| |
[XXXV]
Toen zijn broeder naar Duitschland vertrok, was Lodewijk van Nassau bij zijn vrienden in Frankrijk gebleven. Met wisselende krijgskansen werd de strijd tusschen Katholieken en Hugenoten voortgezet, totdat de vrede van Saint Germain een einde aan de burgeroorlog maakte. Het oogenblik scheen thans gekomen te zijn om te trachten het plan ten uitvoer te brengen, waarmede zoowel Oranje als Lodewijk zich reeds eerder hadden bezig gehouden, maar dat vroeger nimmer een kans van slagen gehad scheen te hebben. Men moest thans pogen Frankrijk's koning tot bondgenoot te krijgen en hem ertoe te bewegen, de oude krijg tegen het Bourgondische huis te vernieuwen. Het was den Franschen steeds een doorn in het oog gebleven, dat Vlaanderen en Artois, oude leenen van de Fransche kroon, bij het Bourgondische rijk waren ingelijfd. De veronderstelling, dat Frankrijk's jonge koning bereid zou zijn de wapenen tegen Spanje op te nemen om beide gewesten voor goed terug te winnen, was
| |
| |
zeker niet van goede gronden ontbloot. Zoowel Coligny als de la Noue waren van meening, dat een dergelijk voorstel bij Karel een goed onthaal vinden zou. Doch Lodewijk wilde verder gaan. Niet alleen Frankrijk, maar zoo mogelijk ook Engeland en Duitschland moesten in een oorlog tegen Spanje betrokken worden. Engeland zou dan voor zijn hulp Holland en Zeeland toegewezen krijgen, terwijl de overige Nederlandsche gewesten als leen van het Duitsche rijk aan Oranje zouden komen. Het plan kwam neer op een verdeeling en versplintering van de Nederlanden, op een vernietiging van de eenheid, welke door de Bourgondische en Habsburgsche vorsten was tot stand gebracht. Vroeger had Oranje afwijzend tegenover deze, door Lodewijk voorgestelde oplossing gestaan, maar thans, nu hij geen andere mogelijkheid meer zag om Spanje's macht te breken, scheen hij bereid haar te aanvaarden. De zelfstandigheid der afzonderlijke gewesten met behoud der privilegiën kwam hem thans wenschelijker voor, dan het handhaven van een meer staatkundige dan volksche eenheid, die bovendien alleen maar tot een overheersching van de absolute Spaansche monarchie bijgedragen had. Het waren niet alleen politieke, maar ook meer persoonlijke beweegredenen, die Oranje ertoe gebracht hadden, naar deze oplossing te grijpen en zoo noodig de eenheid der Nederlanden prijs te geven. Wraakgevoelens tegenover den man, die hem vernederd en van alles beroofd had en de wil zijn machtigen tegenstander ten koste van alles te verslaan. Veel geestdrift koesterde hij echter niet voor het plan en waarschijnlijk zou de uitvoering daarvan geen voortgang gevonden hebben, als er een kleine mogelijkheid om iets anders te doen overgebleven zou zijn en als bovendien Lodewijk de zaak zou hebben laten rusten. Maar deze wilde doorzetten, nu hij de gelegenheid schoon meende te zien om een oude wensch in vervulling te doen gaan. Voortdurend zond hij zijn broeder
| |
| |
brieven, waarin hij hem van de stand van zaken in Frankrijk op de hoogte hield en er op aandrong, dat Oranje er alles op zetten zou om de Duitsche protestantsche vorsten voor het plan te winnen. Behalve met de hoofden der Hugenoten, stelde van Nassau zich in verbinding met Sir Francis Walsingham, den Engelschen gezant in Frankrijk, die zich bereid verklaarde zijn regeering het ontwerp voor te leggen. Ook Engeland bleek aanvankelijk bereid aan de onderneming deel te nemen, maar koningin Elizabeth eischte, dat alles voorloopig strikt geheim zou worden gehouden. Een bondgenootschap tegen Filips, die reeds lang het voornemen koesterde de katholieke godsdienst in haar land te herstellen en Maria Stuart, de in gevangenschap levende koningin van Schotland, op de troon te brengen, was de Engelsche koningin zeer welkom. Als resultaat van de eerste onderhandelingen kwam dan ook spoedig een verdedigend verbond tusschen Frankrijk en Engeland tot stand. Ook in Frankrijk maakte de zaak groote vorderingen. Men sprak reeds van een aanstaand huwelijk tusschen Margaretha van Valois, de zuster van den koning, en Hendrik van Bourbon, den Hugenootschen koning van Navarre. Door deze verbintenis zou zeker een algeheele verzoening tusschen het Fransche koningshuis en de vroegere opstandelingen tot stand komen. Maar de Katholieken zagen deze samenwerking met de Hugenoten en hun toenemende invloed op de regeering niet zonder zorg aan. In Catharina de Medicis, 's konings moeder, vonden zij een invloedrijke en vooral een sluwe leidsvrouwe, die aan het hof de belangen der katholieke partij met alle mogelijke middelen verdedigde. Aan haar bemoeiingen in de eerste plaats was het te danken, dat de koning, ofschoon hij op de ingeslagen weg bleef voortgaan en zelfs besloten had graaf Lodewijk en zijn vrienden binnenkort te ontmoeten, onzeker tegenover zijn eigen plannen kwam te staan.
| |
| |
In weerwil van Elizabeth's eisch tot geheimhouding, bleef Filips niet onkundig van de samenzwering, welke tegen hem werd gesmeed. Zijn gezant aan het Fransche hof was meer te weten gekomen dan voor het welslagen van de hugenootsche plannen wenschelijk was. Ook was het hem bekend, dat de meeningen in Frankrijk verdeeld waren en dat zeker het meerendeel der Katholieken meer gevoelde voor een aanval op Engeland dan voor een oorlog tegen Spanje. De toestand was echter dermate onzeker, dat Filips het niet gewenscht vond een bekwaam veldheer als Alva thans uit de Nederlanden terug te roepen. Het vertrek van den hertog van Medina Celi, den nieuwen landvoogd, werd daarom voorloopig uitgesteld.
Inmiddels achtte de hertog van Alva het oogenblik aangebroken om de groote daad, waarmede hij het tijdvak zijner regeering dacht te besluiten, te volbrengen. De termijn van uitstel voor de invoering van de tiende en twintigste penning was verstreken en de landvoogd liet een plakkaat afkondigen, waarin mededeeling werd gedaan, dat thans de nieuwe belasting zou worden ingevoerd. Het bericht viel als een donderslag in de stilte, welke over de Nederlanden lag. De geheele bevolking van hoog tot laag kwam in beweging, de afgevaardigden in de Raad van State protesteerden, gelijk zij dit reeds gedaan hadden toen de hertog voor de eerste maal met zijn plan voor de dag gekomen was, de Staten der provinciën en de vroedschappen der steden vergaderden en zonden protesten naar Brussel. Groote kooplieden sloten hun kantoren en winkeliers weigerden nog iets te verkoopen. Het volk liep, als in de dagen van Granvelle, te hoop en riep dat het geen penning belasting betalen zou. Opnieuw was het Alva, die in strijd tegen zijn wil en bedoeling, de bevolking der Nederlanden in een tegen de regeering gerichte beweging had vereenigd.
Viglius van Zwichem, die wist dat de tegenstanders van
| |
| |
den hertog onder aanvoering van Ruy Gomez aan het Spaansche hof terrein begonnen te winnen en dat Alva's macht aan het tanen was, hield in de Raad van State een scherpe rede tegen de nieuwe belastingen. Toen zelfs mannen als Berlaymont en Noircarmes hem bijvielen, stond Alva woedend op, begon te dreigen en riep, dat hun hoofden evenmin vast op hun rompen stonden als die van Egmont en Horne. Maar de tegenstanders lieten zich door zijn bedreigingen niet afschrikken en hielden vol. Het gebeurde met Granvelle had hun geleerd, dat ook de machtigsten ten val kunnen worden gebracht en daarom richtten zij zich, zooals men dit tijdens de heerschappij van den kardinaal herhaaldelijk gedaan had, tot den koning. Men zond afgevaardigden en verzoekschriften naar Madrid en zelfs een drietal bisschoppen van Vlaanderen nam aan deze beweging tegen de tiende penning deel.
En terwijl heel het land in beroering was en de Fransche koning met van Nassau en de Hugenoten samenkwam om een oorlog tegen Spanje te beramen, droegen de Watergeuzen er het hunne toe bij om de toestand nog verwarder te maken. Hun aantal was gestadig toegenomen en pas nog had de wildeman Lumey van der Marck zich met twee schepen, bemand met twee honderd in Hamburg geworven Duitschers, bij hen gevoegd. De geheele kust, vanaf La Rochelle tot aan de mond van de Eems, werd door de zeeroovers onveilig gemaakt. Herhaaldelijk vielen zij het land plunderend binnen en voor de monden van Eems, Maas en Schelde werden koopvaarders zoowel van vriend als vijand buitgemaakt. De handel werd ernstig belemmerd, de visschers konden niet meer uitvaren en talloozen in het zeevaart- en scheepsbouwbedrijf werden tot werkloosheid gedwongen. En te midden van deze orkaan van onrust, weerstreefd door raadsheeren, die zijn plannen dwarsboomden, door geheel het volk van hoog tot laag gehaat, in de rug aan- | |
| |
gevallen door zijn vijanden in Spanje, bedreigd door de Hugenoten, die een inval beraamden en door Oranje, die met den Franschen koning correspondeerde en de Duitsche adel tegen Spanje opzette, met een krijgsmacht tot zijn beschikking, die niet groot genoeg was om een algemeen verzet te kunnen onderdrukken en die zelfs te zwak was om de zeegaten vrij te houden en het scheepvaartverkeer met Spanje mogelijk te maken, hield de hertog stand. Het was, alsof met het toenemen van de tegenstand, welke hij ondervond, de wil om zich te handhaven en meester van de toestand te blijven, sterker werd. Het oogenblik om van de Nederlanden te scheiden, was nog niet aangebroken en zijn voornemen, om naar Spanje terug te keeren, was vergeten. Van hier te vertrekken zonder dat hij dit volk tot gehoorzaamheid gedwongen en de invordering van de tiende penning verzekerd had, beteekende een nederlaag. Vroeger mocht hij deze Nederlanders gehaat hebben, thans verachtte hij dit volk van kooplieden en
geldschrapers.
Steeds hadden zij beweerd voor vrijheid van godsdienst te strijden en hadden zij de kerk beleedigd om tegen hun wettigen vorst in opstand te komen. Calvinisten, Lutherschen en Roomschen, 't was in dit land alles droesem uit hetzelfde vat. Nu de geldbuidel gevaar liep, bestonden er geen verschillen meer, gingen roomsch en kettersch samen om hem te verdedigen en ontzagen bisschoppen zich zelfs niet om in Spanje te protesteeren. Maar heel zijn jarenlange arbeid in deze landen zou tevergeefsch geweest zijn, als hij er niet in slaagde de belasting door te zetten en zijn vorst een regelmatig inkomen uit de Nederlanden te verzekeren. Nutteloos was het werk, dat, eenmaal volbracht, geen winst oplevert.
Es nada - het is niets! riep hij in de Staten-vergadering de protesteerende afgevaardigden toe. Uw tegenwerking en verzet zijn nutteloos, de belasting wordt ingevoerd en zal betaald worden.
| |
| |
Toch was hij, in spijt van deze verzekering, genoodzaakt eenige tegemoetkomingen te doen. Enkele belangrijke levensmiddelen, zooals koren, vleesch, wijn en bier, werden van de tiende penning vrijgesteld en later moest Alva ook nog op eenige andere punten toegeven. Niettemin had hij zijn wil doorgezet en het volk der Nederlanden, na de aantasting van zijn privilegiën, de wet voorgeschreven.
|
|