Oranje en Alva's tyranniek bewind
(1936)–Maurits Dekker– Auteursrecht onbekend
[pagina 177]
| |
veroordeelden en bannelingen dan ook niet van het minste nut, had min of meer het karakter van een regeeringsverklaring, waarin de opstand als een zaak, waarmede men afgedaan had, beschouwd werd. Rust en orde schenen hersteld en Alva kon, nu de overgangsmaatregelen voor de toekomstige heffing van de tiende penning van kracht geworden waren en zijn koning, na jaren lang geld aan de Nederlanden ten koste gelegd te hebben eindelijk voordeelen uit deze gewesten trekken zou, zijn taak als geëindigd beschouwen. Dit gunstige oogenblik wilde hij benutten om Filips te bewegen hem van zijn taak als landvoogd en opperbevelhebber van de Spaansche troepen in de Nederlanden te ontslaan. Hij was niet jong meer, een groot deel van zijn werkzaam leven had hij in dienst van zijn koning doorgebracht en thans verlangde hij naar zijn land terug te keeren om daar eenige welverdiende rust te nemen. Het werk, dat onder zijn leiding reeds zoo ver gevorderd was, moest maar door zijn opvolger voltooid worden. Maar het moge mogelijk zijn een volk door middel van geweld te onderwerpen en iedere uiting van ontevredenheid in bloed te smoren, onmogelijk is het door vervolging en tyrannie den opstandige innerlijk te overtuigen en tot andere gedachten te brengen. Ontevredenheid en gekrenkt rechtsgevoel, onderdrukt door geweld, zijn als gas ontwikkelende stoffen, in een luchtdicht gesloten vat. De gasvorming komt door het sluiten van het vat niet tot stilstand en terwijl aan de buitenkant alles volmaakt in orde schijnt, neemt de inwendige spanning onafgebroken toe en eens zal er een oogenblik moeten komen, waarop de druk zoo hoog geworden is, dat het vat uiteen geslagen wordt. Ook in de Nederlanden bleef het, na de afkondiging van het pardon, onder het volk broeien. In verschillende steden, zooals Deventer, Dordrecht, Zutphen, Enkhuizen en Leiden, bleef de bevolking betrekkingen met Oranje's vertrouwensmannen onderhouden. Even | |
[pagina 178]
| |
voorbij de landsgrenzen, in Wezel, Keulen en Emden, waren vluchtelingen en verbannenen voortdurend in de weer om het Spaansch gezag zooveel mogelijk schade te berokkenen. Oranje's commissarissen van Wesembeke en Buys, reisden het land af en zochten, waar zij konden, aanraking met invloedrijke personen, die de zaak der bevrijding van dienst wilden zijn. De resultaten van hun pogingen gaven weinig aanleiding tot tevredenheid en ofschoon zij met beloften werden overladen, slaagden zij er niet in het voor een nieuw leger benoodigde geld bijeen te brengen. Zij gaven de moed echter niet op en het was in het bijzonder Jacob van Wesembeke, die in spijt van de lauwe en op eigenbelang gerichte houding van de welgestelde burgers in het welslagen van zijn zaak bleef gelooven. Hij was kinderlijk en onbedorven genoeg, om het woord der menschen met de daad gelijk te stellen en beloofd geld scheen hem van evenveel nut als klinkende munt, welke men in de zak heeft en uitgeven kan. De aanhang onder het volk, waarvan hij in iedere stad nieuwe bewijzen kreeg, werd door hem overschat en als een kerel met overredingskracht en bravour hem beloofde, dat hij een vesting of stad voor den prins zou gaan innemen, dan zag hij zijn medestanders reeds in het bezit van de beloofde buit. Zoo kon het gebeuren, dat hij onvoorwaardelijk geloof hechtte aan de woorden van den schipper Hendrik Wessels, die hem beloofde, dat hij zich binnen weinige weken met een handvol volk van de stad Deventer zou meester maken. Het was van Wesembeke bekend, dat deze veste een bezetting had van vier vendels Spaansch voetvolk, onder commando van den bekwamen officier Hernando Pacheco, maar hij wist ook, dat talloozen in deze stad op de hand van Oranje waren en besloot daaruit, dat het mogelijk moest zijn de bezetting bij verrassing te overrompelen. Hij had nog andere mannen ontmoet, die eveneens met plannen rondliepen om bepaalde steden te bezetten. In Den Bosch, | |
[pagina 179]
| |
den sjouwerman de Ruyter, die het gunstig gelegen kasteel Loevestein wilde veroveren en in Haarlem den mandenvlechter Simon Simonszoon, die talrijke vrienden in Leiden had en die meende, dat men, bij een poging om zich van deze stad meester te maken, zeker zou kunnen rekenen op de medewerking van de vroedschap, die ten deele aan de kant van Oranje stond. Al deze voorstellen pasten goed in het plan, dat de prins reeds eerder met hem besproken had en van Wesembeke was ervan overtuigd, dat Oranje de pogingen, die de vrienden in de Nederlanden wilden wagen, zou steunen. Maar toen hij, op Dillenburg aangekomen, de plannen in tegenwoordigheid van Marnix ter sprake bracht, bleek Oranje hiervoor minder gunstig gestemd, dan hij verwacht had. Een aanslag op de Hollandsche havensteden en op de IJselsteden keurde de prins goed, maar hij zag voorloopig de mogelijkheid niet om deze ten uitvoer te brengen. In de eerste plaats ontbrak het nog altijd aan het daarvoor benoodigde geld en verder zag het er vooralsnog niet naar uit, dat men op de Watergeuzen, zonder wier medewerking men de watersteden in Holland niet zou kunnen nemen, kon rekenen. De Geuzen vormden een ordelooze bende, zonder tucht en zonder samenhang, die aan de zaak der bevrijding meer afbreuk deden, dan voordeel brachten. Nog altijd stieten zij door hun gedrag de Katholieken af, terwijl de gezeten burgers er geen heil in zagen een partij te steunen, die in goede verstandhouding stond met zeeroovers, die hun schepen kaapten. - En welk voordeel hebben wij tot nu toe uit hun buit getrokken? vroeg Oranje. Geen penning! Zijn commissaris Basius had zich naar Emden begeven, ten einde in samenwerking met den admiraal een grondige reorganisatie van de Geuzenvloot tot stand te brengen. De bemanning der schepen moest opnieuw gemonsterd en van onbruikbare elementen gezuiverd worden, terwijl de eigendunkelijkste en meest bandelooze kapi- | |
[pagina 180]
| |
teins door anderen vervangen dienden te worden. Maar het ging met Basius' opdracht allesbehalve naar wensch. Hij had oneenigheid met den vlootvoogd en de schippers weigerden eenvoudig zich aan zijn bevelen te onderwerpen. Op deze wijze zou Sonoy's voortvarendheid, die zoo spoedig mogelijk de aanslagen op de Hollandsche havensteden wilde wagen, toch op niets uitloopen. - En dan ons eeuwig geldgebrek, vervolgde Oranje. Als er niet spoedig verandering komt, zal ik de ruiters, die ik reeds in dienst nam, weer moeten afdanken. Het weinige, dat de arme bannelingen opbrengen, is niet voldoende om een zaak van beteekenis te kunnen ondernemen. - Ik ben er zeker van, dat de beloofde bedragen zullen los komen, zoodra die in Holland zien, dat de onderneming voortgang vindt. - Het gedrag dezer heeren is ergerlijk, zei Marnix. Zij schijnen liever hun geld naar Brussel te sturen, dan hun beloften na te komen en ons te helpen. Hun eisch, dat Oranje eerst met troepen in het veld zal moeten verschijnen, voordat zij geld zenden, is beleedigend. - Daarover niet, viel de prins zijn vriend in de rede. De heeren schijnen te veronderstellen, dat een leger een partij koopwaar is, welke op crediet geleverd kan worden. Zij moeten toch kunnen begrijpen, dat wij ten minste een flink bedrag voor handgeld en voor het aanschaffen van krijgstuig noodig hebben. Van Wesembeke beloofde, dat hij opnieuw een poging zou doen om geld los te krijgen. Maar zou men er inmiddels niet al vast mee kunnen beginnen, de aanslagen op de steden uit te voeren? Op mannen als de Ruyter, Simonszoon en Wessels zou men in ieder geval kunnen rekenen. Marnix viel den commissaris bij en meende, dat het geen kwaad kon een begin te maken. Oranje echter zag niet veel heil in deze ondernemingen. Als allen in Holland zoo waren als Marnix en van Wesembeke, zou | |
[pagina 181]
| |
hij geen oogenblik hebben geaarzeld, maar de onder vinding, bij zijn veldtocht opgedaan, had hem helaas maar al te duidelijk geleerd, dat het land schaarsch was aan dergelijke mannen. Thans wachtte men af, wilde men zijn houding bepalen, nadat er opnieuw iets ondernomen zou zijn. Als alles goed ging, zou men zich zonder al te veel risico voor de partij van de opstand kunnen verklaren, maar als het misliep zouden zij, die niets gewaagd hadden, er het eerst bij zijn om critiek te oefenen. Een nieuwe mislukking zou de zaak onherstelbaar nadeel berokkenen. Maar kon hij het verantwoorden, dat hij door wachten en uitstellen de drang naar daden, die blijkbaar overal onder het volk nog leefde, doodde? Was het juist, dat hij degenen, die hulp van hem verwachtten, aan hun lot overliet en werkeloos bleef totdat het den heeren, die hem geld toegezegd hadden, gewenscht voorkwam hun belofte in te lossen? Wellicht zou hij niet lang genoeg leven om dit oogenblik te kunnen afwachten. Deventer en Loevestein, een inval van zijn zwager in het graafschap Zutphen, verder misschien Leiden en dan de Hollandsche havensteden. Als dit alles gelukte, ja... àls het slaagde! Maar de plannen waren op modder gebouwd. Van Wesembeke was een optimist, die de verwezenlijking van zijn wenschen te licht opvatte en te veel vertrouwen in het volk stelde. Misschien niet geheel ten onrechte, want het was ten slotte alleen het volk, dat de doorslag geven kon. De edelen waren machteloos geworden en wat er nog overgebleven was van de adel was verdeeld en versplinterd. De welgestelde burgers bleven voorzichtig en waagden zich, op een enkele uitzondering na, niet verder dan hun zuiver persoonlijke belangen toelieten. De Katholieken, die voor een groot deel de dwingelandij moe waren, konden er desondanks, uit zorg voor het behoud van hun kerk, niet toe gebracht worden de rebellen te steunen. Een handvol edelen, een even gering aantal burgers en verder het calvinistische volk, vormden | |
[pagina 182]
| |
de geheele macht, waarop hij staat kon maken. Het was weinig voor een aanvoerder, die niets meer bezat en op de hulp van anderen was aangewezen, het was bijna niets, in vergelijking tot Spanje's grootheid. - En toch meen ik er op te mogen aandringen, dat in ieder geval deze kansen benut zullen worden, hoorde Oranje van Wesembeke zeggen. Dit was de stem van het volk, dat nimmer, vanaf de aanvang van het verzet, een kans onbenut had gelaten. Kon hij blijven weigeren aan deze stem gehoor te geven, mocht hij degenen, die om hem riepen, teleurstellen? - De Geuzen, zei Oranje, op hen komt het thans aan. Gelukt hun onderneming, dan bestaat er een mogelijkheid tot slagen. Als wij het echter niet verder kunnen brengen dan het bezetten van een paar kleine, onbeteekenende steden, zal alle moeite tevergeefs geweest zijn. - En uw besluit? - Dat hangt af van de resultaten, welke Sonoy en Basius bereiken. Voorloopig kunt gij u met uw mannen in verbinding stellen en hun mededeelen, dat wij hun aanbod aanvaarden. Het tijdstip van de aanslagen zal pas later vastgesteld kunnen worden, als wij nadere berichten uit Emden hebben ontvangen. - Ik wist het, zei van Wesembeke en drukte Oranje's hand. - Waarlijk? Oranje glimlachte en stond op. Een benijdenswaardig geluk moest het zijn, zich ten volle aan anderen te kunnen toevertrouwen, niet steeds genoodzaakt te zijn, zelf beslissingen te nemen en daarvoor alle verantwoordelijkheid alleen te moeten dragen. |
|