heb, dat alles gaan zou zooals gij het u hebt voorgesteld.
- Het gaat om het einddoel. Als dit bereikt kan worden langs de weg, die gij thans gaan wilt, ben ik bereid u te volgen, al is het dan ook mijn meening dat wij dwalen. Laat ons hopen, dat de toekomst mij in het ongelijk stellen zal.
Een bediende meldde de komst van een bode uit Holland.
- Een brief van Lumey, zei de prins, nadat hij het zegel van de brief bekeken had. Toen de bode heengegaan was om zich beneden in de keuken te verfrisschen, las Oranje de weinige regels schrift, welke het schrijven bevatte. Glimlachend overhandigde hij Marnix daarna het papier en toen deze van de inhoud kennis genomen had, gaf hij een slag op zijn dijbeen en begon luid te lachen.
- Eindelijk! riep hij.
- Eindelijk, ja, antwoordde Oranje, bijna vier jaar te laat en toch nog te vroeg.
- Hoe meent ge?
- Destijds, toen wij met ons leger in de Nederlanden stonden, zou de verrassing van een stad als Den Briel van groote waarde geweest zijn. Ook twee jaar geleden misschien nog, toen wij een aanval op de IJsel- en watersteden beraamden. Maar op dit oogenblik zijn wij er niet mee gebaat. Noch hier, noch in Frankrijk is men thans zoo ver, dat het werk der Geuzen ondersteund kan worden. Niets is gereed.
- Maar Den Briel is een stad, welke uitnemend verdedigd kan worden. Zelfs een volkomen afsluiting, als het tot een beleg mocht komen, is niet goed mogelijk.
- Dit alles zou wellicht van waarde zijn, als niet juist een man als Lumey zich van de stad had meester gemaakt. Er valt op hem niet te rekenen. Het is heel goed mogelijk, dat hij het eiland op dit oogenblik alweer verlaten heeft. Toen hij gegeten had, liet Oranje den bode weder bij zich komen en verzocht hij hem alles te vertellen, wat hij van de verrassing van Den Briel wist. De omstandigheid,