zocht worden. Hij was het immers geweest, die in spijt van 's konings aandringen op spoed, de uitvoering van de doodvonnissen van Egmont en de anderen uitgesteld had? Als krijgsman had hij begrepen, wat het land, ondanks alles, aan mannen als Egmont verschuldigd was en het was het besef dezer verantwoordelijkheid geweest, dat hem had doen aarzelen. Maar Filips had het beter ingezien, toen hij verlangde, dat er haast zou worden gemaakt. De koning had gelijk, zooals altijd. Er moest met deze adel voorgoed afgerekend worden, men moest den heeren aan het verstand brengen, dat alles, wat tegen het gezag in opstand kwam, door dit gezag onherroepelijk vernietigd zou worden. Het was niet onmogelijk, dat de gevluchte edelen veronderstelden, dat zij rustig hun gang konden gaan, omdat zij,
anders dan het gemeene volk, door de bijzondere rechten van hun stand beschermd werden. Bleek niet uit Egmont's brieven aan den koning, dat hij goed en leven veilig achtte onder de hoede der orde van het Gulden Vlies? Maar hij zou dezen heeren thans laten zien, dat zij zich deerlijk vergist hadden. Zelf zou hij naar het noorden trekken en Lodewijk met zijn benden vernietigen. Eerst echter diende hier in Brussel orde op de zaken gesteld te worden. Voordat hij naar het Groningerland vertrok, wilde hij er zeker van zijn, dat tijdens zijn afwezigheid geen onaangename verrassingen konden plaats vinden.
Alva trok een lade open en greep de bundel doodvonnissen. De namen van telgen uit de oudste en bekendste geslachten waren op deze papieren vermeld: Blois van Treslong, de heeren van Batenburg, Maximiliaan Cock, de heer van Villers, Egmont en Horne. Vier en twintig edelen.
Hij ontbood d'Avila en overhandigde hem de oorkonden. De commandant nam ze zwijgend in ontvangst.
- Wacht, gebood Alva, toen d'Avila zich wilde verwijderen. Met dezen is alles afgedaan, behoudens de open-