- Al lang?
- Sedert Hannes, mijn schoonvader, weggebracht werd. De barbier keek hem verwonderd aan en duidelijk zag Simon hem verbleeken.
- Misschien de schrik, meende meester Arie.
- 't Kan wezen, antwoordde Simon en opeens begon hij hardop te lachen. Van dichtbij had hij thans de zeven steenen potten gezien en terwijl hij een der vreemde opschriften trachtte te spellen, moest hij er aan denken, dat Arie zijn Judasloon misschien in deze potten bewaarde. In iedere pot een stuiver.
Meester Arie was teruggeweken tot naast de toonbank, waar op een ijzeren driepoot een pot gesmolten was op gloeiende houtskool stond.
- Het is geen zeldzaamheid, dat menschen van een hevige schrik pijnen en ongemakken overhouden, zei hij. 't Is jammerlijk gegaan met Hannes, vervolgde hij zachter. Simon keek hem roerloos aan. Meende de schelm nu nog, dat hij de spot met zijn slachtoffer drijven kon? Vreemd, maar nu voelde hij werkelijk pijn op de plaats, waar de bijl tegen zijn lichaam drukte.
- Ge kunt mij iets geven om de pijn te verzachten. Een smeersel of iets dergelijks.
- 't Is beter naar een dokter te gaan.
Simon schudde ontkennend het hoofd. Hij dacht er niet aan, zich als een kwajongen te laten wegsturen. Nu hij hier was, wilde hij zekerheid hebben, wilde hij ook, dat Arie begrijpen zou, dat hij wist, wie de verrader was. Onverwacht greep hij de hand van den barbier en drukte deze tegen de bijl. Arie wist niet, wat het harde voorwerp was, dat hij aanraakte, maar trok instinctief zijn hand terug. Simon zag de angst in zijn oogen en begon opnieuw te lachen. Zijn blik onafgebroken op het gelaat van zijn vijand gericht, schoof hij langzaam achteruit en toen begon alles om hem heen te draaien. Hij trachtte te denken, zich te binnen te roepen, wat Jezus tot zijn