| |
[XVII]
Terwijl Lodewijk's troepen het Groningerland verder binnen trokken, ondergingen de opstandelingen in het zuiden hun eerste nederlaag. De heer van Villers was met een legertje van drieduizend man in Limburg binnen gevallen en had beproefd Roermond te bezetten. Maar de burgers dezer stad sloten de poorten en weigerden hem binnen te laten. Roermond was zoo dwaas niet, zich als eerste en eenige stad te storten in dit hachelijk avontuur, dat stellig met een nederlaag der opstandelingen zou moeten eindigen. De aanvallers waren er nog mede bezig de toegang tot de stad te forceeren en de poortdeuren in brand te steken, toen zij in de rug door de Spaansche voorhoede aangevallen werden. De eerste schermutselingen schenen met een overwinning te zullen eindigen, maar toen versterkingen onder bevel van de Londono en d'Avila kwamen opdagen, was men genoodzaakt te wijken en op het dorp Dalhem terug te
| |
| |
trekken. Hier werd in de namiddag slag geleverd en ofschoon de Nederlanders in de meerderheid waren, werden zij door de uitstekend geoefende en goed uitgeruste Spanjaarden na een felle strijd, welke een half uur duurde, volkomen verslagen.
Lodewijk was onkundig van de nederlaag, welke het Geuzenleger in het zuiden geleden had. Na het kasteel van Wedde bij verrassing ingenomen te hebben, rukte hij op naar Appingedam, waar zijn broeder Adolf zich met een kleine ruiterbende bij zijn leger voegde. De tijding, dat Lodewijk in Groningerland binnen gevallen was, verspreidde zich snel en bereikte spoedig de stad Emden, waar eenige Geuzenschepen, onder bevel van Diederik, heer van Sonoy, voor anker lagen. Men besloot zoo veel mogelijk vaartuigen bijeen te brengen, in de nabijheid van de Eemsmond te blijven en Lodewijk's leger zoo noodig hulp te bieden. Sonoy had dit plan den prins van Oranje reeds vroeger voorgelegd en deze had hieraan zijn goedkeuring verleend en medewerking toegezegd, op voorwaarde, dat de Watergeuzen zich in het vervolg van kloosterroof en kerkenschennis zouden onthouden. Lodewijk had inmiddels een, bezending naar Groningen afgevaardigd en eischte de stad in naam van den prins op. De vroede vaderen vergaderden en vroegen zich af, wat zij doen moesten. Weliswaar was men Alva's schrikbewind moe, maar op een overwinning der opstandelingen, die de katholieke godsdienst wilden vernietigen, was men evenmin gesteld. Villers' nederlaag was inmiddels ook in het noorden bekend geworden en men prees het inzicht van Roermond's overheid, die geweigerd had de rebellen binnen te laten. Waarom zou Groningen het door Roermond gegeven voorbeeld niet volgen? Wat viel er te verwachten van dit bijeen geraapte leger van zwervers en gelukzoekers, voor wie men binnen enkele dagen misschien geen soldij meer zou hebben en die dan aan het rooven en plunderen zouden
| |
| |
slaan? En welk een wraak zou de goede stad wachten, als de stadhouder straks met een sterk Spaansch leger terugkeerde en de indringers verdreef? Het viel niet te ontkennen, dat die van Roermond er heel wat gunstiger hadden voorgestaan. Hier, in de nabijheid van Groningen, stond geen legermacht, die te hulp kon komen gereed en Lodewijk's troepen waren machtiger en van beter geschut voorzien dan die van Villers. Er moest getracht worden een vergelijk te treffen. Dus bood men van Nassau een flinke som gelds, op voorwaarde, dat hij voor het oogenblik geen aanval op de stad zou ondernemen. Lodewijk, die geld voor zijn soldaten gebruiken kon, nam het voorstel aan.
Onderwijl had Alva bevel gegeven, dat de troepen, die in het zuiden waren vrijgekomen, onmiddellijk naar Groningerland moesten vertrekken. De hertog begreep dadelijk de ernst van de toestand en liet, onder bevel van Meghen en Aremberg, te Arnhem zooveel soldaten bijeen brengen als hij, zonder de overige deelen van het land in gevaar te brengen, missen kon. Nog geen maand nadat Lodewijk in Groningerland was binnen gevallen, kwam een sterke Spaansche legermacht in dit gewest aan. Thans, nu het noorden door Alva werd bedreigd, werd het voor Willem van Oranje tijd om toe te grijpen en van uit het Guliksche, waar zijn troepen bijeen gebracht waren, een inval te doen. Reeds eenige malen hadden de oversten, die zich onder zijn bevelen gesteld hadden, er op aangedrongen, dat men zou vertrekken, omdat het welslagen van de veldtocht in gevaar gebracht zou worden als men nog langer aarzelde. De goede afloop van Lodewijk's inval was in hooge mate afhankelijk van een tijdige aanval in de zuidelijke provinciën. Waarom werd nog geaarzeld, nu het er op aan kwam snel en doelbewust te handelen?
Oranje's besluit om de Spaansche legermacht aan te grijpen, was door de nederlaag bij Dalhem aan het wan- | |
| |
kelen gebracht. Hierbij kwam nog, dat de benden Hugenoten onder Cocqueville, die vanuit Frankrijk een inval gedaan hadden, geheel waren verslagen. Het eerste deel van het krijgsplan was dus volkomen mislukt. Ofschoon deze tegenslagen Oranje de moed niet ontnamen, moest hij zich toch afvragen of men de onderneming wel op de juiste wijze en op het goede tijdstip begonnen was. Was hij eigenlijk niet min of meer voor het aandringen van Lodewijk en zijn vrienden gezwicht en had hij zich niet laten overhalen tot een besluit, dat te vroeg gekomen was?
De prins staakte zijn wandeling langs de smalle, kronkelende beek en ging op een bemoste steen onder een berk zitten. Hier in de stilte, ver verwijderd van het rumoerige Dillenburg, buiten het bereik van zijn vrienden, die hem met hinderlijke vragen lastig vielen, was het goed. Hier kon hij rustig nadenken. Hoe hielp hij zijn broeders en de anderen, die er vol hoop en vertrouwen op los getrokken waren, die niet door twijfel gekweld werden en zich niet afvroegen, wat de toekomst brengen zou? Dit eeuwig heen en weer slingeren tusschen geloof en ongeloof. Waarom kan ik niet zooals de anderen zijn, vroeg de prins hardop, alsof hij verwachtte een antwoord op zijn vraag te zullen krijgen. Zonder er bij te denken nam hij een steen op en wierp deze in het water. De steen viel, moést vallen, omdat dit in de aard der dingen lag. Het denken en twijfelen lag in de aard van de mensch en ieder dacht op een wijze, welke noodzakelijk moest voortkomen uit het karakter, dat God hem gegeven had. Misschien dacht hij te veel, was hij te behoedzaam en te voorzichtig en was het gelijk op de zijde van hen, die minder dachten, maar sneller handelden. Twijfel aan zichzelf, aan zijn recht op bedachtzaamheid? Oranje glimlachte. Nog nimmer had hij spijt gehad van deze bedachtzaamheid, nog nooit was het voorgekomen, dat hij zijn voorzichtigheid had moeten betreuren. Was de
| |
| |
terugslag, welke hij thans ondervond, niet juist een gevolg van het feit, dat hij te weinig nagedacht had en zich een besluit door anderen had laten opdringen? Maar hoe dan ook, de teerling was geworpen en terugkeer onmogelijk geworden. Nu echter Villers' nederlaag bevestigd had, dat hij niet op de goede gezindheid der Nederlandsche poorters mocht vertrouwen, nu hij bovendien de zekerheid gekregen had, dat van de rijksedelen niet veel hulp verwacht mocht worden, stond hij met andere inzichten tegenover het plan. Op hem, den eenigen souvereinen vorst onder de opstandelingen, kwam de volle last der verantwoordelijkheid voor deze onderneming neer. Te vroeg, nog altijd te vroeg had hij naar de wapenen gegrepen en door deze voorbarigheid had hij wellicht de hulp der Duitschers voor immer verspeeld. Wat was hij, heerscher over een handvol onderdanen, bezitter van met schulden bezwaarde goederen, wat was hij in de strijd tegen Spanje's geweldige macht waard? Hoe erbarmelijk en belachelijk was de leuze niet, waaronder hij gedwongen was te strijden: trouw aan den koning! Hij haatte dezen verblinden heerscher, dien het lot aan het hoofd van een onmetelijk rijk had gesteld. En toch, terwijl hij de trom roeren liet om soldaten tegen zijn koning bijeen te brengen, terwijl het wapen uit de scheede getrokken werd om de strijd te beginnen, was hij genoodzaakt openlijk hulde aan zijn vijand te brengen, trouw te zweren aan het vaandel, waartegen hij optrok. Maar niet daarom, om deze treurige klucht te beeindigen, waarvan allen, die meer hersenen dan een ezel hadden, de leugen begrepen, betreurde hij het dit werk begonnen te zijn. Niet omdat hij het plan zou hebben de kostbare schijn door nuttelooze en doellooze waarheid te vervangen, overwoog hij of het wenschelijk was op dit oogenblik door te gaan. Hij aarzelde, omdat hij met slechts enkele getrouwen was overgebleven, omdat de hulp, waarop hij gerekend had, uitbleef, omdat hij
| |
| |
zonder het met zichzelf eens te zijn, begonnen was en de verdenking op zich geladen had, de bondgenoot te zijn van zeeroovers, kerkenschenners en schavuiten.
Oranje zuchtte.
Als Lodewijk thans niet in het Groningerland gestaan zou hebben, als op zijn last de oorlog nog niet begonnen was, zou wellicht nog een andere oplossing mogelijk geweest zijn.
Bij zijn thuiskomst werd hij opgewacht door twee boden, die hem de mededeeling van keizer Maximiliaan brachten, dat Zijne Keizerlijke Majesteit het aanrichten van iedere krijgstoerusting tegen de Nederlanden op rijksgebied nadrukkelijk verbood. Indien de prins zich hield aan deze bevelen, zouden de keizer en de keurvorsten als bemiddelaars tusschen Filips en hem optreden. Men verwachtte, dat door deze onderhandelingen meer bereikt zou worden dan door geweld.
De mededeeling van den keizer, dat het den Duitschers op straffe van als verstoorder van de rijksvrede te worden behandeld verboden was bij Oranje dienst te nemen, maakte vooral indruk op zijn kapiteins. Verschillende hunner trokken zich de volgende dag terug en men zag zich voor de moeilijkheid geplaatst van voren af aan te beginnen en andere bevelhebbers en nieuwe manschappen in dienst te nemen. Er ging kostbare tijd verloren en ofschoon Oranje er niet aan dacht zich tot opgeven, te laten dwingen, waren deze tegenslagen en zijn ontmoediging er de oorzaken van, dat met minder spoed en ijver gehandeld werd, dan de omstandigheden eischten. Nu de voortgang van de veldtocht door het ingrijpen van den keizer geremd werd, bepaalde hij zich er voorloopig toe, het leger in Groningerland zoo veel mogelijk te steunen en de gezindheid der Nederlanders door middel van gedrukte stukken te beïnvloeden. In het laatste vond hij een middel om zijn activiteit te ontplooien op een wijze, die meer met zijn natuur overeenkwam dan het werk van
| |
| |
den veldheer. De beïnvloeding van het volk, het voeren van een geestelijke oorlog, was hem beter toevertrouwd, dan het toepassen van wapengeweld. Helderder en juister dan zijn tegenstanders begreep hij de groote beteekenis van het gedrukte woord. Honderdduizenden vlugschriften, door hem zelf of onder zijn toezicht opgesteld, werden in de Nederlanden verspreid. Filips werd in deze stukken, welke in de eerste plaats voor de breede massa des volks bestemd waren, verschoond en alle schuld aan de ellendige toestand, waarin de Nederlanders verkeerden, werd op de schouders van Alva en op die van zijn voorganger Granvelle geladen. Deze schotschriften, die meestal aanvingen met een vers uit de bijbel of een psalm en waarin de oude kerk werd ontzien, maakten zoowel op Hervormden als op Katholieken diepe indruk. Door zich niet te richten tegen de kerk, maar uitsluitend tegen de personen, die het volk zag als de schuldigen aan hun ellende, hoopte Oranje ook onder de Roomschen meer aanhang te vinden. Het was een fout van den krijgsman Alva, dat hij de waarde der geestelijke overreding onderschatte en meende, dat hij dit ongrijpbaar gevaar door maatregelen van geweld onderdrukken kon. Hij verbood het drukken en verspreiden der schotschriften, liet drukkerijen en boekwinkels doorzoeken, nam overtreders gevangen en liet de verboden pamfletten en boeken verbranden. Maar niet meer te vernietigen was de invloed, welke het volk had ondergaan, niet meer te achterhalen waren de tallooze schotschriften, welke door honderdduizenden in het geheim gelezen werden. Het zaad was uitgestrooid en het gewas zou eerder en overvloediger opkomen, dan vriend en vijand vermoedden.
|
|