| |
[XXII]
De tijd van wikken en wegen, van voorzichtig tasten en aarzelend voorwaarts gaan was voorbij en Oranje voelde dit als een bevrijding. Eindelijk toch was het zoo ver gekomen, dat hij over alle bezwaren heen stappend, recht op zijn doel af kon gaan. Zijn opvatting, dat het in de eerste plaats de omstandigheden waren, die het gedrag van den staatsman moesten bepalen, was in de laatste tijd wèl bewaarheid geworden. Alva's optreden had hem de weg gewezen, welke hij lange tijd weifelend had gezocht. De terechtstelling van Egmont en Horne, een domme zet van Filips en zijn landvoogd, had op vele punten klaarheid gebracht. Ieder, die zich, zooals hij,
| |
| |
nog mocht hebben afgevraagd of in de toekomst een verzoening met Spanje wellicht nog mogelijk zou zijn moest, door het lot, dat de twee graven en een twintigtal andere edelen getroffen had, tot het inzicht gekomen zijn, dat deze hoop ijdel was.
In deze twee, die samen minder gevaarlijk zijn dan één van ons drieën, had Oranje tot Hooghstraten en Marnix gezegd, laat Filips ons zien, hoe hij allen behandelen wil, die zich tegen zijn beleid hebben verzet. Het is een jammerlijk lot, dat onze vrienden getroffen heeft, maar wij kunnen ons troosten met de verwachting, dat de doode Egmont gevaarlijker voor Spanje zal blijken te zijn, dan de levende ooit geweest is.
Bij de Duitsche rijksadel riepen de Brusselsche terechtstellingen een storm van verontwaardiging op. Nimmer was het in het Duitsche rijk voorgekomen, dat edelen, welke ook hun fouten en misdaden geweest mochten zijn, veroordeeld en ter dood gebracht waren op een wijze, zooals dit met Egmont en de anderen was geschied. Was het niet alsof men eigen leven en veiligheid in gevaar gebracht zag door dit optreden van Filips? Het gebeurde bracht een toenadering tusschen Oranje en de rijksedelen tot stand en velen, die zich vroeger afzijdig hadden gehouden van de opstandige beweging, boden den prins thans openlijk of in het geheim hun diensten aan. Men zond officieren en manschappen naar Oranje's legerplaats en talrijke edelen stortten een bijdrage in zijn krijgskas. De belangrijkste bedragen werden echter nog altijd ontvangen van de vluchtelingen, die in hun gemeenten telkens opnieuw weer inzamelingen hielden. Deze menschen waren het, die de partij van de opstand het meest waren toegedaan. Toch bevonden zich onder deze Calvinisten nog velen, die weigerachtig stonden tegenover de hulpactie voor Oranje's leger. Het waren de onverzoenlijken, de preciezen, die geen vertrouwen konden stellen in een leider, die de Augsburgsche geloofsconfessie
| |
| |
was toegedaan. Het was zijn streven naar een verzoening tusschen alle partijen, dat Oranje bij vele Calvinisten verdacht maakte. Hoewel het hem onmogelijk was hun wenschen en eischen tot de zijne te maken en mede te gaan in hun onverdraagzaamheid, begreep hij, dat het welslagen van de verzetsbeweging in hooge mate van de volledige medewerking dezer preciezen afhankelijk was. En waarom zou hij, als hij zich daardoor van hun hulp verzekeren kon, deze menschen niet een weinig tegemoet komen en zich voor het calvinistisch beginsel verklaren? Ging het hiermede niet als met den koning, dien men onder de leuze Pro lege, rege, grege bestreed? Waarom zou hij, in de strijd om verdraagzaamheid, geen gebruik maken van de hulp der onverdraagzamen? Deze menschen begrepen niet, dat zij langs andere wegen en onder andere leuzen hetzelfde wilden nastreven als degenen, die hen vervolgden: de heerschappij over het geweten en het denken van hun evennaaste. Zij konden de dwaasheid niet inzien van een veronderstelling, dat het Opperwezen bij zijn oordeel over den zondigen mensch zich afvragen zou, of deze hem naar de wijze der Roomschen, der Lutherschen of der Calvinisten gediend zou hebben. Maar in het Calvinisme vond de strijd tegen Rome en Spanje zijn dapperste verdedigers. En dus was het noodzakelijk, dat de leider van de opstand het volledig vertrouwen der meest opstandigen won. Daarom besloot Oranje ook deze stap te doen en zich te scharen aan de zijde van hen, die volledig met de oude godsdienst in al zijn vormen gebroken hadden.
Een leger van dertig duizend man stond tegen het eind van de maand November in het bisdom Trier, nabij het klooster Romersdorf gereed om de veldtocht tegen Alva's legioenen te beginnen. Het verbod van keizer Maximiliaan om troepen in zijn rijk te werven, was voor Oranje geen belemmering geweest om een leger bijeen te brengen in het land van den aartsbisschop van Trier, die een
| |
| |
keurvorst van het Duitsche rijk was. Behalve een groot aantal Duitsche en Waalsche huurlingen, die het krijgsbedrijf als middel van bestaan uitoefenden, hadden eenige duizenden vluchtelingen, met geen ander doel dan den overweldiger te verjagen, in het leger van den prins dienst genomen. Ook vele edelen, onderteekenaren van het Compromis, stelden zich met hun benden ter beschikking van Oranje. Onder hen bevond zich ook Willem van Lumey, graaf van der Marck, die een uitgelezen troep ruiters bijeen gebracht had. Lumey had gezworen, dat hij baard, haren en nagels zou laten groeien, totdat hij de dood van Egmont en Horne gewroken had en kort nadat hij deze eed gedaan had, was zijn uiterlijk reeds dermate veranderd, dat men hem eerder voor een struikroover dan voor een edelman gehouden zou hebben. Een bonte verzameling krijgers was het, die op het punt stond naar de Nederlanden op te trekken. Naast edelen in volmaakte en kostbare uitrusting en goed gewapende voetknechten, zag men talloozen, wier kleeren vrijwel tot lompen verworden waren en die geen andere wapenen tot hun beschikking hadden dan oude zinkroeren of werktuigen, welke hun toevallig in handen geraakt waren. Er waren edelen, vergezeld van hun dienaren en keukenpersoneel, waardgelders, die hun voedsel lieten verzorgen door zoetelaarsters en marketentsters en er waren vrijwilligers, arme, berooide zwervers, die hun lot aan het toeval hadden toevertrouwd. Deze laatsten, werkelijke vrijheidshelden, die alles op het spel gezet hadden en thans alleen nog maar hun leven te verliezen hadden, waren van alles, wat het harde bestaan van den soldaat te velde veraangenamen kan, verstoken. Zij konden met reden naijverig zijn op de paarden, die goed verzorgd werden en op tijd hun voedsel kregen.
Met dit leger stak Oranje de Rijn over in de nabijheid van het dorp Sint Veit, dat hem toebehoorde. Van hier trok men naar het noorden en op deze tocht gingen velen
| |
| |
zich reeds te buiten aan plundering. Schepen werden op de rivier aangehouden en de goederen, welke aan Nederlandsche kooplieden toebehoorden, in beslag genomen. Op deze wijze verschafte men zich van velen een bijdrage voor de krijgskas, die het nagelaten hadden vrijwillig te offeren. Herhaaldelijk vonden vechtpartijen tusschen Duitsche en Waalsche waardgelders plaats en het was bij een dezer twisten, dat Nicolaas de Hames, een der grondleggers van het verbond der edelen, toen hij het rumoer poogde te stillen, werd dood gestoken. In hem verloor Oranje een zijner beste officieren en meest verdienstelijke bondgenooten.
Om vanuit het Guliksche in Brabant te kunnen binnenvallen, was het noodzakelijk dat men de Maas overtrok. Oranje had gehoopt dit te Luik te kunnen doen. In deze stad bevonden zich Calvinisten, die met hem in verbinding stonden en zich bereid verklaard hadden hem te helpen. Het plan werd echter aan den bisschop van Luik verraden en deze nam terstond maatregelen, om Oranje's opzet te doen mislukken. Hij waarschuwde de vroedschap, bracht de katholieke bevolking op de hoogte van het dreigend gevaar en toen de prins voor de stad aankwam, vond hij de poorten gesloten en de wallen in staat van verdediging. Men was thans genoodzaakt meer noordelijk een punt voor de overtocht te zoeken en dit werd gevonden beneden Maastricht, in de nabijheid van het dorp Stokhem. Men kwam hier aan in de avond van de vierde October en nadat verkenners een plaats gevonden hadden, waar het water hun niet hooger dan tot aan de borst kwam, werd het besluit genomen onmiddellijk met de overtocht te beginnen. Ofschoon de maan helder scheen en men de andere oever zien kon, verliepen de voorbereidselen zoo ordelijk en rustig, dat de bewoners van het nabijgelegen dorp niets van de aanwezigheid van het groote leger bemerkten. Een dubbele rij ruiters stelden zich met hun paarden in het water op en de
| |
| |
lichamen der dieren vormden van oever tot oever een levende dam, waartegen de kracht van de stroom eenigermate brak. Daarna was het de beurt der voetknechten om de overtocht te wagen. Wapenen, kruit en levensmiddelen werden op het hoofd gelegd en toen deed men de eerste stappen in het koele, snel vlietende water. De stroom was op dat tijdstip minder diep dan gewoonlijk, maar niettemin kwam het water velen tot aan de keel en de kleinsten moesten zelfs opgetild worden om niet geheel onder te gaan. De overtocht verliep vlot en voordat de morgen aanbrak had het geheele leger van dertig duizend man, zonder verlies van ook maar één soldaat, de andere oever bereikt. De weg naar de Nederlanden lag open.
|
|