| |
[XXX]
Viglius van Zwichem had stand gehouden. Hij was de oude kerk steeds trouw gebleven en vrijwel alle maatregelen, welke tot behoud van godsdienst en koningschap van Spaansche zijde getroffen waren, had hij altijd niet alleen goedgekeurd, maar ook zooveel mogelijk ondersteund. Toen men er echter, na een strijd van jaren, niet in slaagde de ketterij geheel uit te roeien en de vervolgingen geen ander resultaat bleken te hebben dan een steeds verder om zich heen grijpende verarming van het land, was hij gaan nadenken en had zich afgevraagd of het wenschelijk was, het stelsel van geloofsvervolging door te zetten met dezelfde gestrengheid, waarmede dit sedert Alva's komst was toegepast. Duizenden van de beste handwerkslieden uit alle bedrijven waren gevlucht naar Duitschland of Engeland, waar zij thans hun bedrijf uitoefenden. Rijke kooplieden hadden hun kan- | |
| |
toren verplaatst naar Londen, Hamburg en Bremen en het deel van hun groote winsten, dat vroeger het land ten goede gekomen was, kwam thans in de kassen van vreemde steden terecht. De scheepvaart was bijna geheel stilgelegd en in de steden waren vele werklooze gezellen, die door de kerk ondersteund moesten worden. Om de maat vol te maken kwam Alva thans nog met zijn nieuwe belasting die, naar Viglius' vaste overtuiging, de laatste resten van welvaart volkomen zou vernietigen. In de Staten was hij de eerste geweest, die zich tegen de tiende penning had verzet en het uitstel, waarin Alva uiteindelijk had toegestemd, was grootendeels door zijn bemoeiingen tot stand gekomen. De dreigende ondergang was dus voorloopig en ten deele afgewend, maar Viglius was van meening, dat er meer gedaan moest worden. Er moest in de eerste plaats getracht worden de handelaren en de ambachtslieden, die de Nederlandsche industrie naar het buitenland hadden overgebracht, in het land terug te brengen. Daar dit niet met geweld gebeuren kon en de vluchtelingen eigener beweging niet terug zouden keeren, moesten er middelen gevonden
worden om hen tot deze terugkeer over te halen. De eenige manier, waarop dit gebeuren kon was een toezegging van de regeering dat allen, die terugkwamen, niet meer ter oorzake van vroegere misdrijven tegen de katholieke kerk vervolgd en veroordeeld zouden worden, terwijl degenen, die reeds bij verstek veroordeeld waren, kwijtschelding van hun straf moesten krijgen. Een algemeene amnestie zou de eenige mogelijkheid zijn om de rust en daarmede de vroegere welvaart te herstellen. De hertog bleek, nu hij na de overwinningen van zijn leger en na Oranje's nederlaag de toestand in het land meester was, niet ongeneigd te zijn aan zijn voorstel gevolg te geven. Ook Alva scheen in te zien dat het, ter wille van 's lands financiën, beter was het eens op een andere manier dan alleen met grof geweld te probeeren. Viglius' plannen waren
| |
| |
overigens niet nieuw, want vele jaren vroeger had Granvelle zijn vorst reeds meermalen voorgesteld een pardon af te kondigen. Ook waren er een jaar vroeger tusschen Madrid en Brussel brieven over deze zaak gewisseld, maar het plan was nimmer tot uitvoering gekomen. Thans echter scheen Alva bereid te zijn het met een pardon te probeeren. De proefneming kostte niets en de toezegging kon, als zij een verkeerde uitwerking bleek te hebben, dadelijk weer ongedaan worden gemaakt. Viglius maakte eenige ontwerpen voor het pardon gereed, maar deze werden door Alva herzien en dermate veranderd, dat er van het oorspronkelijke werk weinig overbleef. De amnestie, zooals deze door van Zwichem werd voorgesteld, was te algemeen en liet den hertog geen gelegenheid, verschillende voormannen en raddraaiers, die naar zijn meening al te zwaar gezondigd hadden, de verdiende straf te doen toekomen. Daarom maakte hij een aantal uitzonderingen en omschreef duidelijk de gevallen, waarin geen genade zou worden verleend. Het pardon schonk vergiffenis aan allen, die zich niet aan openlijk of geheim verzet tegen de regeering hadden schuldig gemaakt, op voorwaarde, dat deze personen zich binnen twee maanden met de kerk zouden verzoenen. Dit was de eenige positieve toezegging, welke in de acte werd gedaan. Van veel grooter omvang waren de beperkende bepalingen. Geen vergiffenis zou geschonken worden aan alle ministers, predikanten en voorgangers van leeringen, welke met de Roomsch-Katholieke godsdienst in strijd waren, aan allen, die dergelijke personen in hun huizen ontvangen en geherbergd hadden, aan allen, die op eenigerlei wijze aan de beeldenstorm deelgenomen of deze begunstigd hadden. Verder werden van het pardon uitgesloten allen, die ooit van ketterij of scheurmakerij verdacht waren; allen, die de wapenen opgenomen, geld ingezameld of oproerige geschriften verspreid hadden; allen, die op eenigerlei
| |
| |
wijze verdacht waren de ketterij begunstigd te hebben of die het nagelaten hadden ketters te straffen of aan te brengen. Het was echter allen, die onder deze uitzonderingsbepalingen begrepen waren, toegestaan zichzelf binnen zes maanden aan te geven, in welk geval zij, bij bekentenis hunner misdaad, de hoop mochten koesteren, dat men hun zaak in goedgunstige overweging zou nemen. Toen Viglius Alva's ontwerp voorgelegd kreeg, vertrouwde hij zijn oogen niet. In plaats van een algemeene amnestie had men een staatsstuk opgesteld, waarin verklaard werd, dat alleen volkomen onschuldigen, onder zeer bijzondere voorwaarden vergiffenis zou worden geschonken. Van een dergelijk ontwerp kon niets goeds verwacht worden. Alva streefde zijn doel voorbij en Viglius meende, dat een werk, dat op deze wijze begonnen moest worden, beter ongedaan kon blijven. Hij kende de Nederlanders beter dan de hertog en hij was ervan overtuigd, dat slechts weinigen zich door deze niet zeer verlokkende toezeggingen er toe zouden laten verleiden naar hun land terug te keeren. Alva hield echter aan zijn gewijzigd ontwerp vast, zond het stuk naar Spanje en zoodra daarop de goedkeuring des konings verkregen was, maakte hij bekend, dat het pardon in het openbaar zou worden afgekondigd.
Na de mislukte poging om Montigny uit zijn gevangenis te bevrijden was Simon met zijn vrienden teruggekeerd en in de maand Juli, toen de amnestie zou worden bekend gemaakt, bevonden zij zich in Antwerpen. Duizenden waren naar de stad getrokken om de verzoeningsplechtigheid bij te wonen en toen Alva zich 's morgens, omgeven door zijn gevolg en vergezeld van een groot aantal geestelijken, naar de Onze Lieve Vrouwe kerk begaf, waren de straten, waarlangs de stoet zijn weg nam, met een groote volksmenigte gevuld. Hoewel de geruchten, die het pardon voorafgegaan waren, geen groote verwachtingen hadden gewekt, hoopten velen, dat het
| |
| |
nog zou meevallen. Vol ongeduld wachtte men daarom op de beëindiging van de kerkdienst, waarna de afkondiging voor het stadhuis zou plaats vinden.
Simon en Arthur de Munter hadden een plaats gevonden in de nabijheid van de met scharlaken bekleede tribune, welke voor het stadhuis was opgericht. Op het middengedeelte van de stellage was een voor Alva bestemde met goudlaken gedrapeerde troon geplaatst, aan de voet waarvan twee meisjes, die de Gerechtigheid en de Vrede voorstelden, in afwachting van de komst van het hooge gezelschap hadden plaats genomen. Toen de heeren wat lang uitbleven, merkte Simon op, dat Alva zijn gewoonte getrouw bleef en zoowel de Gerechtigheid als de Vrede op zich liet wachten.
Het was reeds ver in de namiddag toen de lijfgarde van den hertog op het plein verscheen en zich rondom de tribune opstelde. Ook de vrijgelaten ruimte werd door troepen bezet, terwijl de officieren aan weerszijden van de statietrap plaats namen. Eindelijk verscheen Alva, vergezeld van kerkelijke grooten en van de vroedschap der stad. Hij droeg de hoed en het met juweelen bezette zwaard, dat hij, uit hoofde van zijn verdienste jegens de katholieke kerk, kort geleden van den Paus ten geschenke ontvangen had. Zoodra het gezelschap plaats genomen had, hield de bisschop van Atrecht een preek, waarin hij wees op de goedertierenheid van den koning, wien het behaagd had heel het volk der Nederlanden genade te schenken. Daarna bliezen twee herauten op bazuinen en vervolgens las een secretaris het pardon voor. Zijn woorden waren onduidelijk, maar zooveel konden de toeschouwers in de voorste rijen er toch wel van verstaan, dat zij spoedig begrepen, dat er van de beloofde algemeene vergiffenis weinig overbleef.
- Wij kunnen wel weggaan, zei Simon, nog voor dat de lezing geëindigd was. Dit is in ieder geval zeker, dat alles bij het oude blijft.
| |
| |
Na afloop van de plechtigheid werd een afschrift van de oorkonde tegen het stadhuis aangeplakt en reeds diezelfde avond wist het volk van Antwerpen, dat hun bloedverwanten, die naar het buitenland gevlucht waren, voorloopig niet terug konden keeren.
- Een pardon? vroeg een breeuwer in de taveerne, waar ook Simon en zijn vrienden aanwezig waren. Men heeft ons vergiffenis beloofd en een nieuw doemvonnis over ons uitgesproken.
- Niet zoo luid, vermaande de Munter. Als men uw woorden hoort, zou men u de absolutie wel eens kunnen weigeren.
Toen trok hij Simon ter zijde en fluisterde hem iets toe. Lachend verlieten zij de taveerne en begaven zich naar een herberg in de Begijnenstraat, waar zij de anderen aantroffen. Gezamenlijk ging men naar de Munter's kamer, waar deze zich inkt en ganzenschacht liet brengen.
Het scheepsvolk en de sjouwerlieden, die de volgende morgen vroeg langs het stadhuis kwamen, zagen daar, naast de oorkonde van het pardon, een tweede papier, waarop met groote letters geschreven was:
Het heeft onzen goeden koning en genadigen landvoogd behaagd, alle ketters, scheurmakers en rebellen vergiffenis te schenken. Allen, die het niet gelooven, worden verzocht zich aan te melden bij de Bloedraad, die hun, hetzij door middel van het zwaard, hetzij met behulp van galgetouw en brandstapel, volledige absolutie zal schenken.
Leve de Geus!
Korte tijd na de afkondiging van het pardon, meende Filips geen beter bewijs van zijn vergevensgezindheid te kunnen geven, dan door het besluit te nemen om Montigny, die nog altijd in Spanje gevangen zat, in het geheim ter dood te laten brengen. Na een mislukte poging
| |
| |
om te ontvluchten werd de bewaking verscherpt en nadat hij een tweede poging tot ontsnapping gewaagd had, werd de baron, die begreep, dat hij alleen door een vlucht zijn leven nog zou kunnen redden, in het kasteel van Simancas opgesloten. Inmiddels was zijn zaak, buiten zijn aanwezigheid, voor de Raad van Beroerten behandeld en met een doodvonnis geëindigd. Alva bepaalde, dat de heer van Montigny in het openbaar met het zwaard onthoofd en dat zijn hoofd daarna op een piek tentoongesteld zou worden. De rechters van Kastilië ontvingen van den hertog opdracht het vonnis op de voorgeschreven wijze ten uitvoer te leggen. Maar zoowel de koning als verschillende zijner raadslieden vonden het ongewenscht, om de gemoederen opnieuw in beweging te brengen door een bekend en aanzienlijk edelman in het openbaar terecht te stellen. Bovendien was hij niet als vrij man gevangen genomen geworden, maar als een door Margaretha van Parma naar Madrid gezonden gezant, in welke functie hij onschendbaar was. De Spaansche rechters namen daarom na breedvoerig overleg het besluit, om het vonnis van de Raad van Beroerten niet volgens de gestelde vorm uit te voeren, maar den gevangene uit de weg te ruimen, door hem in zijn spijzen en dranken iedere dag een kleine dosis vergif te laten toedienen, tengevolge waarvan hij langzaam zou sterven. Dit besluit bleek echter in strijd te zijn met de opvattingen van gerechtigheid en rechtspleging, welke bij den koning bestonden. Zijne Majesteit was het er mede eens, dat de terechtstelling niet in het openbaar zou moeten plaatsvinden, maar dat verder aan de wet moest worden voldaan door Montigny, zij het dan in het geheim, ter dood te brengen. Na zijn dood zou men dan bekend kunnen maken, dat de edelman aan koorts bezweken was. Nadat aldus besloten was, ontving de alcade van Valladolid, don Alonzo de Avellano, een koninklijke lastbrief met de opdracht, het vonnis van de Raad van Beroerten
| |
| |
te voltrekken. In deze commissie werd medegedeeld, dat de zaak strikt geheim gehouden moest worden en dat daarom de gevangene binnen de muren van het kasteel geëxecuteerd zou moeten worden. Don Avellano volgde de ontvangen opdracht stipt op en nam niet meer personen in vertrouwen, dan voor een goede en snelle uitvoering van deze zaak noodig was. Alleen een biechtvader, zijn vriend don Eugenio de Peralta, een notaris en twee beulshelpers zouden bij de voltrekking van het vonnis tegenwoordig zijn. Men kwam overeen den gevangene niet toe te staan een testament te maken, hetgeen trouwens overbodig was, omdat al zijn bezittingen verbeurd verklaard waren. Mocht hij echter wenschen een lijst op te maken van de schulden, welke betaald moesten worden, dan zou hij daarvoor in de gelegenheid worden gesteld, onder voorwaarde, dat hij in geen enkel schriftstuk een toespeling op de terechtstelling zou mogen maken. Hij zou in zijn toelichting moeten mededeelen, dat hij ernstig ziek was en zijn einde voelde naderen.
Toen deze bijzonderheden waren geregeld, kwam het er op aan een voorwendsel te vinden om den gevangene, zonder dat zijn argwaan werd gaande gemaakt en hij er op het laatste oogenblik nog voor zou kunnen zorgen, dat er iets van de onderneming naar buiten uitlekte, naar de Bisschopstoren, waar het vonnis zou worden voltrokken, te kunnen overbrengen. Don Avellano liet Montigny betichten van een nieuwe poging tot ontvluchting, die het noodzakelijk maakte hem naar een ander deel van het kasteel over te brengen en onder strengere bewaking te stellen. Met medeweten en onder goedkeuring van den koning werd een brief opgesteld, waarin mededeeling gedaan werd van een tot in kleinigheden uitgewerkt plan tot ontvluchting. De Peralta wierp de brief in de gevangenisgang, waar deze door den commandant van de wacht gevonden werd. De noodzakelijkheid om Montigny over te brengen, werd hierdoor ook duidelijk voor de bewa- | |
| |
kingsmanschappen en enkele uren, nadat de brief gevonden was, werd de gevangene, die tevergeefs zijn onschuld betuigde, naar de duistere Bisschopstoren overgebracht. Toen Montigny in zijn nieuwe kerker was opgesloten, stelde men zich in verbinding met een geneesheer, die vooraf een eed tot geheimhouding moest afleggen. Voorzien van medicijnen begaf de dokter zich naar de toren, maar hij kwam niet verder dan het trappenhuis, waar de geneesmiddelen door don Avellano in ontvangst werden genomen. Het was voldoende, dat verschillende personen gezien hadden, dat de gevangene bezoek van een dokter ontvangen had en al spoedig deed het gerucht de ronde, dat Montigny ernstig ziek was en waarschijnlijk niet lang meer te leven zou hebben.
De voorbereidingen waren goed geslaagd en thans behoefde men er alleen nog maar voor te zorgen, dat de gewaande zieke spoedig aan zijn einde kwam. Op een Zaterdag, in het midden van de maand October, verscheen don Avellano, vergezeld van don de Peralta, een notaris en den biechtvader, Hernando del Castello, in de gevangenis van Simancas. Toen de duisternis gevallen was begaf men zich naar den gevangene, las hem het vonnis voor en deelde hem mede, dat hij in de nacht van Zondag op Maandag het leven zou moeten laten. Montigny, die allerminst op deze ontzettende tijding voorbereid geweest was, viel nadat hij gehoord had wat hem boven het hoofd hing, in een flauwte. Spoedig kwam hij echter weer bij en scheen toen volkomen kalm te zijn. Hij verklaarde onschuldig te zijn en niet te begrijpen, dat hij een zoo hard vonnis verdiend had. Nimmer had hij deel genomen aan een samenspanning met den prins van Oranje, nooit ook iets vijandigs tegen zijn koning gedaan. Hij was een trouwe zoon van de moederkerk gebleven en had steeds als een goed en oprecht Katholiek geleefd. De biechtvader gevoelde medelijden met den jongen edelman en toen de anderen heengegaan waren
| |
| |
trachtte hij hem te troosten en hem met zijn lot te verzoenen.
- Ge behoeft mij niet te overtuigen, mijn zoon, sprak del Castello, ik geloof en vertrouw u.
- Maar waarom, mijn vader, deze straf?
- Alleen God kan u antwoord op deze vraag geven. Ik ben daartoe helaas niet bij machte.
Montigny zweeg. De geestelijke nam zijn hand en zoo bleven zij uren lang zitten, zonder een woord te spreken. Eindelijk, toen de morgen aanbrak, verklaarde de gevangene, dat hij bereid was en nam del Castello hem de biecht af. De geheele Zondag bracht hij door in gebed en toen 's nachts om een uur de beulen zijn kerker betraden, lag Montigny nog op zijn knieën en hield de handen gevouwen. Nadat hij den geestelijke een paar kleine sieraden had ter hand gesteld met het verzoek deze aan zijn verwanten te willen zenden, volbracht de beul zijn werk en worgde hem. En toen Montigny zijn laatste strijd streed wendde zijn biechtvader het hoofd af om zijn tranen voor de anderen te verbergen.
Het lijk werd onmiddellijk in een monnikspij gehuld en de hals werd bedekt om de sporen van de misdaad aan het oog te onttrekken. Men plaatste de doodkist in de kathedraal van San Salvador, waar een lijkmis gehouden werd, welke door gezanten van den koning en door vele burgerlijke, militaire en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders werd bijgewoond. Zevenhonderd missen werden voor zijn zieleheil opgedragen en hij werd begraven met alle eer en vertoon, waarop hij krachtens zijn stand recht had. De koning besloot de reeks van goede zorgen, welke hij aan zijn gast besteed had, met het geven van een opdracht voor het maken van een eenvoudige tombe, welke op Montigny's graf geplaatst moest worden.
|
|