vervolg iedere dag Geuzen op de reede zouden verschijnen.
- 't Zal aardig spannen op het raadhuis, zei Rochus, greep zijn muts en liep naar buiten.
Pouwelsen en Claessen, de beide stadsboden, liepen wat zij konden en doorkruisten heel het stadje, om de schepenen de boodschap te brengen, dat zij onmiddellijk op het stadhuis werden verwacht. Herhaaldelijk werden zij aangehouden en vroegen de menschen, of er al eenig nieuws was. Of de stad in brand zou worden gestoken, of de Geuzen op last van den prins kwamen, of die van het klooster nu gevangen en opgehangen zouden worden. De boden wisten even weinig als de anderen en alleen Claessen, wiens broeder in Dordrecht verbrand was, wist te vertellen, dat heel Holland reeds de zijde van den prins gekozen had en dat de Geuzen nu hier gekomen waren om de stad te bezetten en de tiende penning af te schaffen.
- Als dat van de tiende penning eens waar was, zei de goudsmid. Maar hij maakte de zin niet af en verving de rest van zijn woorden door een gebaar, dat twijfel en hoop uitdrukte.
Toen hem de ongelukstijding bereikte, was de oudste burgemeester, Jan Pietersen Nikker, na opdracht gegeven te hebben de vroedschap bijeen te roepen, dadelijk naar de wallen gegaan, om zich van de juistheid van het bericht te vergewissen. Sprakeloos van ontzetting had hij even naar de talrijke schepen gekeken en was toen, zonder te antwoorden op de vele vragen, welke zijn burgers hem stelden, naar beneden gegaan en had Pietertjen Baefs, de portierster van de Noorderpoort, last gegeven de deuren te sluiten. Hij was blijven wachten op de uitvoering van zijn bevel en terwijl hij stond te rillen van ongeduld en opwinding, had hij het rustig moeten aanzien, hoe Pietertjen eerst haar kippen, die op het gras buiten de wallen liepen, naar binnen had gejaagd. Toen