Oranje en Alva's tyranniek bewind
(1936)–Maurits Dekker– Auteursrecht onbekend
[pagina 231]
| |
Blois van Treslong echter, bijgestaan door eenige andere bevelvoerders, kwam tegen deze dwaze plannen op. Men had zich nu eindelijk zonder veel moeite van een der belangrijkste sleutelsteden meester gemaakt en men mocht deze thans niet weder moedwillig prijsgeven. De stad moest voor den prins en voor de partij van de opstand behouden blijven. - Het zou een misdadige dwaasheid, een waanzinnige domheid zijn, om ons nu deze schoone gelegenheid te laten ontglippen, riep Treslong. Wij moeten een haven hebben en hoe lang reeds hebben wij gehoopt een veste als Den Briel in ons bezit te zullen krijgen. Waarom dat eeuwige plunderen, moorden en branden, als er geen ander doel mede gediend wordt, dan ons bestaan als zwervers en vrijbuiters te kunnen voortzetten? - Wat zouden wij moeten beginnen met deze stad? vroeg Lumey wrevelig. Ik ben er niets verzot op om op dit eiland te blijven, de komst van de Spanjaarden af te wachten en opgesloten te worden als een vogel in een kooi. - Deze vergelijking gaat mank, zei Antonius van Utenhove. Een opgesloten vogel kan zich niet verweren, maar wij zijn hier in een stad, die van goede bolwerken voorzien is en zullen zeker in staat zijn ons tegen den Spanjool te verdedigen. Den Briel is nu genomen en moet behouden blijven. Lumey keek de schippers, die om hem heen stonden, een voor een aan, maar hij zag geen enkel gelaat, dat instemming met zijn voorstel uitdrukte. Er was iets vijandigs in de houding van deze mannen en gedurende de korte tijd, dat hij admiraal van de Geuzenvloot was, had hij het nog nooit meegemaakt, dat men eensgezind tegen hem in verzet kwam. - Er is weinig aantrekkelijks in, hier op dit eiland als een hond te crepeeren, zei hij onzeker. - Wie spreekt van zooiets? vroeg jonker Willem. 't Is | |
[pagina 232]
| |
vrijwel zeker, dat anderen ons voorbeeld volgen zullen, als men ziet, dat wij de stad kunnen verdedigen en behouden. - En zelfs als de anderen niet zouden volgen, dan nog moeten wij trachten vol te houden, zei schipper de Rijk. Ik voor mij wil u wel bekennen, dat ik God menigmaal om een graf in de vaderlandsche bodem heb gebeden. Het leven des menschen is onzeker, maar ieder onzer dient voor zichzelf te beslissen of hij als een suffer of als een dappere sterven wil. Waarom nutteloos te leven, als wij door hier te sterven een goede zaak dienen kunnen? - Alsof het nutteloos zou zijn die vervloekte papen en Spanjolen het deel, dat hun toekomt, te geven, zei Lumey. - 't Is een hopelooze onderneming voor niets anders dan voor wraak te leven. Wat gij of de anderen doen wilt, zult ge zelf moeten weten, maar ik wil u ronduit zeggen, dat ik hier ben en hier blijven zal. - Ik ook, viel de Rijk hem bij. - En ik. - Wij allen! - Begrepen, zei Lumey. Waar zoovelen van een andere meening zijn, zit er voor mij niets anders op dan toe te geven. - Bravo! - Hierover dus genoeg gepraat; ons besluit staat vast. 't Gaat er nu alleen maar om de stad zoo doeltreffend mogelijk te verdedigen. De poorten moeten hersteld worden en de schepen moet een veiliger ligplaats gegeven worden. - En een bode naar den prins! - Het zal alles gebeuren. 's Middags werd de overgebleven bevolking bekend gemaakt, dat de Geuzen niet meer wegtrekken zouden en dat men trachten zou de stad voor Oranje te behouden. Alle weerbare mannen moesten zich op het stadhuis komen melden, teneinde, als het noodig mocht blijken, aan de verdediging te kunnen deelnemen. | |
[pagina 233]
| |
Na de bekendmaking gehoord te hebben, ging Koppestok naar zijn veerhuis terug, bergde zijn riemen op en legde zijn jol aan de ketting vast. De verbinding tusschen Voorne en Delfland was verbroken en de veerman nam zich voor niemand meer over te zetten, voordat aan de overkant van de Maas de Spanjaard verjaagd en de Geus heer en meester in Holland zou zijn. |
|