| |
[XXVIII]
De hertog van Alva kon op het sedert zijn aankomst volbrachte werk met voldoening terugzien. Sedert 's konings vertrek uit de Nederlanden waren de rust en onderworpenheid der bevolking nimmer zoo algemeen geweest als op dit oogenblik. Van noord tot zuid en van oost tot west had men de dwingende hand van den overwinnaar gevoeld en waar allen nedergeworpen waren, scheen niemand nog voldoende kracht en moed te bezitten om zich te verheffen. Kerktucht en staatkundige orde bleven gehandhaafd met krachtige middelen, heel het land stond onder het bestendige, geen oogenblik verzwakkende toezicht van een uitgebreid spionnenleger en de ijver van de Raad van Beroerten verslapte niet. De overwinning, welke duur betaald was met de dood van een groot aantal uitmuntende soldaten en met de geheele inhoud van de schatkist, moest tot elke prijs gehandhaafd blijven. Alva was voldoende menschenkenner om in te zien, dat door het neerslaan der opstandige beweging, het heimelijk verzet bij velen niet gedood kon zijn en dat het daarom noodzakelijk was waakzaam te blijven. Hij twijfelde er echter niet aan, of het moest in de toekomst mogelijk zijn de ketterij volkomen uit te roeien en het gezag van koning en kerk volledig te herstellen. Niettemin had hij ook thans reeds het recht tevreden te zijn
| |
| |
en met voldoening terug te zien op een werk, dat zijn voorgangers niet hadden kunnen volbrengen. Het volk, dat zich voor de wil van zijn landvoogd had moeten buigen, diende thans ook in de gelegenheid gesteld te worden, den overwinnaar hulde te betoonen. Nu de vijandelijke legers verslagen en verjaagd waren en de degen in de scheede kon blijven rusten, achtte Alva het gewenscht zich aan de Nederlanders in een andere gedaante te vertoonen dan in die, waarin zij hem tot nu toe gezien hadden. Als een overwinnaar, die zeker van zijn zaak is, omdat zijn macht bevestigd en onaantastbaar geworden is, wilde hij zijn intocht in Brussel houden. Er zouden feesten voor het volk worden aangericht, want niets is beter om de menigte doorleden smart en aangedaan onrecht te doen vergeten, dan haar te verblinden met de glans van grootheid en de schijn van vreugde. Een feestelijke intocht, een stoet van schitterend gekleede strijders en regeeringspersonen, voorafgegaan door muziek, en verder tournooien en volksspelen zouden, ongetwijfeld een verzoenende uitwerking op de bevolking hebben. Bovendien kwam hem als plaatsvervanger van den koning wel eenige openlijke hulde toe, na de lange strijd, welke hij voor de Spaansche zaak en voor de erkenning zijner macht had moeten voeren.
Zoo zag de bevolking van Brussel den hertog bij bazuingeschal en onder het luiden van de klokken in haar stad terugkeeren. Meisjes, in witte tule gekleed, strooiden bloemen op zijn weg en zoowel de huizen der burgers, als de paleizen der edelen, waarvoor nog de met rouwfloers bedekte schilden der onthoofde bewoners hingen, waren met vlaggedoek, bloemen en groen versierd. Maar het volk van de hoofdstad begroette zijn gebieder minder geestdriftig dan de hertog verwacht had. Zelfs de trouwe Katholieken, die het Calvinisme verafschuwden, en die daarom gerustgesteld waren door Oranje's nederlaag, konden weinig vreugde vinden in een overwinning van
| |
| |
Spanje. Het meerendeel der bevolking gevoelde zich, alsof men gedwongen werd feest te vieren op een versierd kerkhof en alleen de rijke handeldrijvenden, die, nu de rust hersteld was, opbloei in zaken verwachtten, maakten hierop een uitzondering.
Toen de feesten te Brussel geëindigd waren, kwam Antwerpen aan de beurt. Ook hier optochten en tournooien, parades en volksspelen. En om zijn glorie volledig te maken, liet Alva door den beeldhouwer Jongelincx een kolossaal standbeeld vervaardigen, dat gegoten werd van het metaal der bij Jemgum veroverde kanonnen. Het beeld, dat eenige meters hoog was en dat Alva te zien gaf als overwinnaar met zijn voet op de hoofden van twee overwonnenen, kreeg een plaats in de nieuwe citadel.
Na aldus op passende wijze zijn victorie gevierd te hebben, moest de hertog zich weder bezig gaan houden met de dagelijksche beslommeringen, welke het landsbestuur meebracht. Behalve de ketterij, eischte de staat der financiën in de eerste plaats zijn aandacht. Een onafgebroken stroom gouds van een el diepte had hij zijn vorst beloofd. Hoe weinig was van deze belofte terechtgekomen. Wel vloeide een gestadige goudstroom, maar in plaats van uit de Nederlanden naar Spanje, ging deze stroom in omgekeerde richting. Als hij de kans ontgaan wilde door zijn heer van grootspraak beschuldigd te worden, zou hij er voor moeten zorgen, dat in deze toestand verandering kwam. Het oogenblik om de gegeven belofte in te lossen scheen thans aangebroken te zijn. Want welk nut zou het hebben een overwinning te behalen, als deze den overwinnaar geen voordeelen bracht? De verbeurdverklaringen door de inquisitie bleven, in weerwil van de groote toename van het aantal vonnissen, te weinig opleveren en dus moesten er andere middelen gevonden worden om aan geld te komen. Alva ontwierp een nieuw belastingstelsel, dat, bij een doeltreffende toe- | |
| |
passing, veel geld in de schatkist zou kunnen brengen. Van alle roerende en onroerende goederen, dus van geheel zijn bezit, zou het Nederlandsche volk één maal een recht van een ten honderd moeten betalen. Verder zou een belasting van vijf procent voldaan moeten worden voor elke overdracht van onroerend goed en ten slotte zou er een omzetbelasting van tien ten honderd geheven worden van elke transactie in roerend goed. Van deze laatste belasting, die spoedig nadat zij bekend werd door het volk de tiende penning werd genoemd, verwachtte de hertog de meeste baten. Alva nam zich voor het ontwerp in de eerstvolgende Staten-vergadering aan de orde te stellen, waar het, zoo meende hij, door een college, dat alleen maar bestond om aan een oude traditie te voldoen, zonder meer aangenomen zou worden. Voordat hij echter
hiertoe kon overgaan, werd zijn aandacht gevraagd voor een andere, belangrijke aangelegenheid.
Nog altijd, en zelfs in toenemende mate, werden de Nederlandsche zeegaten, de Noordzee en het Kanaal onveilig gemaakt door vrijbuiters, die jacht op koopvaarders maakten. Het waren niet alleen Hollandsche Watergeuzen, varende met volmacht van Willem van Oranje, die de zeevaart belemmerden, maar ook Franschen, die kaperbrieven van den prins van Condé hadden ontvangen. Deze zeeschuimers deinsden er niet voor terug om hun prooi zelfs tot in de Engelsche zeehavens te vervolgen. En herhaaldelijk was het reeds voorgekomen, dat zij schepen onder de rook van Londen hadden buitgemaakt. De Spaansche gezant bij het Engelsche hof had over deze zaak met de koningin gesproken en deze had hem toegezegd, verbetering in de onhoudbare toestand te zullen brengen. De gezant had Elizabeth echter op een goed denkbeeld gebracht en nauwelijks had zij hem haar toezegging gegeven of zij volgde het voorbeeld van de zeeroovers en nam het geld, dat zich aan boord van
| |
| |
de in haar havens liggende Spaansche schepen bevond, in beslag. Acht honderd duizend rijksdaalders, bestemd voor Alva's berooide schatkist, vielen hierdoor in handen van de voortvarende koningin.
Toen de hertog van de roof hoorde, was hij hevig verontwaardigd en zond onmiddellijk eenige afgevaardigden naar de Engelsche koningin. Maar zijn gezanten kwamen hier voor een dichte deur en Elizabeth vroeg Alva, wat hij zich inbeeldde om haar, als ware hij een gekroond staatshoofd, afgevaardigden te sturen. Aan Filips' gezant verklaarde zij, dat zij het geld voor zijn koning in veilige bewaring wilde houden en zij voegde hier, in tegenspraak tot haar eerste bewering, aan toe, dat de Spaansche regeering geen recht had op dit geld, dat het bezit was van eenige Genueesche kooplieden, van wie zij het thans geleend had.
Alva beantwoordde Elizabeth's afwijzing met het in beslag nemen van de Engelsche schepen in Nederlandsche havens, waarop de koningin hetzelfde deed met de Nederlandsche schepen in Engeland. Nu verbood de hertog alle handelsverkeer op Engeland en gaf door deze maatregel de kwijnende Nederlandsche handel de genadestoot. En onder deze ongunstige omstandigheden werd het ontwerp voor de nieuwe belastingen ingediend.
Op de twintigste Maart van het jaar 1569 kwamen de afgevaardigden van de Staten der provinciën te Brussel bijeen om kennis te nemen van Alva's voorstellen. Vooraf was reeds het een en ander van de nieuwe belastingplannen uitgelekt en algemeen werd verondersteld, dat deze aanslag op de beurzen der Nederlanders minder gemakkelijk slagen zou dan de landvoogd veronderstelde. Inderdaad ondervonden de door den hertog ontworpen maatregelen van alle zijden tegenkanting en het merkwaardige verschijnsel deed zich voor, dat mannen, die nimmer hun stem hadden durven of willen verheffen toen het volk werd vervolgd, ontrecht en uitgemoord,
| |
| |
voldoende moed bleken te bezitten om in verzet te komen, toen Alva de hand naar hun bezit uitstrekte. Zelfs de raadsheer Viglius van Zwichem, een man, die altijd een willig werktuig in handen van de Spaansche machthebbers geweest was, hield een scherp vertoog tegen de plannen en wees op de onuitvoerbaarheid van deze belasting.
Met kwalijk verborgen ergernis luisterde Alva naar de woorden van den man, die steeds de meest plooibare van de Nederlandsche raadsheeren geweest was. Hoe groot zou de tegenstand zijn, welke zijn belasting bij het volk ontmoeten zou, als daartegen reeds in zijn aanwezigheid deze scherpe protesten werden geuit. Nu de geldzak in het gedrang kwam, bleek er kans te bestaan, dat Katholieken en Hervormden elkander zouden vinden en dat er een eenheid ontstaan kon, welke gevaarlijk zou kunnen worden. Als bij ingeving begreep hij, dat de beproefde machtsmiddelen in dit geval wel eens ontoereikend zouden kunnen zijn en dat het daarom gewenscht was voorzichtig te blijven en de boog voorloopig niet te strak te spannen. Hij antwoordde op de rede van den Fries, dat hij dit verzet tegen zijn voorstellen niet begreep. De nieuwe maatregel stond gelijk met de Alcalvade, een omzetbelasting, die overal in Spanje bestond en die hem alleen in zijn stad jaarlijks vijftig duizend dukaten opleverde. Maar Viglius liet zich door zijn gebieder niet uit het veld slaan en hield vast. Als een dergelijke belasting in Spanje werkelijk zooveel opbracht, dan wenschte hij den hertog daarmede geluk, maar in de Nederlanden had men dergelijke lasten nimmer gekend en het zou stellig onmogelijk blijken deze in te voeren. De overige afgevaardigden vielen Viglius bij en de vergadering ging uiteen, zonder dat Alva iets bereikt had.
In het land veroorzaakten de berichten, welke de gedeputeerden van de Staten-vergadering meebrachten, overal opschudding en ergernis. Ten einde het ergste te voor- | |
| |
komen, verklaarden enkele gewesten en steden zich bereid de belasting geheel of ten deele op te brengen. Maar met deze toezegging had de hertog het geld nog niet en waren de plannen nog niet tot uitvoering gebracht. Er was niets meer dan een gedeeltelijke overwinning op papier bereikt. Overal ontstonden moeilijkheden en een stroom van verzoekschriften bereikte Brussel. Toen Alva bleek, dat de voortdurend gerekte onderhandelingen niet zouden leiden tot het doel, dat hij zich voorgesteld had, verloor hij zijn zelfbeheersching en begon met krachtdadige maatregelen te dreigen. Maar deze bedreigingen brachten niets in en aan gereed geld had de hertog in de eerste plaats behoefte. Zooals de geschiedenis reeds dikwijls geleerd had, dreigde ook thans het geld een macht te zijn, waarop veldheeren en beulen hun zwaarden en bijlen bot zouden slaan en daarom koos Alva de verstandigste weg en stemde in een schikking toe. Er werd bepaald, dat de Nederlanden gedurende de zes eerstvolgende jaren elk jaar twee millioen zouden opbrengen. Maar toen na korte tijd bleek, dat ook na deze overeenkomst het geld niet binnen kwam, verloor de hertog zijn geduld en bracht, nadat hij eerst nog gedreigd had de belasting onmiddellijk te zullen invoeren, bij wijze van straf de overgangstermijn op twee jaar terug. Als deze termijn verstreken was, zou het ontwerp opnieuw aan de orde gesteld worden. Het verzet scheen hiermede voorloopig geëindigd te zijn.
|
|