| |
| |
| |
XII
Ogenschijnlijk bleef alles hetzelfde, alsof er geen nacht voorbij gegaan was, die alle verhoudingen gewijzigd had. Voor oom Leo bleef zij de zorgzame echtgenote, voor hem de moederlijke vriendin en er gingen dagen voorbij, zonder dat het hem zelfs ook maar gelukte een blik van verstandhouding met haar te wisselen. Hoewel Gerda hem niets beloofd had en zij er zelfs geen woord over hadden gesproken, had hij verwacht dat nu voor hen beiden iets anders beginnen zou, dat zij samen zouden wegtrekken, omdat het onmogelijk scheen, onder één dak met oom Leo het oude leven voort te zetten. Misschien vermoedde zij wat hij verwachtte en vermeed zij het daarom hem een kans te geven om zich uit te spreken. Eens, toen hij zijn werk onderbrak en haar in de keuken opzocht, liet zij hem niet aan het woord komen, zei dat hij geduld moest hebben en beloofde hem dat zij later wel met hem zou praten. Zij was weinig toeschietelijk en stemde slechts aarzelend toe, alsof hij haar de belofte afdwong. Hij kon haar houding niet begrijpen en vroeg zich af of zij misschien spijt had. Een paar dagen later, toen oom Leo met Heydeman naar een klant was, had zij hem zelf op het kantoortje opgezocht. Zijn kus had zij nauwelijks beantwoord en zij had enige tijd tegenover hem gezeten en hem aangekeken, voordat zij was gaan spreken.
- Het is niet goed Hugo, had zij eindelijk gezegd, dit kan zo niet doorgaan.
| |
| |
Hij begreep haar verkeerd, antwoordde dat hij dit al lang ingezien had, dat zij samen hadden moeten weggaan en dat zij geen dag langer gebleven zouden zijn, als het aan hem gelegen had.
- Dat niet, begin daar niet over, viel zij hem in de rede, dat zou een nog grotere dwaasheid zijn. Het is zo al erg genoeg en mijn schuld is het, ik ben te ver gegaan.
- Waarom erg? Wij houden toch van elkaar?
- Lieve jongen, zei ze verdrietig glimlachend, dacht je dan dat dit gebeurd zou zijn als ik niet van je hield?
- Waarom zeg je dan dat het jouw schuld is?
- Ik schuldig? Ik weet het niet. En toch ben ik het, tegenover Leo en tegenover jou.
- Ik houd van je.
- Ik had verstandiger moeten zijn; ik had je moeder kunnen zijn. Misschien is het juist allemaal wel gebeurd omdat ik géén moeder ben. Je zult het wel niet begrijpen, maar misschien was je daarin ook wel een beetje mijn jongen. Het gekke is, dat ik er niet eens veel spijt van heb, dat ik het niet zou hebben willen missen.
Hij greep over de tafel heen haar hand, waaraan hij zich scheen vast te klemmen.
- Wij moeten samen weggaan, vandaag nog.
Zij glimlachte dankbaar, maar schudde haar hoofd.
- Kun je dan echt niet inzien, dat zoiets nooit goed zou gaan? Je moet hier vandaan gaan Hugo, wij moeten een eind maken aan deze vergissing.
- Het was geen vergissing.
- Dat zou jij pas later inzien, als het misschien te laat was. Ik weet beter.
Zij moesten het gesprek afbreken omdat Heydeman terug kwam, maar spoedig daarop kregen zij gelegenheid
| |
| |
opnieuw met elkaar te praten. Gerda scheen nu zekerder van zichzelf, sprak als een oudere vrouw, die niet bij het geval betrokken was en een jonge vriend raad gaf.
- Hoe eerder je hier weggaat, hoe vlugger je alles vergeten zult zijn. Op deze manier kun je er later misschien nog eens prettig aan denken. Maar als je blijft, totdat het je vervelen gaat, zul je later die oude vrouw, die je dit heeft aangedaan, verwensen.
- Je overdrijft, zei hij. Je bent immers geen oude vrouw?
- Nog niet, nog niet helemaal. Ga daarom weg voordat het zover is.
- En jij?
- Ik? Ik blijf bij Leo. Hij is goed voor mij, hij heeft dit niet aan mij verdiend.
- Hij verveelt je. Je hebt weinig aan je leven gehad.
- De meeste mensen hebben niet veel aan hun leven. Het is eenmaal niet anders.
- Ik kan niet meer zonder je, ik wil niet.
Zij glimlachte vermoeid, streek haar handen over haar ogen en zuchtte.
- Het is heerlijk dat je dit zeggen kunt, maar ik ben al zo ver dat ik weet dat het niet waar is. Zo denk je als je jong bent, later zie je in dat het een vergissing was en dat je van alles afstand kunt doen. En voor een man gaat dit nog veel gemakkelijker dan voor een vrouw. Mannen kunnen alles loslaten, behalve hun werk misschien. Jij hebt je werk. Dat is voldoende, daarbij heb je niets en niemand anders nodig, mij zeker niet. Ga weg Hugo, je zult zien dat het eenvoudig en gemakkelijk genoeg is. Straks ga je met vacantie naar Amsterdam, naar je familie en je vrienden. Dan schrijf je gewoon een briefje dat je niet terug komt, de rest, het vergeten, gaat vanzelf.
| |
| |
Na dit gesprek volgden een paar ellendige lege dagen, waarin het hem zelfs bijna niet gelukte het eenvoudige kantoorwerk goed te doen. Hij kon niet geloven, dat zij de waarheid gesproken en alles gemeend had. Als hij dit een vergissing moest noemen, wat was er dan nog echt en waar? Het kwam er op neer dat zij hem in de steek liet en besloten had bij oom Leo te blijven. Waarom? Hij wist niet veel van hun verleden, maar hij had voldoende van dit leven gezien, om zeker te weten dat zij zich bij hem verveelde. Een goeie man, zei ze, maar hij was een bekrompen mens met weinig belangstelling, die geheel in beslag genomen werd door zijn zaak en soms nauwelijks scheen te beseffen dat een vrouw naast hem leefde. Een goeie man, maar een dood element, die het snippertje hem toebedeelde hartstocht bewaarde voor zijn advertentiecontracten en vette coteletten. Het was zelfs de vraag of hij zich er iets van aantrekken zou, als hij hoorde dat zijn vrouw hem had bedrogen. Best mogelijk dat Gerda al veel verder gegaan was dan hij kon vermoeden en dat zij alles al aan haar man verteld had. Het zou echt iets voor dat rund van een Leo zijn om de minnaar van zijn vrouw onder zijn dak te dulden en hem niet de deur uit te trappen.
Hij begon scherper op hem te letten, trachtte na te gaan of hij iets wist of vermoedde. Schuldgevoel had hij niet, behalve misschien op die zeldzaam voorkomende ogenblikken, dat Leo over iets anders sprak dan zijn zaak en een beetje vertrouwelijk werd. Het was niet gemakkelijk iets af te lezen van dit zo weinig expressief gezicht, na te gaan wat er omging achter dit zware gedrukte voorhoofd, onder deze stevige hersenkast, die de gedachten omsloot als een stalen cylinderwand de samengeperste stoom. Niettemin geloofde hij dat Leo zich verraden zou hebben, als hij iets geweten had.
| |
| |
- Ik heb eigenlijk nooit kunnen begrijpen, dat je met hem getrouwd bent, zei hij. Zij zaten thee te drinken in de keuken. Om hen heen was het stil. De gasmotor werkte die dag niet en in de drukkerij werkten alleen de oude Merkens en de loopjongen.
- Als ik het je vertelde, zou je het waarschijnlijk niet begrijpen, antwoordde zij.
Hij kwam voor haar staan en legde zijn handen op haar schouders.
- Waarom spreek je niet met mij uit? vroeg hij. Waarom blijf je bij een man die niets om je geeft?
- Je vergist je.
Haar ogen vulden zich langzaam met tranen en ofschoon zij hem bleef aankijken, scheen zij hem niet te zien.
- Je moet niet huilen. Waarom zou je huilen? vroeg hij en opeens rolden hem ook de tranen over zijn wangen.
- Zijn we niet een beetje sentimenteel, Huug?
Daar was weer die glimlach, die geforceerd flinke en opgewekte toon, waarachter zij zich verschool, als zij op het punt stond aan zijn verlangen naar vertrouwelijkheid toe te geven.
- Waarom zeg je het mij niet? bleef hij aandringen.
- Wij moeten niet meer praten, nu niet, misschien later.
Hij sloeg zijn armen om haar heen, drukte haar tegen zich aan en begon haar onstuimig te zoenen. Zij verweerde zich niet en liet hem gaan, alsof zij weerloos was in zijn jonge driftige handen. Pas na enige tijd bemerkte hij dat zij niet deelnam, dat hij het alleen was die kuste en dat zij alles met zich doen liet, als iemand die te uitgeput was om zich te verzetten. Hij liet haar los en ging tegenover haar zitten, terneergeslagen en
| |
| |
vermoeid, alsof hij met haar gevochten had. Nu hij haar niet meer aanraakte, was het alsof zij van hem weggleed, hem opnieuw alleen liet. Maar toen hun blikken elkaar grepen en hij de blos op haar wangen zag, was zij weer dichtbij, begreep hij dat zij niet zover van elkaar vervreemd konden zijn, als hij uit haar woorden en houding had afgeleid.
- Ik zal wel geduld hebben, beloofde hij. Wij houden toch van elkaar?
Zij knikte, nauwelijks merkbaar.
- Het is anders dan je denkt, Huug.
Zij drukte haar vingers tegen haar mond en bleef met omlaag gerichte blik nadenkend staan, alsof zij een besluit wilde nemen, maar aarzelde. Opnieuw vertederd door haar verlegenheid, greep hij haar hand en drukte deze tegen zijn wang.
- Ik moet het toch maar zeggen, al ben ik er bang voor dat je mij niet begrijpen zult, vervolgde zij kalm. Ik kan niet van je houden zoals jij het verlangt Huug, dat gaat niet meer ... Ik heb je al gezegd dat ik een oude vrouw ben, de vrouw van een ander. Het spijt mij, dat ik het zover heb laten komen. Nogmaals, ga weg.
Zij had hem niet aangekeken, maar haar blik gericht gehouden op de knoopjes van zijn jasmouw, waarmede haar vingers speelden. Toen hij iets zeggen, een tegenwerping wilde maken, hief zij haar hoofd op en keek hem aan.
- Zeg nu niets meer. Ga hier vandaan. Het is verkeerd dat je nog langer blijft, voor jou en voor mij.
- Ik blijf!
- Zou je dan willen dat ik wegging?
Buiten op het straatje klonken Merkens' stappen. Zij stond op en verliet de keuken. Hugo begaf zich naar
| |
| |
zijn kamer; hij had nu geen lust iemand te ontmoeten. Een dag voor zijn vertrek naar Amsterdam spraken zij nog even met elkaar. Het gesprek had iets gedwongens, alsof het een opgelegde taak was, die nog op het laatste ogenblik beëindigd moest worden. Het ging niet met praten, het was moeilijk om alles te vertellen, zei ze, maar zij had getracht het op te schrijven. Als zij met haar brief klaar kwam, kreeg hij hem mee en anders zou ze hem nasturen. Toen verscheen oom Leo, die zei dat hij eten wilde en maakte een eind aan hun gesprek. Dit was alles, met dit kale afscheid zou hij het dus moeten doen. Hij had geen zin om aan tafel te komen, zei dat hij hoofdpijn had en begaf zich naar bed.
Kees met de snotneus, die zijn kist op de bagagedrager van de fiets had, bracht hem naar het station. Het was ochtend en er waren heel wat meer mensen op straat dan op de dag van zijn aankomst, maar de verlatenheid scheen hem groter dan ooit. In de winkel, waar Leo bij stond, had hij al afscheid van Gerda genomen, maar op het laatste ogenblik, toen de trein reeds binnen rolde, kwam zij nog met de fiets aan haar hand het perron op. Zo kon zij hem toch niet weg laten gaan.
- Hier, het is beter dat je hem meeneemt. Zij overhandigde hem de beloofde brief. Leef gelukkig en vergeet het, zei ze en het klonk vreemd, onecht, alsof zij het niet meende.
- Ik kom terug, zei hij.
- Niet doen, in Godsnaam!
Zij kuste hem met droge lippen en de hand die zij hem gaf was koud.
- Niet doen, riep zij nog eens, toen de trein al in beweging was.
Langzaam gleed hij van haar weg, maar het was hem alsof zij van hem afdreef, werd weggezogen uit zijn le- | |
| |
ven. Toen de trein de bocht in ging, boog hij zich uit het venster en nog even zag hij op het kale lage perron een verlaten, enigszins gebogen vrouw, een stil figuurtje in de verte met moeizaam omhoog geheven hand, verstarrend in een gebaar van afscheid, dat onvoleindigd bleef ...
Pas toen de kramp, die borst en keel beklemde wat geweken was, scheurde hij de enveloppe open en las:
Mijn lieve jongen.
Ik houd zoveel van je, dat ik de woorden om het te zeggen bijna niet aan het papier durf toevertrouwen. Maar ik heb je beloofd dat ik je schrijven zou en deze belofte moet ik houden, na alles wat tussen ons is gebeurd. Het valt mij erg moeilijk, maar toch wil ik trachten je duidelijk te maken, waarom wij afstand van elkaar moeten doen.
In de eerste plaats is het nodig dat ik je iets van mijn leven vertel. Het is niet zo interessant, eigenlijk een banale geschiedenis, maar wij maken nu eenmaal niet zelf ons leven en hetgeen anderen onbelangrijk voorkomt, kan voor ons voldoende zijn om ons hele leven te vullen of te vernietigen.
Mijn vader stierf toen ik een kind van acht jaar was en een paar jaar na zijn dood hertrouwde mijn moeder. Mijn stiefvader was een onaangenaam mens, niet bepaald slecht, maar heerszuchtig en beperkt. Toch geloof ik niet dat hij mijn jeugd had kunnen verknoeien, zoals hij het later gedaan heeft, als mijn moeder was blijven leven. Toen ik twaalf jaar was stierf zij en liet mij achter bij een man, die niet veel meer dan een vreemde voor mij was. Misschien hield hij mij bij zich omdat hij zich aan mij gehecht hadelen op zijn norse en onbeholpen manier toch van
| |
| |
mij hield en misschien ook omdat ik kort na de dood van mijn moeder van school kwam en hij hulp in zijn huishouden gebruiken kon. Met kinderen kon hij niet omgaan en van mij begreep hij niets, Ik was bang voor zijn bemoeizucht, voor zijn op- en aanmerkingen, ik had het gevoel nooit iets goed te doen en altijd door een politieagent te worden gecontroleerd. Toen ik ouder werd en een eigen mening kreeg, voelde ik zijn voortdurende critiek nog sterker en kwam het, omdat ik mijn mond niet kon houden, vaak tot conflicten. Omdat oom Adriaan nooit kinderen had gehad, kon hij mij onmogelijk zien als een zelfstandig wezen, dat op een natuurlijke wijze volwassen wordt, maar scheen hij te menen dat een mens iets was waaraan gewerkt en dat ononderbroken opgevoed moest worden. Hij bemoeide zich met alles, zelfs met mijn onderkleren en de strikken welke ik in mijn haar droeg en hoe meer aandacht hij aan mij besteedde, hoe meer ik hem voelde als een indringer, die mijn schaamte opwekte en mij vernederde. Vriendinnen had ik niet, mocht ik niet hebben en ik geloof niet dat ik overdrijf als ik zeg, dat ik het eenzaamste wezen was van alle mensen die ik mij uit die tijd herinner. Toen ik wat ouder werd, was ik herhaaldelijk van plan weg te lopen en misschien zou het er ook wel van gekomen zijn, als Leo niet verschenen was. Wij hadden een kleine drukkerij met twee knechten en toen een daarvan wegging, kwam Leo in zijn plaats. Toen ik hem voor het eerst zag, was ik een jaar of zestien en het duurde niet lang of ik was op hem verliefd. Dat dacht ik tenminste. Ik vergeleek hem met oom Adriaan en natuurlijk viel deze vergelijking in elk opzicht in zijn voordeel uit. Ik geloof niet dat Leo
| |
| |
van mij hield en dat hij ooit van mij gehouden zou hebben, als ik hem, voor zover dit bij naturen als de zijne mogelijk is, niet verliefd zou hebben gemaakt. Maar ik wilde onder de voogdij van mijn stiefvader vandaan en vond hem dus goed genoeg om verliefd op hem te kunnen worden. Een poosje is mij dit ook wel gelukt en er was een tijd dat ik zeker meende van hem te houden. Misschien ben ik het dichtst bij de waarheid als ik zeg, dat ik eerlijk van plan was een goede vrouw voor Leo te worden, als ik er in slaagde mij aan hem op te dringen. In ieder geval was het zo, dat ik Leo gebruikt en mij tot zijn vrouw gemaakt heb, zonder dat ik echt van hem hield. Hij heeft mij verlost van oom Adriaan en in ruil daarvoor ben ik een goede huishoudster voor hem geweest. Liefdesgeluk hebben wij nooit gekend, maar laat mij hier dadelijk aan toevoegen dat ik, totdat ik jou ontmoette, het gemis daarvan ook nooit duidelijk heb ondervonden.
Toen ik jou leerde kennen, veranderde alles. Moet ik je zeggen wat je voor mij betekende of wat ik dacht dat ik voor jou moest zijn? Je was geen jongen maar een jongeman, een man die mij begeerde, die zo maar, zonder dat ik iets gezegd of er moeite voor gedaan had, opeens belang in mij stelde en voor wie ik iets betekende. Toen ik je voor mij zag staan, jong open en bewonderend, herinnerde ik mij dat er in mijn jeugd ogenblikken geweest moesten zijn, dat ik zo van liefde gedroomd had. Het leven had nu voor mij kunnen beginnen, als ik niet geweten zou hebben dat het eigenlijk al voorbij was. Mijn lieve Hugo, hoe zul je ooit kunnen begrijpen wat er gedurende die eerste maanden in mij omgegaan is, hoe ik van het ene uiterste naar het andere werd
| |
| |
geslagen. Soms had ik hoop, stond ik lachend voor de spiegel, omdat ik er nog zo goed uitzag, maar het volgende ogenblik huilde ik, omdat ik zag dat ik een oude vrouw was. Wat moet ik je vertellen van die dagen dat ik het huis verliet, om door de windelen in de zon langs de wegen te lopen, mij jong te voelen en aan jou te denken en dan naar huis terug te keren met de zekerheid dat alles een illusie, een dwaasheid was? Ik heb het geprobeerd, getracht de vrouw te zijn die jij in mij zag, verstandig opgewekt intelligent. Ik heb je werk en je boeken gelezen en mij ingespannen om dingen te zeggen die indruk op je moesten maken, ik ben zover gegaan als mijn krachten reikten, tot het uiterste, maar innerlijk wist ik dat alles onvoldoende moest zijn, dat ik mij aanstelde. Maar op dat moment in de draaimolen, toen wij in elkanders armen lagen, dacht ik niet meer, toen had ik geen vermomming of verontschuldiging meer nodig, omdat ik alles vergeten was: jouw jeugd en mijn leeftijd, jouw toekomst en mijn verleden. Alleen dit laatste misschien niet helemaal, omdat ik even weer werkelijk jong werd, weer een meisje van een jaar of zestien was, dat jou op de kermis ontmoette. En ik had je lief als een zestienjarige.
Het heeft maar heel kort geduurd. Maar die nacht bestond er voor mij geen twijfel, omdat ik toen heel even werkelijk jong was. De volgende dag keerde de oude Gerda terug met verwijten en dwong mij te erkennen, dat ik geen recht had op mijn dwaasheidelen dat ik bezig was twee levens te vernielen. Ik heb vergetelheid moeten betalen met schuldgevoel en begrepen dat de kussen, die mij heel even mijn jeugd teruggaven, mij ouder hadden gemaakt. Hoe
| |
| |
was het mogelijk, dat ik er soms ernstig over gedacht had weg te gaan om met je te leven? Ik was er nu zeker van, dat zoiets op een verschrikkelijke mislukking zou zijn uitgelopen. Jij bent jong, voor jou begint het leven pas. Wat zou er van je liefde zijn overgebleven, als ik zou hebben toegegeven en je straks tot de ontdekking gekomen zoudt zijn, dat de Gerda die jij je had voorgesteld niet bestaat? Ik heb nu gekozen, ik weet dat mijn weg de jouwe niet kan zijn. Het is noodzakelijk dat onze wegen uiteen gaan, dat wij niet bij elkander zijn gebleven tot het ogenblik, waarop wij beiden hadden moeten ontdekken dat wij verdwaald waren en niet meer terug konden. Voor jou komt dit afscheid te vroeg, maar het is beter dat het nu gebeurt dan later, omdat er nu een kans bestaat dat de Gerda, zoals jij je die hebt voorgesteld in je herinnering achterblijft. Voor mij was het nodig een illusie op te geven, niet alleen voor mezelf, maar ook opdat jij een illusie zoudt kunnen bewaren. Ik weet hoe goed en onbedorven jij over mij denkt en ik begrijp dat het heerlijk moet zijn te kunnen geloven in een wezen, zoals jij je dat hebt voorgesteld. Nu het voorbij is, mijn lieve Hugo, ben ik dankbaar dat ik, voor zover ik mij weet te herinneren, niets gedaan heb om je illusie te verstoren. Eèn enkele opmerking nog en dan heb ik niets meer te zeggen: Gerda bestaat niet, nergens, maar als je in haar, die je vrouw worden zal, iets van het meisje in de draaimolen herkent, vertrouw ik, dat je gelukkig met haar worden zult. Vaarwel, mijn dierbare Hugo. Wij zullen elkander niet vergeten.
Gerda.
|
|