- Dat went vanzelf, als je het meer doet, antwoordde de man.
- Een dolende ridder, die zijn haard verlaten heeft, moet gehard zijn, vond de graaf.
- Spreek mij niet van ridderorden, antwoordde de man, die dingen hebben mij drie jaar gekost. Een hand vol rommel, lintjes en blik en geen cent waard.
- Van welke orde is u dan lid?, vroeg graaf Arie belangstellend.
- Van de groene hongerorde, was het sarcastische antwoord. Heb je meer van die lolletjes? Jij verkoopt maar gekheid en je slaapt maar; je hebt zeker nog geen honger.
- Wel een beetje. Hebt u ook honger?
- Heelemaal niet, antwoordde de man. Gistermiddag heb ik pas een oud broodje en een puntje sigaret gehad. En nergens werk: als je drie jaar opgeknapt hebt, nemen ze je niet zoo gemakkelijk. Een fijne boel, zuchtte de man. Heb je een sigaret voor mij?
De graaf werd opmerkzaam.
- Men moet u opheffen en u moet gesteund worden, zei hij.
- Geen cent steun krijg ik, antwoordde de man bitter. Ik moet werken, zeggen ze, maar probeer jij maar eens werk te vinden. Ja, baantjes genoeg, maar daaraan kan je als fatsoenlijk mensch niet beginnen: je moet je dood werken.
- Men heeft u vernederd, oordeelde de graaf.
- Schei nou uit met die flauwekul, sprak de vernederde. Ben je soms van het leger des heils? Wat voer je eigenlijk uit?
- Ik vervul mijn taak. Als ik mijn vrouw gevonden heb, zullen wij optrekken naar het heilige land. U kunt ook meegaan. Wij zullen gouden kruisen dragen en zwaarden met diamanten er in.
- Da's niet voor de poes, vond de man. Maar ik zeg: eerst hebben en dan deelen. Ik weet wat beters. Net buiten het park staat een villa, een kast als een kasteel.
- Een kasteel, herhaalde de graaf.
- Juist, ging de ander voort, en geen mensch thuis. Aan den achterkant, in den tuin, kunnen wij een ruit indrukken. Als er dan niemand komt, ga jij naar binnen en ik blijf op den uitkijk. Ik verzeker je dat er flink wat te halen is, een hoop tafelzilver en linnengoed. Wij deelen alles, sam, sam.