Oranje en Alva's tyranniek bewind
(1936)–Maurits Dekker– Auteursrecht onbekend
[pagina 94]
| |
oefenen. De graaf zei lachend, dat hij voldoende mannen had, die de haakbus of het zwaard konden hanteeren, maar dat er slechts één man was, die de beste kok in de Nederlanden genoemd mocht worden. - Ge begrijpt, wat ik wensch, had Lodewijk gezegd, één van uw heerlijke pasteien, zoo'n wonderlijk baksel, waarvan men steeds meer verlangt. Herman was dadelijk aan het werk gegaan en had bezit genomen van de keuken van het klooster Heiligerlee, waar de legeraanvoerders hun intrek genomen hadden. In de koele, heldere keuken, bij de goedmoedige broeders, die niet de minste vijandigheid tegen den ketterschen indringer schenen te koesteren, was het beter dan buiten bij het rumoerige leger, waar ontevredenheid heerschte en herhaaldelijk twisten uitbraken. Het aantal manschappen was thans belangrijk grooter dan bij het vertrek uit Duitschland. Tallooze boeren en handwerkslieden uit de omtrek, gewapend met hooivorken en spaden, hadden zich bij Lodewijk's leger gevoegd om aan de strijd tegen de Spanjaarden deel te nemen. Een bonte verzameling strijders was het, die in de nabijheid van het klooster wachtte op de komst van den vijand, die onder aanvoering van Meghen en Aremberg in aantocht zou zijn. Men kon er vrijwel alle talen en dialecten van West-Europa hooren, men zag er zoowel den geoefenden en ervaren huurling, als den gelegenheidssoldaat, die gekleed was in een versleten wambuis en gewapend met een oud geweer of een roestig zwaard. Degenen die soldaat geworden waren, om de zaak van de vrijheid te dienen, vormden een kleine minderheid. Het meerendeel der mannen had dienst genomen om in zijn onderhoud te kunnen voorzien. Zij waren het, die soldij verlangden en die begonnen te morren, toen het voedsel schaarscher werd en de uitbetalingen niet meer op tijd plaats vonden. Een paar maal was Lodewijk reeds voor het front der troepen verschenen om zijn soldaten toe te | |
[pagina 95]
| |
spreken en tot kalmte en geduld te vermanen. De laatste keer was het hem slechts door groote welsprekendheid en streng optreden gelukt een begin van muiterij te onderdrukken. Lang zou deze toestand van gedwongen rust echter niet meer bestendigd kunnen blijven. Er moest geld komen of den mannen zou gelegenheid moeten worden gegeven zich op een andere manier schadeloos te stellen. Vol ongeduld werd op de komst van de Spanjaarden gewacht. Wel had men in de nabijheid van Appingedam reeds schermutselingen gehad met de voorhoede van Braccamonte's legioen, maar daarbij was slechts een klein gedeelte van het leger betrokken geweest en tot een slag van eenige beteekenis was het nog niet gekomen. Er moest nu spoedig iets gebeuren. De spanning, waarin zijn troepen verkeerden, moest gebroken en de soldaten moesten afgeleid worden. Toen dan ook, terwijl men in het klooster aan de middagdisch zat, een boer de mededeeling kwam brengen, dat de vijandelijke troepen in aantocht waren, ontving Lodewijk deze tijding met vreugde. - Eindelijk, zei hij lachend tot den jongen Adolf, die tegenover hem aan tafel zat. De maaltijd werd afgebroken, meester Herman's kostelijke pasteien in de steek gelaten en onmiddellijk werd een begin gemaakt met het in slagorde brengen van de troepen. In de nabijheid van het klooster bevond zich een moeras, dat slechts doorsneden werd door een enkel verhoogd voetpad. Deze weg zouden de Spanjaarden moeten nemen om het klooster te bereiken. In de rug van het Geuzenleger was een bosch en ter linkerzijde daarvan lag een heuvel, die een uitstekende dekking bood. Achter deze natuurlijke borstwering stelde Lodewijk het grootste deel zijner manschappen op, terwijl een kleine afdeeling licht gewapende voetknechten tegen de heuvelrug, aan de kant van het moeras moest plaats nemen. Een ruiterbende van niet meer dan drie honderd | |
[pagina 96]
| |
man, onder aanvoering van Adolf van Nassau, vormde de voorhoede, die Aremberg's mannen aan het einde van de weg door het moeras moest opvangen. De opstelling der troepen vond snel en in de beste orde plaats en nog geen half uur, nadat Lodewijk van de nadering van den vijand in kennis gesteld was, stond zijn leger klaar om slag te leveren. Op oordeelkundige wijze had de aanvoerder gebruik gemaakt van een terreingesteldheid, die den verdedigers vele voordeelen, maar den aanvallers niets anders dan nadeel en gevaar bood. Voor het Geuzenleger vaste grond, beschutting achter de heuvel en dekking achter boomen en struikgewas. Voor de Spanjaarden slechts een smalle weg, aan weerszijden begrensd door moerassen en diepe veenplassen, waarvan het stilstaande water met een dikke, misleidende krooslaag bedekt was. Het duurde niet lang, of Aremberg's mannen verschenen op het pad, dat als een smal, lang gerekt eiland tusschen de plassen lag. De aanvoerder kende de verraderlijke bodemgesteldheid van dit deel van het gewest, waarover hij stadhouder was en nam dus de grootste voorzichtigheid in acht. Hij had zich voorgenomen zijn soldaten zoo veel mogelijk te sparen, het niet verder dan tot een schermutseling te laten komen en het leveren van slag uit te stellen, totdat Meghen, die met versterking in aantocht was, zich bij hen gevoegd zou hebben. Behoedzaam gingen zijn mannen voorwaarts, maar nauwelijks had men de troepen van den vijand op den heuvelrug in het oog gekregen, of er werd bevel gegeven halt te houden. Het was duidelijk, dat de kleine groep soldaten, welke men op den heuvelrug zag, slechts een deel van een veel grooter leger moest zijn. Aremberg aarzelde. Hij was met zijn troepen in een trechter geloopen. Van een terugtocht met de Geuzen in de rug kon geen sprake zijn en het leveren van slag op dit smalle pad scheen een even groote onmogelijkheid. | |
[pagina 97]
| |
Vervloekt, deze jicht, die hem verhinderde te strijden zooals hij verlangde. Tandknarsend keerde hij zich om in zijn draagstoel, keek een oogenblik zijn adjudant aan en veegde het zweet van zijn voorhoofd. Met inspanning van al zijn wil richtte hij zich op en dwong zijn verstijfde spieren tot gehoorzaamheid. - Mijn paard, zei hij kort. En kolonel Braccamonte. Twee mannen hielpen hem op de rug van zijn rijdier en toen hij eenmaal hoog boven de hoofden van zijn mannen zat en de troepen weer overzien kon, voelde hij zijn energie terugkeeren en vergat hij zijn pijn. - Tot de aanval? vroeg Braccamonte. - Dwaasheid, antwoordde Aremberg. Het geschut en veeg eerst die kerels van gindsche heuvel af. Rekken, totdat wij versterking uit het westen gekregen hebben. Braccamonte zweeg, maar zijn blik verried minachting en teleurstelling. Ook de soldaten waren ontevreden met het bevel van hun aanvoerder. Moesten zij, krijgsknechten van Spanje's roemrijkste legioenen, een slag vermijden met een hoop samengeraapt volk? Reeds bulderden de kanonnen, bespeelden de kanonniers hun instrumenten, welke de namen van muzieknoten droegen en sloegen de kogels gaten in de gelederen der Geuzen. De beschieting had nog maar kort geduurd, toen de Nassauschen op de vlucht sloegen en achter de heuvelrug verdwenen om zich bij hun makkers te voegen. Deze terugtocht vond plaats volgens de aanwijzingen, welke Lodewijk gegeven had en zij misleidde, overeenkomstig zijn verwachtingen, de strijdlustige Spanjaarden. - Voorwaarts, werd er geroepen, de Geuzen wijken reeds. Aremberg, die Lodewijk's krijgstactiek kende en dus op zijn hoede was, trachtte zijn mannen nog terug te houden, maar het was reeds te laat. Men had de weg verlaten, sprong op de verhoogingen, die boven de moerassige grond uitstaken en stormde voorwaarts, naar de | |
[pagina 98]
| |
vaste bodem, welke aan het einde van de weg te vinden was. Het was onbegonnen werk thans nog te trachten de opgewonden soldaten tot terugkeer te bewegen. Reeds hadden de eersten het einde van de weg bereikt. - Voorwaarts dan maar, in 's hemelsnaam! Trompetten schalden, paarden sperden hun neusgaten open, snoven, hinnikten en schraapten nerveus de hoeven over de vochtige grond. Haakbussen en musketten werden gereed gehouden, staal van degens, rapieren en pieken weerspiegelde de grijze lucht, die boven het slagveld hing. - Zij komen! Twee ruiterbenden, de een onder aanvoering van Adolf van Nassau, de ander onder commando van Aremberg, stormden op elkander in. Een dof gedreun als van vallende aardmassa's, gekletter van wapens, kreten van gewonden, gegil van stervende paarden. Adolf werd reeds bij het eerste treffen gewond. Niet langer dan luttele seconden duurde de strijd; toen spleet Aremberg's degen zijn schedel. Dadelijk daarop werd deze door Haultain's zwaard getroffen, gleed op de grond en werd verpletterd onder de pooten der paarden van zijn eigen ruiters. Ook Lodewijk's voetvolk was inmiddels tot de aanval overgegaan. Slechts weinige Spanjaarden waren er in geslaagd het open stuk grond vóór het bosch te bereiken. Hier werden zij opgewacht door de Geuzen, neergeslagen of teruggedrongen in de veenplassen, waar zij bij tientallen verdronken. Spaansche musketiers, die hun aanvoerder te hulp wilden komen, voelden de weeke, drassige bodem onder hun voeten wijken en werden weggezogen in de diepte, voordat zij een schot hadden kunnen lossen. Honderdtallen verdronken of stikten in de modder. Aan beide kanten werd dapper en met groote volharding gestreden, maar toen de Spanjaarden hun makkers in de grond zagen verdwijnen en zich teruggedrongen zagen op het smalle pad, waarop de Geuzen | |
[pagina 99]
| |
thans een felle aanval deden, verloren zij de moed en sloegen op de vlucht. De terugweg was echter versperd door degenen, die achter hen hadden gestaan en het viel de achtervolgende Geuzen niet moeilijk de op de kleine oppervlakte samengedrongen vluchtenden neer te slaan. Meer dan duizend Spaansche soldaten, uitgelezen en in tallooze veldslagen gestaalde strijders, kwamen bij Heiligerlee om het leven. Binnen een half uur was de strijd geëindigd en hadden Lodewijk en zijn mannen de eerste belangrijke overwinning voor de opstandelingen behaald. Het geslacht van Nassau had in den jongen Adolf zijn eerste offer aan de Nederlandsche vrijheidsbeweging gebracht. |
|