| |
| |
| |
XI
Er was een winter voorbij gegaan met koude grijze dagen en lange avonden, die zij in de huiskamer bij de kachel doorbrachten. Het leven ging rustig verder en van de oorlog, die Europa teisterde, merkte men maar weinig. In het stadje waren Belgische vluchtelingen ondergebracht, ook een drukker uit Dendermonde, die bevriend raakte met oom Leo en later herhaaldelijk op bezoek kwam. Emile was een gezellige prater, een vrolijke Frans, die altijd vol grappen zat en zich er niets van scheen aan te trekken, dat de Duitsers zijn land hadden bezet. Als hij met rappe tong aan het praten was, kwam een ander nauwelijks aan het woordelen niet zonder afgunst had Hugo gemerkt, dat hij bij Gerda bizonder in de smaak viel. Zijn grapjes wisselde hij al gauw af met dubbelzinnigheden, die oom Leo doorgaans ontgingen, maar waarom Gerda lachte. Misschien verbeeldde hij het zich alleen maar, doch hij had de indruk dat Gerda hem op deze avonden meer dan anders bemoederde, alsof zijn jeugd en onervarenheind meer opvielen in tegenwoordigheid van de mannelijke en vlotte Emilie. Overigens vond hij het niet onprettig om te luisteren naar de verhalen van de Belg, wiens bezoeken wat afwisseling brachten in hun eentonig leventje. De ene dag was gelijk aan de andere en ook het steeds op dezelfde tijdstippen terugkerende werk voor het krantje gaf niet veel afleiding. Hij kende
| |
| |
nu het huis, de omgeving en het stadje en was allengs gewend geraakt aan zijn nieuwe omgeving, zodat deze hem niet verrassends meer te bieden had. Ook zijn niet opgehelderde verhouding tot Gerda was gewoonte geworden. Hij was minder ongedurig dan in het begin en slechts als hij langere tijd alleen met haar was, wat gedurende de winter niet vaak voorkwam, ontwaakte zijn oude onrust en het verlangen om zich uit te spreken. Als het niet te koud was, ging hij na het eten dikwijls dadelijk naar boven, probeerde in bed zittend wat te werken of nam een boek als het schrijven niet gelukte. Het zou moeilijk geweest zijn een rustiger plaatsje te vinden dan zijn zolderkamer, waar behalve de verwijderde en niet storende stemmen uit de huiskamer, zelden een ander geluid tot hem doordrong dan het blaffen van een hond. Toch kostte het hem meer inspanning zijn aandacht bij het werk te houden dan in de stad, waar zelfs de late avonden nog vol van geluiden waren. Hij bleef innerlijk onrustig en voelde zich soms gegrepen door een tegenzin die aan walging grensde, alsof het leven een spijs was, waarvan hij te vaak en te veel gegeten had. Op die ogenblikken was hij zat van een onbestemd triest gevoel, stond alles hem tegen, had hij een afkeer van alles dat hem gewoonlijk goedelen begerenswaardig scheen en was het bestaan een benauwende nachtmerrie, een oneindigheid van dreiging en beklemming, waarin hij angstbezeten dwaalde en geen schuilplaats vond. Niets scheen dan nog waarde te hebben, alles was even doelloos, van een tot wanhoop stemmende leegheid en zelfs werk, liefde en vriendschap verloren hun betekenis. Dit was het uiterste, hier stond hij voor de drempel, waarachter geen verlangen, geen vreugde, geen leven meer was, hier begon het gebied van de dood.
| |
| |
Toen het voorjaar kwam, de sneeuw gesmolten was en de zware lucht boven de polders brak, werden deze aanvallen van zwaarmoedigheid minder. Het was een zonnige dag, toen Gerda hem vroeg met haar mee te gaan om inkopen te doen in de stad, waar kermis werd gehouden. Oom Leo was naar Rotterdam, waar hij zou overnachten en als hij meeging, zou zij 's middags niet thuis behoeven te komen om voor zijn eten te zorgen. Gedurende het begin van de tocht reden zij zwijgend naast elkander en luisterde Hugo naar het knappen van het grint onder de banden, dat in de spaken der fietswielen natrilde, alsof het gespannen snaren waren. Gerda droeg een nauwsluitend grijs costuum met een ruime blauwe baret, waar een paar krullen onderuit kwamen en zag er zwierig uit, alsof zij zich expres voor de kermis gekleed had. Lang scheen het geleden, dat hij alleen met haar was geweest. Hij floot een liedje, een bekende straatorgeldeun, die hem vroeger aan draaimolens en kermissen had doen denken. Zij bleek de melodie te kennen, neuriede mee en toen hij dit hoorde, begon hij uit volle borst te zingen. Het was de eerste keer dat zij samen zongen en hij vond het heerlijk, maar toen hij hoorde dat zij de melodie niet kende, voelde hij zich teleurgesteld. Haar zingen was geforceerd, zij spande zich in om mee te doen, hem de indruk te geven dat zij het wist. Het herinnerde hem aan vroeger, als hij stuntelig met de jongens meegedaan had aan spelletjes die te zwaar voor hem waren, hij sterker en flinker had willen schijnen dan hij was. Maar waarom probeerde zij zich anders voor hem voor te doen? Toen zij een ander lied zongen, dat zij goed kende, was hij de teleurstelling alweer vergeten. Voorbij een bocht, waar de weg glad was, kregen zij de wind mee en kwamen bijna zonder te trappen vooruit. Zo
| |
| |
was het heerlijk, leefde je zonder tegenstand en inspanning en liet je je maar drijven, zo gingen Mister and Mistress Weenink er op hun gemak en zonder geldelen bagage vandoor. Eerst naar de kermis en dan ...
- Zo moesten wij door kunnen fietsen, altijd door, zei hij.
- Altijd? Zij lachte. Waar zou je dan naar toe willen?
- Hindert niet, overal.
Overal, als jij er maar bij bent, dacht hij, toen zij in de tuin zaten van een halfweg gelegen uitspanning. Dit antwoord had hij zoëven moeten geven, maar hij had zijn kans voorbij laten gaan, het weer eens niet gedurfd. Een paar woorden konden zekerheid, uitkomst brengen, maar hij durfde niet. Emile, in wiens moppen zij zoveel plezier had, zou het beter hebben gedaan. Maar er kon van komen wat wilde: vandaag zou hij het haar in ieder geval zeggen. Eindelijk dus een vaststaand besluit. Voor de hoeveelste keer? vroeg hij zich af, toen hij naar binnen ging om iets te bestellen. In ieder geval de laatste keer, omdat het nu anders was dan vroeger en hij innerlijk zijn aarzeling overwonnen had. Het verdere was alleen nog maar een kwestie van een paar woorden. Hij voelde zich sterker, er zat spanning in zijn spieren en zelfs zijn voetstappen waren anders, steviger en veerkrachtiger dan gewoonlijk. Hij ging voorbij een spiegel en zag daarin een volwassen man, een kerel die er gezond en vastberaden uitzag. Op deze dag had hij gewacht, de lange trieste winter had de vrucht gerijpt en het was tijd om te plukken. Toen hij weer in de tuin kwam, besloot hij recht op haar af te gaan en het meteen te zeggen. Met stevige passen liep hij over het grint, maar naarmate hij dichterbij kwam voelde hij zijn voeten zwaarder worden en ging zijn ademhaling moeilijker.
| |
| |
Toen hij bij het tafeltje stond scheen zijn lichaam verstijfd, had hij een gevoel van beklemming in borst en buik en kostte het hem inspanning om te gaan zitten. Hij kon geen woord uitbrengen en durfde haar zelfs niet aan te kijken. Het was weer zoals op die zomeravond bij het tafeltje voor het raam, toen de kikkers kwaakten. Weer zat hij naast haar en gluurde door zijn oogharen naar haar hand, die hij wilde aanraken en kussen, maar anders dan toen, was hij er nu bang voor dat hij zijn verlangen niet meester zou blijven. Kinderachtige grapjes over kikkerbilletjes konden hem nu niet meer helpen. Als ik het doe, denkt ze dat ik gek ben, een wellusteling die zich niet beheersen kan. Dacht je? Heb je haar dan niet om de moppen van Emile zien lachen? Probeer geen heilige te maken van een lachende vrouw op dergelijke benen. Als je het doet, gewoon als een kerel toegrijpt, zal zij eindelijk begrijpen dat je geen jongen meer bent. Zij wacht op je, al maanden, verlangt naar je. Aanstonds! Nog hield hij zijn handen in zijn zakken en drukte de nagels in zijn handpalmen, maar hij wist dat het niet lang meer duren zou. Toen het grint achter hem kraakte, kreeg hij een schok van schrik. Hij hief zijn hoofd op en zag de waardin, die limonade voor hen neerzette. De spanning was gebroken, maar zijn handen beefden te heftig om het glas op te nemen.
- Pracht van een dag, zei de boerin.
Pracht van een idioot, dacht hij.
Na in de stad een paar boodschappen te hebben gedaan, gingen zij naar een poffertjeskraam op de kermis, waar zij dicht naast elkaar zaten in een klein kamertje, dat aan de voorkant half afgesloten was met een gordijn met balletjesfranje. Het vertrekje had iets van een kajuit en het was hem zelfs alsof het schom- | |
| |
melde, toen hij zijn voet op de vloer drukte, die los onder de mat lag. Er ontbrak nu niet veel meer aan de intieme sfeer van de hotelkamer, waar de heer en mevrouw Weenink woonden; hij behoefde alleen maar de koorden van de gordijnen los te maken om de wereld buiten te sluiten en alleen met haar te zijn. Gerda sprak over haar jeugd, zei dat de kermis met haar tenten en lichtjes altijd een groot feest voor haar was geweest, waarop zij, elk jaar opnieuw weer, weken lang ongeduldig had gewacht. Hij trachtte zich in te denken hoe zij er als kind moest hebben uitgezien, als klein meisje dat poffertjes at, maar het gelukte hem niet, omdat hij zich geen andere dan deze Gerda voorstellen kon. Haar verhaal leidde hem terug naar zijn eigen jeugd, naar een andere poffertjeskraam op een der Amsterdamse pleinen, waar hij eens met Herman en Hanna in precies zo'n hokje gezeten had. Marietje van de overkant was er toen ook bij geweest en die had hem meegenomen naar een donker gangetje tussen twee kramen, waar zij elkander hadden gezoend. Merkwaardig, deze herhaling van het verleden, waardoor hij Gerda zag als Marietje, die tegenover hem zat en poffertjes at.
Naast de poffertjeskraam stond een werptent, waarvoor de mensen zich verdrongen. Hij had altijd goed kunnen gooien en besloot een kans te wagen. Reeds de eerste keer was het raak, kwamen alle drie ringen goed terecht en won hij een fles met likeur met een gouden capsule en een oranje etiket. Zij bezochten de tent der zeemeerminnen, waar drie vrouwen, die zonder adem schenen te kunnen leven, onder water zwommen in een groot basin met een glazen wand. Een der zeemeerminnen lachte en wierp hem een kushand toe.
- Je bent wel gelukkig, zei ze. Eerst een fles gewonnen
| |
| |
en nu heb je ook nog het hart van die zwemster veroverd.
Zij zagen een sterke man met een behaarde borst, wiens armspieren opzwollen als ballonnen, toen hij dikke ijzeren stangen verboog met een gemak alsof het pijpen drop waren. Gerda vond de man met zijn glimmend vet lichaam weerzinwekkend en het deed hem goed, dat zij zijn afkeer van dergelijke behaarde krachtpatsers deelde. Bij een waarzegtent, waarvoor een oude vrouw zat tegen een zwart met zilveren sterren en halve manen bespikkeld gordijn, stelde hij voor, dat zij voor de grap naar binnen zouden gaan. Zij wilde niet, zei dat het onzin en zonde van het geld was. Misschien begreep zij, dat hij het niet helemaal een grap vond, dat hij, al geloofde hij dan niet dat die zigeunerin voorspellingen kon doen, verwachte dat zij over liefde spreken en toespelingen op hen maken zou. Zij liep ook veel te vlug bij het tentje weg voor iemand die waarzeggerij nonsens vond.
Bij de stoomcarroussel waren zij het er dadelijk over eens, dat zij naar binnen moesten. Je had niet echt kermis gevierd, als je dit lichtende feestpaleis niet had bezocht. Tussen twee levensgrote stijgerende paarden door, die spetterende violet-gloeiende booglampen in hun bek hielden, kwamen zij bij de cassière, een dik overdadig versierd oerwijf, wier juwelen aan oren, handen en hals haar tot integraal onderdeel maakten van het met gekleurde lampjes en schitterende stukjes spiegelglas overladen kermisbouwsel. Achter haar rood fluwelen troon, was een grote ruit met een rand van geschilderde bloemen, waardoor in een mist van stof en damp het inwendige van de molen, een warwinkel van wimpels, koperen stangen, houten poppen en bewegende mensen zichtbaar was. Alles herinnerde hier aan
| |
| |
vroeger: de geur van olie, stoom en stof, het steunen en stampen van de machines, de hortende en te snelle muziek van het orgel, de trossen serpentine, die in bonte kleurenflarden veranderden als de molen vlug draaide, het schreeuwen van de jongens en het gichelen van de meisjes, die op stijgerende paarden of dwaas wippende varkens zaten. Misschien was het dezelfde carroussel, die hij als jongen op het Amstelveld had bezocht. Het was warm onder het tentdak en Gerda had al een kleur toen zij naast hem plaatsnam in een met fluwelen kussens gestoffeerde zwaan. Het bankje was niet breed genoeg voor twee volwassenen en om wat meer ruimte te krijgen legde hij zijn arm achter haar rug om over de leuning. Zij zaten nu dicht tegen elkander aangedrongen en hij behoefde zijn hand maar te laten zakken om haar in zijn arm te houden. Straks, als de molen draaide, zou hij dit doen, haar tegen zich aan drukken en het in haar oor zeggen.
- Heerlijk, riep zij lachend, toen de carroussel zich in beweging zette.
Hij wist dat hij duizelig zou worden, dat aanstonds, als het sneller ging, een lawine van klanken en kleuren zich op hem zou storten en dat ook binnen in zijn hoofd en zijn borst een afschuwelijke draaiende beweging zou ontstaan. Als hij in 's hemelsnaam maar niet misselijk werd! Zijn vrees werd echter niet bewaarheidelen zonder dat hij er iets onaangenaams van ondervond, dreef hij mee in de maalstroom van klank en beweging. Niets zag hij van de omgeving en hij bemerkte zelfs nauwelijks dat hij draaide. Zij alleen was er. Zijn hand lag al op haar schouder en toen hij haar vaster tegen zich aan drukte, weerde zij hem niet af. Toen de molen langzamer begon te draaien en hij zijn hand terug trok, hield zij zich tegen hem aan gedrukt en
| |
| |
glimlachte met gesloten ogen. Zonder haar te hebben gevraagd of zij nog door wilde gaan, gaf hij twee coupons voor een nieuwe rit af. Het orgel speelde de Entosmarsch, belachelijk snel, en hij zong mee, zondergeluid te maken: Kermis vieren met je liefste schat ... Opnieuw lag zijn arm om haar heen, drukten zijn vingers tegen haar borst en lieten haar voelen dat hij haar begeerde. Woorden waren hier niet meer nodig; zij scheen te begrijpen, toe te geven en boog haar hoofd naar hem toe. Hij rook opnieuw de zoete, dronken makende lavendelgeur, hij voelde haar haren langs zijn lippen strijken en beet er in. Toen zijn mond op de hare lag en hij scheen weg te zinken tussen haar zachte vochtige lippen, trok zij haar hoofd niet terug ... Hij begreep dat hij moest hebben gehuild, toen zij haar zakdoek nam en zijn ogen afveegde. Kom maar, zei ze. Het café aan de Markt, vol kermisvierende boeren en boerinnen, was maar een slechte wijkplaats voor mensen die voldoende aan elkander hadden en afzondering zochten. Het overvolle rokerige lokaal liet niet veel kans tot vertrouwelijkheid, maar Hugo was er tevreden mee en verlangde niet meer dan naast haar te zitten en haar hand vast te houden. Er bestond geen betere wereld dan die waarin hij leefde en het stoorde hem niet dat dit paradijs, waarvan Gerda het middelpunt vormde, bevolkt was met zwetende luidruchtige boeren-engelen, die hun eigen onzichtbare, naar bier en jenever geurende wolken maakten. Hun pret kon alleen maar zijn eigen geluk verhogen. Een jonge boer met een rood door drank verhit hoofd, gezwollen als een mombakkes uit een etalage van feestartikelen, boog zich naar hen toe en blies op een papieren toeter. Het klonk alsof er een gillend beest in de trechter zat en het deed pijn op de trommelvliezen. Ons bazuin- | |
| |
engeltje, zei hij en drukte zijn hand vaster op de hare. Zij gaf hem een knipoogje en glimlachte. Woorden hadden zij nu niet meer nodig; zij bereikten elkaar langs kortere wegen.
Zij reden terug door een stralende maannacht, die zo helder was, dat zij elkaars gezichten even duidelijk konden zien, alsof zij aan tafel zaten onder de lamp. Hij zou haar opnieuw in zijn armen genomen hebben, als er niet zoveel huiswaartskerende kermisgangers langs de weg zouden zijn geweest. Straks echter, als zij thuis waren, waar zij het rijk alleen hadden. Oom Leo was er niet, die zou morgen pas terug komen ... die zou morgen al terug komen. Alleen deze nacht hadden zij en daarna ... Zij hadden de toekomst, want zij had nu gekozen en behoorde hem toe.
In de rustige woonkamer was de kermis ver weg en scheen het gebeurde van die middag opeens niet veel meer dan een oude, onbetrouwbare herinnering. Zij zwegen beiden, alsof zij bang waren iets te verraden, zich schaamden voor deze kamer, die zij pas enkele uren geleden als andere mensen hadden verlaten.
Toen zij in haar rode zijden blouse voor hem stond, werd hij duizelig van verlangen en voelde het kloppen van zijn bloed in zijn borst en vingertoppen, maar hij was te verward, misschien te verlegen, om haar in zijn armen te nemen en kon niets anders doen dan naar haar kijken. Het was hem alsof zij naakt voor hem stond en toch had zij alleen nog maar haar mantel uitgetrokken. Ofschoon daartoe geen aanleiding scheen te bestaan, onderging hij een gevoel van schaamte en herinnerde hij zich, dat hij als jongen het alcoof was binnen gekomen en daar zijn moeder ontkleed aangetroffen had.
Terwijl Gerda in de keuken was, ontkurkte hij de fles
| |
| |
likeur en zette een paar gevulde glazen gereed op het kleine tafeltje, waaraan zij op die zomeravond hadden gezeten. Hij vertelde haar hoe het toen geweest was, hoe hij er naar verlangd had haar hand vast te houden, haar voet tegen zijn wang te drukken en te kussen. Het bleek dat zij toen reeds alles begrepen had. Zij liet hem de hand, die hij toen niet had durven aanraken en streelde zijn haren. Zij dronken van de zoete likeur, die een amandelsmaakt had en hij ledigde de glazen vlugger dan zij, omdat hij ongeduldig was en snel zoveel wilde drinken, dat hij haar al het tot nu toe verzwegene zou durven zeggen. Toen hij eindelijk zover was, haar mistress Weenink noemde en haar voorstelde om met hem te vluchten, legde zij haar hand op zijn mond. Zo is het goed, fluisterde zij en daarna spraken zij niet meer.
Buiten hadden de eerste hanen reeds gekraaid, toen hij met een kus afscheid van haar nam en de duistere slaapkamer verliet. Nog half beneveld, maar zonder de minste inspanning, liep hij de trap op en vond de weg naar zijn kamer. Hij had in haar armen geslapen, voelde zich nog omgeven door de warmte van haar lichaam en nam haar geur met zich mee. Hij wilde niet helder wakker worden, de betovering niet verbreken, stak het licht niet aan en kroop onder de dekens. Met neus en mond in de holte van zijn hand, waarin hij haar geur bewaarde, sliep hij in.
|
|