| |
[XXXIV]
Na de slag bij Moncontour, waar Coligny en de Nassauschen de nederlaag geleden hadden, had meester Herman tegelijk met den prins, die, vermomd in boerenkleeding, naar Dillenburg zou gaan, het leger verlaten. Wellicht zou hij nog bij de Hugenoten gebleven zijn, als zijn meester hem niet gezegd had, dat er ander en beter werk voor hem te verrichten viel. In Doornik, had Oranje gezegd, woont Fermie, een zadelmaker. Zeg hem, zoodra ge alleen met hem zijt, dat de aanhouder wint en toon hem deze brief met mijn zegel. Hij zal u dan brengen bij Jan Calberg, een verver, die in Henegouwen bekend staat als de hoofdman der Boschgeuzen. Geef hem deze brief en zeg er bij, dat de huurlingen ook met Alva's geld betaald kunnen worden.
Zoodra hij zijn opdracht ontvangen had, had meester Herman zich naar Doornik begeven, welke stad hij zonder tegenspoed bereikte. Nadat hij het wachtwoord medegedeeld en Fermie de brief van den prins getoond had, was de zadelmaker, die zich in het begin voorzichtig en terughoudend gedragen had, wat toeschietelijker geworden en had hij hem in zijn woonkamer genoodigd. Onder
| |
| |
de maaltijd waren de beide mannen allengs vertrouwelijker geworden en toen Herman verteld had, dat hij jarenlang als keukenmeester in dienst van den prins geweest was, had er voor Fermie geen reden meer bestaan om over zijn betrekkingen tot Oranje het stilzwijgen te bewaren. Hij was maar een tusschenpersoon, die er voor zorgen moest, dat Calberg, op wiens hoofd een groote prijs gesteld was en die zich daarom niet zonder gevaar voor zijn leven in de stad vertoonen kon, met den prins in verbinding bleef. Calberg was ook in Doornik geboren, maar had zich later, toen zijn vader gestorven was, in den Bosch gevestigd. Hier was hij gebleven, totdat zijn kettersch gedrag de aandacht begon te trekken en hij naar het zuiden teruggekeerd was. Toen hij in zijn geboortestad aankwam, moest hij hooren, dat zijn eenigen broeder, juist een week vroeger in het openbaar verbrand was. Hij had gezworen met Spanje en de inquisitie te zullen afrekenen en hij had woord gehouden. Calberg was Boschgeus geworden en samen met een handvol mannen, had hij voor de eerste maal de inquisitie een prooi ontrukt. Dat was gebeurd in Valenciennes, waar men twee graspredikers, Faveau en Mallard, uit de gevangenis had bevrijd. Kort daarna was hij in Yperen gevangen genomen en ter dood veroordeeld, maar even voordat het vonnis voltrokken zou worden, was het hem gelukt te ontvluchten. Sedert die dag maakte hij met zijn mannen het land voor den Spanjaard onveilig en den prins had hij reeds menige dienst bewezen, door koeriers tusschen Brussel en Madrid op te vangen, hun brieven en staatsstukken af te nemen en te zorgen, dat Oranje deze in handen kreeg. Zoo'n kerel is nu onze Jan, had Fermie zijn mededeelingen besloten.
De volgende morgen waren zij samen vertrokken en in een schier ontoegankelijk bosch, in de buurt van Hautrage, waar niemand de aanwezigheid van een sterveling zou hebben vermoed, hadden zij de bende van Jan
| |
| |
aangetroffen. De kerels zagen er uit als wilden en als Herman hen zou hebben ontmoet zonder te weten wie zij waren, zou hij hen zeker een eind uit de weg zijn gegaan. Hun baard- en hoofdharen moesten zeker in jaren niet zijn geknipt en de kleeren, welke zij droegen, waren vuil, gehavend en versleten. Het eenige behoorlijke, dat zich in hun bezit bevond, waren musketten van nieuw model, welke waarschijnlijk op de Spanjaarden moesten zijn buitgemaakt. Na twee wachten gepasseerd te zijn, kwam men eindelijk bij den aanvoerder, die zich als een mol in de grond ingegraven had en verblijf hield in een met planken en zoden afgedekte kuil. Hij zag er, zoo mogelijk, nog woester en verwaarloosder uit dan zijn mannen en de hand, welke hij zijn bezoeker toestak, was hard en ruw als een houtknoest. Bij het schijnsel van een kaars las hij Oranje's brief en toen hij daarmede gereed was, barstte hij in lachen uit en gaf een vuistslag op de kist, welke hem tot zetel diende.
- 't Is goed verzonnen, zei hij, ezels zijn wij, dat wij daaraan zelf nog niet hebben gedacht. En zich tot Herman wendend, vroeg hij, of deze de woorden nog eens wilde herhalen, welke hij namens den prins had moeten overbrengen. Stellig, lachte hij, toen de kok aan zijn verzoek voldaan had, de Duitsche huurlingen kunnen ook met Alva's geld betaald worden. Of de anderen wel wisten, wat de prins hiermede bedoelde. Niet? 't Was eenvoudig genoeg, een kind kon het begrijpen, alleen waren zij zelf nog niet slim genoeg geweest om op het denkbeeld te komen. Dagelijks kwamen er geldzendingen uit verschillende steden in Brussel aan. Het waren belangrijke bedragen, termijnen van de afkoopsom, welke de steden moesten opbrengen, omdat de invoering van de tiende penning was uitgesteld. Het moest niet zoo moeilijk zijn deze zendingen aan te houden en dan het geld naar Dillenburg, in plaats van naar Brussel te sturen. De prins droeg zijn vroegeren keukenmeester Herman
| |
| |
op, zich met de zorg voor deze zendingen te belasten.
- 't Zal gebeuren, alleen een weinig geduld, want de gouden vogel is nog niet gevangen. Terwijl hij sprak, scheen hem iets te binnen te schieten. Hij legde de brief neer, drukte de hand tegen het voorhoofd en keek zijn bezoeker aan. 't Moest lang geleden zijn, zei hij toen, nog in de dagen, toen Margaretha landvoogdes was, maar destijds had hij een vriend gehad, een van zijn vroegere gezellen, die hem menigmaal over Oranje's kok gesproken had. Vincent was zijn naam en er was ook nog een andere kok bij, die later soldaat geworden was.
Herman lachte. Zeker kende hij Vincent, den Vlaamschen onruststoker. Die andere kok was zijn vriend Jacob. Kort na de beeldenstorm waren zij samen naar Holland gegaan en daarna had hij niets meer van hen vernomen, totdat hij beiden opeens na de slag bij Jemgum aan boord van een Geuzenschip teruggevonden had.
- Dus de kerels leven! riep Jan en hij sloeg zijn handen tegen elkaar met een klap, die klonk alsof zij van eikenhout waren.
- Waarschijnlijk leven zij, als zij tenminste aan de Allerheiligenvloed ontkomen zijn.
Toen Fermie weder naar huis vertrokken was, ging men overleggen op welke manier Oranje's opdracht het best uitgevoerd zou kunnen worden. De plaats, waar men zich thans bevond, was voor de onderneming minder geschikt, omdat de meeste groote steden, die geld moesten afdragen, ten noorden van Brussel gelegen waren. Het was daarom het beste, dat men met een deel van de mannen Brabant introk en daar de groote wegen in het oog hield. De volgende dag zou men de zaak nader bespreken met Bastein, die er thans op uit was om een koerier, wiens komst reeds was aangekondigd, op te vangen. Toen het voorloopige plan opgesteld was, begon Jan weder over de vroegere vrienden te spreken. Dat waren andere dagen, toen hij, als gezeten burger, in den
| |
| |
Bosch woonde en 's nachts, samen met Vincent, bezoeken aan het klooster van den heiligen Benedictus bracht. Lieve vriendinnetjes hadden zij bij de geestelijke zusters gehad en dikwijls nog had hij later moeten denken aan de genoegelijke uren, welke men in het klooster gesleten had. Och, in die tijd was het leven goed geweest. Maar het ging hem aan zijn hart, als hij er aan dacht, dat zijn kinderen - het konden jongens, maar evengoed meisjes geworden zijn - misschien in de katholieke godsdienst werden onderwezen.
- Een slechte vader, dunkt u niet? vroeg hij lachend. Totdat Alva kwam was alles goed gegaan, had men hoop gekoesterd, dat de rebellen de overhand zouden krijgen. Het verbond der edelen, de beeldenstorm, Valenciennes, 't had er in het begin zoo hoopvol uitgezien. Maar nu was alles plat geslagen en het ergste was, dat de menschen de hoop verloren hadden. Hier en daar nog wat verzet, een handvol Boschgeuzen, de kerels die op zee zwierven en de Oranjes. Voor de rest was alles dood en het ellendigste van alles was nog, dat de burgers, die met geld helpen konden, de anderen aan hun lot overlieten.
- Zoo had ik ook kunnen doen, zei Jan. Het stond er bij mij lang niet slecht voor toen ik mijn ververij verkocht en het geld voor wapenen besteedde. Nu ben ik een zwerver, een Geus, die geen kleeren aan het lijf heeft. Hij stond op en zijn hoofd stootte tegen de lage plankenzolder.
- Zoo voel ik tenminste, dat het er nog op zit. Zoolang we leven, is er hoop en als de kop mocht vallen, wel Herman, dan gaan we naar de hel bij de anderen, waar het warm en gezellig is.
Buiten, in het duistere bosch, klonk een fluitsignaal. Calberg hield op met spreken en luisterde.
- Bastein, zei hij toen.
Even later klonken voetstappen. Een geblinddoekte Capucijner monnik rolde langs de aarden traptreden om- | |
| |
laag en bleef voor Calberg's voeten liggen. Hij werd gevolgd door twee mannen, die ieder een pistool met smeulende lont in de hand hadden.
- Onze vriend uit Spanje? vroeg Calberg, den monnik de blinddoek afrukkend.
Een der mannen knikte en overhandigde hem een klein, verzegeld pakje.
- Is dit alles, vroeg de verver, den monnik het pakket toonend, of hebt ge nog een kleine verrassing bewaard? De man zweeg en Calberg gaf de anderen een wenk. Terwijl hij het koninklijk zegel verbrak en van de inhoud kennis nam, kleedden zijn vrienden den gevangene uit en doorzochten zijn kleeren. De man werd geheel ontkleed, maar men vond niets anders dan een dolk en een beurs met geld.
- De buit is niet belangrijk, mijn broeder, zei Calberg, den man met het bundeltje papieren op de naakte schouder tikkend.
De koerier huiverde, doch waarschijnlijk meer van koude dan van angst, want hij had nog geen enkel teeken van vrees gegeven.
- Was hij alleen?
- Twee waren er, de andere is ontkomen, antwoordde Bastein.
- Best mogelijk, dat die andere juist de stukken van grootere waarde bij zich had. Wat zegt gij hiervan, mijn broeder?
De gevangene zweeg en trok alleen even de schouders op.
- Een flinke knaap voor een kloosterling. Men zou zoo zeggen, dat het handwerk van den soldaat u niet geheel onbekend moet zijn.
- Ik heb u niets te zeggen, antwoordde de man in gebrekkig Nederlandsch. Ik verzoek u alleen het kort te maken. Calberg begon te lachen.
- Als het aan mij lag, werd uw verzoek prompt ingewilligd. Voor Spanjaarden en hun soortgelijken geen kwar- | |
| |
tier. Maar deze reis zult ge helaas de dans ontspringen. Breng hem weg!
De man werd opnieuw geblinddoekt en naar buiten geleid.
- 't Is Oranje's wensch, dat de gevangen koeriers, als daardoor onze eigen veiligheid geen gevaar loopt, in leven gelaten en weer in vrijheid gesteld worden. Maar de prins heeft er niet bij gezegd, dat we de kerels ook moeten aankleeden. De vangst is overigens zoo slecht niet als ik zooeven beweerde. Filips bericht Alva, dat een nieuwe landvoogd, de hertog van Medina Celi, naar de Nederlanden zal komen. Erger dan Alva kan hij niet zijn of men zou den duivel in eigen persoon moeten sturen.
De volgende dag vertrokken Herman en Jan Calberg naar het noorden, waar zij zouden gaan trachten een deel van het voor de regeering bestemde geld in ontvangst te nemen.
|
|