Oranje en Alva's tyranniek bewind
(1936)–Maurits Dekker– Auteursrecht onbekend
[pagina 81]
| |
loop van tien dagen stonden de eerste vendels gereed voor de veldtocht en nog geen drie weken, nadat Oranje zijn beslissing genomen had, vielen de troepen van zijn broeder het Groningerland binnen en veroverden het slot van Wedde, dat op geringe afstand van de grens gelegen was. Het meerendeel van Lodewijk's troepen bestond uit Duitschers, maar er waren ook eenige vendels Nederlanders en hierbij bevond zich Herman, de vroegere keukenmeester van Willem van Oranje. Toen zijn heer hem verlof verleend had te vertrekken, had hij bij Brederode's troepen dienst genomen, maar na de onverwachte dood van den bevelhebber was het leger verloopen en had Herman in de nabijheid van de grens rondgezworven, totdat hij te Kleef in aanraking kwam met een van Lodewijk's werfagenten. Het leger, dat de heer van Hooghstraten in het zuiden bijeenbracht, was eerder gereed dan dat van Lodewijk en ging enkele dagen vroeger tot vijandelijkheden over. Het ontworpen krijgsplan kwam in groote trekken met Lodewijk's voorstellen overeen en getuigde van een helder militair inzicht. Drie legers zouden op verschillende plaatsen vrijwel gelijktijdig de Nederlanden binnenvallen. Hierdoor zou de hertog van Alva niet alleen gedwongen worden zijn krijgsmacht te splitsen, maar bovendien zou deze tactiek de Spaansche troepen noodzaken zich over groote afstanden te verplaatsen. Verder had Lodewijk reeds vroeger met eenige aanvoerders der Hugenoten de afspraak gemaakt, dat deze met hun benden in Artois zouden binnenvallen, zoodra de Spaansche legermacht meer noordelijk zou worden bezig gehouden. De troepen, welke door Willem van Oranje zouden worden aangevoerd, verzamelden zich in de nabijheid van Wezel. Men was hier later met het werven van soldaten begonnen en de organisatie verliep minder vlot dan bij Lodewijk. Terwijl men nog bezig was met het formeeren der vendels, trokken de troepen van van Hooghstraten, die | |
[pagina 82]
| |
ziek was, onder bevel van Villers, reeds Limburg binnen. De prins vertoefde op dat oogenblik te Kleef en vernam hier, dat de Haarlemsche stadssecretaris Dirk Volckertszoon Coornhert in dezelfde stad ten huize van Adriaan Schotel verblijf hield. Coornhert had pas de gevangenis verlaten. Op last van den stadhouder Bossu had men hem in de kerker opgesloten, omdat hij, hoewel hij roomsch gebleven was, een te groote verdraagzaamheid jegens de ketters zou hebben getoond. Hij was iemand van een veelzijdige en groote ontwikkeling, een bespiegelende geest, die van meening was, dat het denken der menschen niet aan banden gelegd kon en mocht worden en die het in strijd achtte met het christelijk levensbeginsel, dat iemand om redenen des geloofs vervolgd zou worden. Hij was niet van geloof veranderd, omdat hij ervan overtuigd was, dat het den mensch niet gegeven is het volmaakte te bereiken en dat daarom het nieuwe geloof evenzeer zijn fouten en gebreken zou moeten hebben als de oude kerk. Maar het was zijn vaste meening, dat men de menschen vrij moest laten in de wijze, waarop zij God wilden dienen en dat men daarom moest zoeken naar mogelijkheden om de vijandelijke partijen met elkander te verzoenen. Dit streven had tot gevolg gehad, dat hij verkeerd begrepen werd en dat zoowel onder de Katholieken als onder de Hervormden velen hem vijandig gezind waren. Reeds vroeger had hij Oranje ontmoet op een vergadering van de Staten van Holland te Schoonhoven, bij welke gelegenheid de prins hem verzocht had hem behulpzaam te zijn bij het door de landvoogdes opgedragen orde-herstel. Ten einde een nieuwe vervolging te ontgaan was hij, na zijn ontslag uit de gevangenis, naar Kleef gevlucht, waar de man, die verzen en wijsgeerige boeken van groote waarde geschreven en die Cicero, Homerus, Seneca en Boccaccio vertaald had, zijn brood als graveur trachtte te verdienen. Het huis, dat Adriaan Schotel bewoonde, was niet groot, | |
[pagina 83]
| |
maar niettemin had hij kans gezien er een twintigtal vluchtelingen in onder te brengen. Ook Aagje en haar vriendin hadden bij Schotel onderdak gevonden. - Ik geef u te raden, wie de bezoeker is, zei Schotel, op een middag in April toen hij, na de deur geopend te hebben, de huiskamer weder betrad. Men giste en raadde, maar kon de naam van den bezoeker niet noemen. - Prins Willem is het, zei hij. Oranje is gekomen om met meester Coornhert te spreken. Verbaasd keken de vrouwen hem aan. Zij waren er stil van. In het kleine vertrek, dat voor werkplaats, woon- en slaapkamer werd gebruikt, zat Coornhert, die herstellende was van een ziekte op de ademhalingsorganen, in een groote stoel met kussens. Onder het bereik van zijn hand stond een houtskoolcomfoor met een dampend, geurig kruidenmengsel, waarvan hij op advies van zijn dokter ieder half uur een lepel vol innemen moest. Verrast door het hooge bezoek wilde hij uit zijn stoel opstaan, maar de prins zei, dat hij zich niet noodeloos vermoeien moest en verzocht hem te blijven zitten. Coornhert vertelde van de toestand in het land, dat hij pas kort geleden verlaten had. Zijn bezoeker luisterde aandachtig en onderbrak zijn verhaal slechts een enkele maal door een korte vraag. Na verteld te hebben, hoe het in 's-Gravenhage en Delft gesteld was, kwam Coornhert te spreken over merkwaardige en onrustbarende gebeurtenissen, die onlangs hadden plaats gevonden. Voor de Hollandsche en Zeeuwsche zeegaten zwierven in kleine booten een aantal mannen, die zich Watergeuzen noemden en die niet alleen Spaansche koopvaarders overvielen, maar ook schepen van Nederlanders, Franschen en Engelschen buit maakten. Eenige malen reeds waren zij geland en hadden een inval gedaan in eenzame kloosters, die in de nabijheid van de kust gelegen waren. Daarbij hadden ze niet alleen geroofd en kerken en kapellen ontheiligd, | |
[pagina 84]
| |
maar zich bovendien schuldig gemaakt aan mishandeling van geestelijke zusters en monniken. Kort voor zijn vertrek had hij vernomen, dat deze Geuzen, die zeiden voor gewetensvrijheid en tegen het Spaansche gezag te strijden, eenige monniken naar het eiland Ameland hadden ontvoerd en dat zij dreigden de mannen te zullen dooden, als het losgeld, dat zij voor hen bedongen, niet spoedig werd betaald. - Deze menschen berokkenen de strijd voor gewetensvrijheid een onberekenbare schade, besloot Coornhert. - Het gedrag dezer Geuzen is begrijpelijk, maar het kan niet gebillijkt worden, antwoordde Oranje. De strijd gaat niet voor katholiek of voor gereformeerd, het doel is niet de zwakste partij zoo sterk te maken, dat zij de sterkste kan overmeesteren, om daarna op haar beurt te kunnen rooven en moorden en anderen te verdrukken. Als de roomsche meerderheid door deze wandaden begrijpt, wat haar te wachten staat, voor het geval dergelijke lieden mochten zegevieren, vrees ik, dat wij er nimmer in zullen slagen haar op onze hand te krijgen. Het schijnt helaas zoo te zijn, dat de menschen alleen die tyrannie bestrijden willen, waaronder zij te lijden hebben, maar dat zij, zoodra zij de macht gekregen hebben, er niet voor terugschrikken het slechte voorbeeld te volgen en zelf tyrannen te worden. Als ik er aan denk, dat ik deze Watergeuzen commissie gaf en dat een aantal van deze schepen mijn vlag voert, dan overvalt mij soms vrees voor de toekomst en vraag ik mij af, of mijn besluit om door te zetten en mij van hun hulp te bedienen, juist geweest is. Coornhert bleef het antwoord schuldig en zwijgend zaten de twee mannen tegenover elkander, ieder vervuld van zijn eigen gedachten. Hier, in het gezelschap van een mensch, wiens levensopvattingen op vele punten met de zijne overeenkwamen en wiens levenshouding tot voor enkele dagen ook de zijne geweest was, voelde Oranje | |
[pagina 85]
| |
ten volle de last der verantwoordelijkheid, welke hij door de strijd te zoeken op zich geladen had. De strijd gezocht? Neen, een strijd met de wapenen had hij steeds zoo veel mogelijk vermeden. Hij was het niet geweest, die naar het geweld gegrepen had, maar het had zich aan hem opgedrongen. Hoe geheel anders zou alles gegaan zijn, als men hem gelegenheid gegeven had zijn zaak door middel van het woord te verdedigen, als de rede en niet het zwaard de beslissende factor in deze strijd om recht en billijkheid had mogen zijn. Daar, op het oneindige gebied van de rede, was hij een meester, het inspannende, moeilijke spel van woorden en gedachten, van vragen en antwoorden kende hij als de beste, maar hier, op het beperkte terrein van de strijd met wapenen, waar musket en kanon de zwakke menschenstem overdonderden, voelde hij zich niet meer dan een leerling zonder aanleg. Het was het noodlot van den staatsman, dat het hem zelden toegestaan was, zijn eigen weg te kiezen, zijn eigen meening te volgen, maar dat hij doen moest, wat hem door de omstandigheden werd opgelegd. Hoe gelukkig moest een man als deze Coornhert zijn, die leven kon volgens zijn overtuiging, die niet genoodzaakt was een doel, dat buiten hem zelf lag, na te streven en die dus door niets en niemand gedwongen kon worden een keus te doen en partij te nemen. Kiezen is verliezen, was Coornhert's lijfspreuk en thans pas begreep hij, hoe juist deze woorden waren. - Waar moet het heen, vroeg Oranje, als men nu reeds in naam der vrijheid begint anderen van de vrijheid te berooven? Zij begrijpen het doel niet en misschien zullen zij het nooit begrijpen. - Het zijn altijd maar enkelen geweest, die het doel begrepen, en zij werden het slachtoffer der menigte, in welker dienst zij hun kennis en overtuiging stelden. Jezus Christus is hierin ons eeuwig voorbeeld. Is uwe Hoogheid niet van meening, dat ook de oude kerk haar zonen | |
[pagina 86]
| |
en dochters heeft, die het doel begrijpen, die inzien, dat aan de oude boom veel takken verdord zijn, maar die onmachtig zijn daaraan iets te veranderen, omdat zij niet begrepen worden? - Stellig. Ik denk hierbij aan iemand als onzen ouden vriend Musius. - Min of meer. Hij meent zeker het goede en is een oprecht geloovige, alleen zal hij nog moeten leeren inzien, dat het verkeerd is anderen onze meening op te dringen. Het is een van God's ondoorgrondelijke beschikkingen, dat de strijd om gewetensvrijheid zonder verdraagzaamheid gevoerd schijnt te moeten worden. Opnieuw viel de stilte. De dagen in April waren nog kort, de avond viel en in de hoeken van het vertrek omhulde de schemering reeds de voorwerpen. Oranje keek naar den zieke, wiens hoofd thans in silhouet tegen het nog lichte venster stond. Uw rust, Coornhert, uw zekerheid en zelfvertrouwen, dacht hij, maar hij sprak de woorden niet uit. Zijn gedachten gingen naar de velden en wouden in de nabijheid van de grens, naar de streken, welke binnenkort in slagvelden veranderd zouden worden. Tegen het lichte venster zag hij Lodewijk's gestalte, die aan het hoofd zijner troepen optrok. In zijn ooren klonk het roffelen der trommels, die het volk ten strijde riepen, hij hoorde wapengekletter en de kreten der stervenden. Dood en verschrikking waren het geweest, die het menschdom op zijn weg naar vooruitgang steeds hadden vergezeld. En de mensch had gestreden, gedood en zich laten dooden, gemarteld en martelingen ondergaan, onrecht bedreven en onrecht geleden. Maar had hij ook begrepen, had hij zich afgevraagd, of het doel, waarvoor hij streed, ooit bereikt zou worden? Stap voor stap voorwaarts, dacht Oranje en hij herhaalde deze woorden, alsof hij zichzelf er van wilde overtuigen, dat iedere stap, die gedaan werd, ook werkelijk een stap vooruit was. Maar kon het dan blijven, zooals het thans | |
[pagina 87]
| |
was? Moest den tyran dan alle macht gelaten worden, omdat hij wankelde in zijn geloof en aan de goede uitkomst twijfelde? Het kon anders en daarom moest het ook anders. Met geweld, nu geen andere mogelijkheid overbleef en zelfs in samenwerking met hen, die wezenlijk vijandig stonden tegenover het doel, waarnaar gestreefd werd. Ook zij, deze vrienden tegen wil en dank, zouden eens moeten begrijpen, dat hun niet toegestaan was, wat men den vijand met de wapenen in de hand had betwist. - Wij gaan voorwaarts, mijn vriend, zei hij bij het afscheid. En wat deze Geuzen betreft, zij zullen moeten leeren, dat het recht voor ieder gelijk is, onverschillig of hij God naar de wijze der Hervormden of naar die der Katholieken wil dienen. - Ik vrees, dat uwe Hoogheid deze les nog menigmaal zal moeten herhalen, voordat uw leerlingen haar begrijpen zullen, antwoordde Coornhert. |
|