Spaansche bezetting te verjagen, het voorbeeld van Den Briel te volgen en de Geuzen binnen te halen. In verschillende steden weigerde het volk de tiende penning te betalen en de regeering te Brussel werd overstelpt met berichten van woelingen en ongeregeldheden, die zich op verschillende plaatsen in het land voordeden.
In weinige weken tijds had de toestand van schijnbare rust, waarin de ijzeren hertog de bevolking der Nederlanden met geweld gebracht had, een groote verandering ondergaan. Het oogenblik om opnieuw een poging tot omverwerping van het Spaansche gezag te wagen, waarop de prins geduldig gewacht had, scheen aangebroken te zijn. Maar Oranje mocht volhardend zijn, zijn belangrijkste tegenstander, de hertog van Alva, deed voor hem in dit opzicht niet onder. Ofschoon hij, toen hij de inname van Den Briel vernam, lachend uitriep, dat deze overwinning van de Geuzen niets te beteekenen had en hij de berichten van Oranje's werkzaamheid met een schouderophalen beantwoordde, begreep hij dadelijk waar het gevaar schuilde en nam maatregelen. Oranje was niet het grootste gevaar en met Den Briel en de andere steden, waar het rommelde, zou hij later kunnen afrekenen. De zuidgrens van het land verdiende thans in de allerleerste plaats zijn zorg. Hij was vergeten, dat hij den koning gevraagd had naar Spanje terug te mogen keeren en dat zijn opvolger reeds in Santander gereed stond en op een gunstige wind wachtte om uit te zeilen. De nieuwe toestand eischte zijn volle toewijding en hoewel hij zijn verblijf in de Nederlanden moe was en woedend werd als hij er aan dacht, dat dit volk hem thans dwong opnieuw te beginnen aan een taak, welke reeds volbracht scheen, aarzelde hij niet de strijd opnieuw te beginnen. Het was reeds lang tot hem doorgedrongen, dat Frankrijk wilde deelnemen aan een veldtocht tegen de Nederlanden, maar om een uitbarsting van de vijandelijkheden zooveel mogelijk te verschuiven, deed hij