woordde Vink, dat men ook gekomen was om deze zaak in orde te maken. Men beschikte reeds over een troep flinke mannen, een aantal werklooze gezellen, een stuk of wat Walen en Engelschen en eenige ervaren zeelieden. Maar men kon er nog best een paar kerels bij gebruiken. Van Tuin had hem verteld, dat Jacob en zijn vriend wel lust zouden hebben om mee te gaan.
- Op zee is het beter dan hier, zei van Tuin. Er valt meer te verdienen en men heeft daar minder hinder van de stank van geschroeid menschenvleesch dan aan land.
Jacob keek zijn vriend vragend aan.
- 't Is mij wel, zei de verver. Hier kunnen wij ook niet blijven.
- Dan gaan wij mee. Ge kunt op ons rekenen. En wanneer varen we uit?
- Zoo vlug mogelijk. Ik moet eerst nog naar Haarlem, om te trachten wat geld te krijgen. Maar van Tuin keert terug naar Maaslandsluis, waar ge hem over acht dagen in Het Dubbele Anker kunt vinden.
- Schenk nog eens in Simon, zei Hannes. Drinken wij eens op het welvaren van de Watergeuzen. En wat het geld betreft, vervolgde hij zachter, ik heb ook nog wat weggelegd voor moeilijke dagen. Een deel is voor Aagje, die in Duitschland moet leven, maar er is ook wat bij voor den Geus, om blauwe boonen voor den Spanjool te koopen. En laat uw vriend, de koopman in Rotterdam, zijn wapens maar bewaren, totdat de onzen deze komen halen, als de stad in onze macht is.
Simon hief zijn glas op en de anderen volgden zijn voorbeeld.
- Leve de Geus!
Hannes schrok en legde zijn vinger waarschuwend tegen zijn lippen. De luiken waren weliswaar gesloten en de meeste menschen lagen al op één oor, maar men kon niet voorzichtig genoeg zijn.
Buiten, in de nauwe, duistere straat, stond meester Arie.