| |
| |
| |
[XXXIII]
Van Tuin's poging tot omkooping werd met succes bekroond en dokter Berger kwam vrij. Van het hervatten van zijn praktijk kon niets meer komen, niet alleen omdat van zijn patiënten ongeveer niemand meer over was en omdat de S.D. zijn woning gedurende zijn afwezigheid leeg had laten halen, maar ook omdat het niet raadzaam was op zijn vroeger adres terug te keeren en zijn moeilijk herwonnen vrijheid aan nieuwe gevaren bloot te stellen. Dokter Berger had voorloopig opgehouden te bestaan en moest voor de duur van de oorlog verdwijnen. Truus, wier geheime relaties zich steeds meer uitbreidden, had in afwachting van zijn vrijlating reeds alles voor hem in orde gemaakt, zoodat Jacques, toen het eenmaal zoover was, in het bezit van een volledig stel valsche papieren dadelijk met zijn familie naar het platteland kon vertrekken. Er werd in de treinen druk gecontroleerd en een groot aantal onderduikers was in de laatste tijd gesnapt, verraden door het valsche persoonsbewijs, dat, hoe knap ook nagemaakt, kleine afwijkingen bleek te vertoonen. Het was dus een opluchting, toen men na eenige dagen langs een omweg vernam, dat de reizigers veilig waren aangekomen. Nauwelijks van deze zorg bevrijd, zag men zich voor nieuwe moeilijkheden geplaatst, toen Herbert bij Tom kwam en hem een oproep om op het arbeidsbureau te verschijnen liet zien. Dit beteekende uitzending naar Duitschland, tenminste voor hen, die gevolg aan de oproep gaven. Herbert had besloten geen gebruik van de vriendelijke uitnoodiging te maken, maar het gevolg hiervan zou zijn, dat zijn woning geen veilige verblijfplaats meer was voor oma en dat zij verhuizen moest. Nu was het er niet gemakkelijker op geworden vluchtelingen onder te brengen, de menschen waren bang geworden, omdat in de laatste tijd herhaaldelijk huiszoekingen werden gedaan en degenen bij wie Joden werden aangetroffen, in het concentratiekamp terecht kwamen. Als bejaarde menschen ontdekt werden, haalden zij het er zelden door, niet alleen omdat de bij het klimmen der jaren duidelijker zichtbaar geworden typisch joodsche kenmerken hen verrieden, maar ook omdat zij meestal minder paraat waren dan de jongeren en zich te weinig konden beheerschen. Daarbij kwam nog dat zij vaak ziekelijk en hulpbehoevend waren, zich moeilijk aan hun nieuwe omgeving aanpasten en hun gastheeren bizondere lasten veroorzaak- | |
| |
ten. Men had reeds besloten oma voorloopig maar naar het asyl te brengen, toen Truus door een relatie van een kennis van een connectie toch nog een adres in de Indische buurt kreeg. Het was lang niet ideaal, dit verblijf bij een metselaarsfamilie met vier kinderen, waar oma met de oudste twee op een zolderkamertje zou moeten slapen, maar het was beter dan in het asyl bij de lastige tante Clara. Later, als men meer tijd had, zou men kunnen uitkijken naar een beter adres. Oma verhuisde, klom met haar stijve beenen 's avonds laat de vier trappen naar het zolderkamertje op, voorzichtig, opdat niemand van de buren haar hooren zou. Herbert deponeerde zijn oproeping in de vuilnisbak.
En toen, nadat ook deze beslommeringen, die bijna tot de dagelijksche bezigheden waren gaan behooren, uit de weg waren geruimd, kwamen de groote moeilijkheden. De oorlog scheen juist een gunstige wending te zullen nemen, de geallieerden waren met succes op Sicilië geland en Hamburg was zoo zwaar gebombardeerd geworden, dat men weer hoop begon te krijgen op een Duitsche ineenstorting en eem einde van de oorlog vóór de winter, toen het noodlot zijn knokige klauwen uitstrekte naar de directeuren van de Puraxfabrieken en, na even te hebben geaarzeld, plotseling toegreep. Maanden lang, eigenlijk reeds vanaf de dag waarop men begonnen was, had men dit verwacht maar er, zooals altijd, te weinig rekening mede kunnen houden en zoo kwam het, dat men te weinig voorbereid was, toen de slag viel. Tom was de eenige voor wien de débâcle niet geheel onverwacht kwam, maar ook hij had, deels door de geruststellende zorgeloosheid van zijn compagnons, deels omdat hij een zoo goede bron van inkomsten niet durfde prijsgeven, te lang getalmd met het nemen van maatregelen. Anders echter dan Hans, die nog altijd grootsche toekomstplannen koesterde en wazige voorstellingen had van een modelfabriek, waarin na de oorlog een of ander eerlijk en min of meer bruikbaar product gemaakt zou worden, had hij geweten dat hun onderneming ten doode opgeschreven was en dat de Nederlandsche vlag met andere waschmiddelen dan met Purax Edelschuim gewasschen zou worden, als zij straks, na de aftocht van den overweldiger, van de in de oorlogsjaren opgeloopen smetten gereinigd zou moeten worden. Zelfs als het noodlot, dat hen zoo lang met rust gelaten en dat zoo nu en dan alleen maar eens bescheiden aangeklopt had om ndet vergeten te worden, hun niet naar de keel zou zijn gevlogen, dan zou toch hun onderneming, door gebrek aan grondstoffen of door de steeds lastiger wordende inmenging van de overheid, een zekere dood tegemoet zijn gegaan. Toen de
| |
| |
aan alles een eind makende catastrophe plaats vond, had de zaak juist haar zooveelste verjongingskuur ondergaan, was men begonnen met de fabricatie van cosmetische artikelen, waren de perspectieven gunstig en begonnen bij Hans, na een paar maanden van depressie, de schoone toekomstvisioenen terug te keeren. Het begon met de arrestatie van Lex, die, toen hij tengevolge van een onvoorzichtigheid gevangen genomen werd, reeds eenige tijd was ondergedoken. Pas een paar weken later, toen hij al overgebracht was naar Westerbork, vernamen zij het gebeurde. Ger zocht onmiddellijk contact met zijn vriend in de Euterpestraat, maar toen hij hoorde dat de officier vertrokken was, bleef er niets anders over dan langs de officieele weg te probeeren of zij nog iets voor Lex konden doen. Een kilo fijngoud kostte het om hem afgevoerd te krijgen van de lijst der gestraften, en, althans voorloopig, zijn doorzending naar Polen te voorkomen, maar verder konden zij hem niet helpen, niet alleen omdat hun arm niet verder reikte, maar omdat zij spoedig daarop zoozeer door de zorgen voor eigen veiligheid in beslag genomen werden, dat zij niet meer aan Lex dachten en hem vergaten. Er werd in die benauwde verschrikkelijke tijd veel en gemakkelijk vergeten.
Nooit is het duidelijk geworden hoe de zaak aan het rollen kwam en wat er de oorzaak van was, dat de Gestapo zich plotseling en met verbijsterende ijver met hen ging bemoeien. Zelfs later, toen men voldoende tijd en gelegenheid had om over alles na te denken, zich in constructies en veronderstellingen verdiepen kon en bijzonderheden en feitjes aan het licht kwamen die eenig houvast boden, bleef alles onzeker en troebel. Het kon zijn dat Lex, die zwaar mishandeld en met een kaakfractuur naar het kamp was overgebracht, zich versproken en gezegd had dat er Joodsch kapitaal in de zaak stak, het was ook mogelijk dat zij waren aangebracht door een broer van een der meesterknechten, die bij de Sicherheitspolizei werkte, er was verder reden te veronderstellen dat Tom op straat herkend was door den rechercheur die de inval deed, een vroegere metaalbewerker, die zoowel hem als Hans persoonlijk bleek te kennen en tenslotte was het denkbaar dat men hen op het spoor was gekomen door de arrestatie van Michel Blok, een met een Christenvrouw gehuwden Jood, die de leiding had van de nieuwe cosmetische afdeeling en gegrepen was toen hij juweelen voor ondergedoken vrienden trachtte te verkoopen. In ieder geval stond het vast, dat de Gestapo precies wist met wie ze te doen had en dat zij er nooit in geslaagd zouden zijn te ontkomen, als Blok niet de tegenwoordigheid van geest zou hebben gehad hen onmiddel- | |
| |
lijk te waarschuwen. Waren de Gestapo-agenten rechtstreeks naar het kantoor gegaan, inplaats van naar de in een ander stadsdeel gelegen cosmetische fabriek, dan zouden zij overrompeld en allen gegrepen zijn.
De eerste partijen nagellak waren gereed gekomen en omdat de aanvraag de productie ver overtrof, zou de beschikbare hoeveelheid verdeeld worden. Ook voor een partij shampoo, die al maanden lang was opgeslagen en waarin ettelijke duizenden guldens waren geïnvesteerd, kwamen thans liefhebbers opdagen. Hans, die alweer rookende Purax-schoorsteenen en een chauffeur in livrei voor den directeur-generaal zag, was geladen met frissche energie en had het zaakje keurig geregeld. Na lange tijd niets dan steen gedolven te hebben, scheen men op een nieuwe goudader gestooten te zijn.
‘Alle klanten krijgen mondjesmaat van onze nieuwe artikelen, juist voldoende om ze de smaak beet te laten krijgen.’
Dit moest hij ongeveer op hetzelfde oogenblik gezegd hebben, waarop de rechercheurs de geheele partij met inbegrip van verpakking, grondstoffen en fabriek in beslag namen en overdeden aan het Derde Rijk.
Een uur later, toen de anderen al weg waren, kreeg Tom van Joop een telefonische mededeeling, die hem besluiten deed ijlings het kantoor te verlaten. Hij trof den meesterknecht, rood en opgewonden, aan het smerige tafeltje van een melksalon met een onaangeroerde kop koud geworden koffie-surrogaat voor zich. In enkele seconden was het verteld, wist hij dat hij een kapitaal verloren had en dat zijn vrijheid op het punt stond dezelfde weg te gaan. Op het oogenblik dat Blok weggevoerd werd, had hij Joop kunnen toefluisteren, dat hij de bazen waarschuwen moest: de namen Garf en Redens waren door een der rechercheurs genoemd. Voorloopig had men Joop met het toezicht belast en voor de goede gang van zaken verantwoordelijk gesteld. Na dit verteld te hebben, stond de meesterknecht op en maakte aanstalten om weg te gaan. Bang door iemand van het personeel gezien en verraden te worden, durfde hij niet langer te blijven.
Toen Tom's opwelling van woede om deze brutale diefstal voorbij was, ondervond hij - merkwaardig genoeg - een gevoel van bevrijding. Hij had nu zekerheid, kon tegen het thans acuut geworden gevaar maatregelen treffen en liep minder kans de dupe te zullen worden van een, uit een tweeslachtige positie voortgekomen, gewaande veiligheid. Nu hij wist hoe het er met hem voor stond, hij geen bezigheden meer had, die hem dwongen zich in het publiek te vertoonen, kon hij doen wat hij eigenlijk al te lang nagelaten had en van het tooneel verdwijnen. Beroerd was
| |
| |
het, dat de klap kwam op een oogenblik dat hij er financieel niet al te best voor stond, de kans om in de toekomst nog iets te verdienen verloren ging, op een moment dat vrijwel al zijn geld in de zaak zat en hij over niet meer dan een paar duizend gulden aan contanten te beschikken had. Met een half dozijn onderduikers, die geheel of ten deele op zijn hulp waren aangewezen tot zijn last, zou dit kapitaaltje gauw genoeg opgebruikt zijn. Misschien kon hij echter nog wat redden, had hij nog gelegenheid zijn huis te verkoopen en kon de partij shampoo, die in een pakhuis lag waarvan het bestaan slechts aan enkele leden van het personeel bekend was, in veiligheid gebracht worden. Die lui van de Sicherheitsdienst waren over het algemeen niet bizonder snugger en werkten niet al te snel. Om te beginnen belde hij Ger en Hans op, die echter niet thuis waren. Hij verzocht van Tuin's zuster beiden te waarschuwen en gaf daarna zijn makelaar opdracht zijn huis zoo vlug mogelijk te verkoopen. Jammer van zoo'n prachtig, degelijk huis, zeurde de nieuwsgierige bemoeial, waarop Tom alleen maar herhaalde, dat hij er zoo vlug mogelijk af wilde en dubbele provisie zou betalen, als de zaak binnen een week in orde kwam. Het was niet zeker dat de Gestapo ontdekken zou dat hij een huis bezat, maar er was kans op, omdat de telefoonkwitanties door de zaak betaald werden. Nadat dit geregeld was begaf hij zich naar huis, om Truus op de hoogte te stellen en met haar te beraadslagen. Wat hem persoonlijk betrof, viel er niet veel te regelen, hij behoefde alleen maar zijn koffertje te pakken en te vertrekken naar magazijn Edison, het altijd gesloten winkeltje in tweede handsch technische artikelen, dat al langer dan een jaar op den eigenaar wachtte. Hier had hij alles wat hij noodig had: een bed, kleeren, voedsel, boeken en zelfs een radiotoestel. Truus besloot het nog een paar dagen aan te zien, wilde afwachten en het huis niet verlaten, om onderwijl uit te kijken naar een plaats waar de meubelen opgeborgen konden worden. Redden wat gered kon worden, meende zij. En de shampoo ging er ook uit, zij dacht er niet aan om deze partij, die vele duizenden waard was, in handen van de moffen te laten. Als Tom haar de sleutels van het pakhuis gaf, zou zij wel zorgen dat alles in orde kwam. Niet te veel wagen, waarschuwde hij, maar zij glimlachte geruststellend met dat trekje van zelfverzekerdheid, dat zich altijd om haar mond vertoonde, als zij voor een gewaagde onderneming stond. Een jaar illegaal werk had haar natuurlijke intelligentie gescherpt, haar voorzichtigheid toegespitst, haar doortastendheid en zelfvertrouwen gesterkt en hij wist haar opgewassen tegen de halfbakken, uit de onderwereld gerecruteerde rechercheurs,
| |
| |
die de Gestapo, bij gebrek aan betere medewerkers, gebruiken moest.
Anders dan hij verwacht had, bleek de vrouw van Blok, toen hij haar opbelde, belangrijk nieuws te hebben. Het is heel belangrijk, zei ze, voor jou en voor Redens. Omdat het beter was niet bij haar thuis te komen, spraken zij een punt in de stad af, waar zij elkaar zouden ontmoeten. Aangekleed om te vertrekken, liep hij heel het groote huis nog eens door, bleef even staan in de ruime betimmerde zaal met de pompeuze eiken schouw en vertoefde nog even op de plaats, waar hij, temidden van alle onrust en onzekerheid, vaak uren van betrekkelijke tevredenheid gesleten had. Toen hij zichzelf zag in de spiegel boven de haard, groette hij glimlachend den man die gewoond had in dit paleis waar hij niet hoorde, nam hij afscheid van den kapitalist, den pseudo-Croesus, die nimmer zou terugkeeren, noch hier, noch in zijn verder leven. Vooruit maar, mompelde hij, greep een natte post-zegelspons van het schrijfbureau en smeet deze tegen zijn spiegelbeeld. De monumentale huisdeur viel achter hem dicht en Tom Garf stond buiten, deed zijn eerste voetstap in de illegaliteit.
Het nieuws, dat Gerda Blok had, was interessant genoeg. Haar twaalfjarig dochtertje, dat zij met eten naar de Hollandsche Schouwburg gestuurd had, was het gelukt tot haar vader door te dringen en even met hem te praten. Opnieuw had Blok met nadruk gewaarschuwd, dat Redens en Garf zich niet meer moesten vertoonen. Een van de rechercheurs, een vroeger links georiënteerde arbeider, die beiden scheen te kennen, had gezegd dat hij Tom en Hans wel te pakken zou krijgen. Zij waren communisten, Jodenvrienden, die tegen Duitschland stookten, Joodsch bezit hadden verduisterd en onderduikers hielpen. Het bericht klonk alarmeerend genoeg, maar desondanks stelde het Tom op één punt gerust: deze verrader, die hem zoo goed bleek te kennen, scheen niet te weten dat hij een Jood was. Alvorens naar zijn schuilplaats te gaan, belde hij zijn compagnons nog eens op. Hij kreeg alleen Hans te pakken en vertelde hem wat hij zooeven gehoord had. Redens bleek reeds door Ger's zuster te zijn ingelicht en antwoordde, dat hij het er niet bij liet zitten en onmiddellijk een advocaat in de arm had genomen. Dat ingrijpen van de Gestapo nam hij niet, hun zaak was niet Joodsch en hij dacht er niet aan zich zoo maar eens even te laten plunderen. Hij zou wel eens zien wat ze tegen hem begonnen, als hij op zijn stuk bleef staan. ‘Sta jij maar op je stuk,’ antwoordde Tom, ‘als je maar niet zoo stom bent om te blijven zitten waar je nu bent.’ ‘Niet te bang zijn, mannetje,’ zei Redens vaderlijk. Of Tom niet naar hem toe kon komen, dan konden zij met Ger samen over- | |
| |
leggen wat er gebeuren moest. Er viel niets te bespreken, zij konden maar één ding doen: verdwijnen, trachten hun huid te redden. Hans grinnikte grommend, wilde blijkbaar niet zeggen maar hem toch te verstaan geven, dat hij hem een lafaard vond. Tom's voorstel om te verdwijnen vond hij minstens voorbarig. Op de vraag waarheen hij dacht te gaan, antwoordde Tom, dat hij dit nog niet wist. Truus zou hem, verder wel op de hoogte houden. ‘Nou, dan wensch ik je het beste,’ zei Hans en met deze woorden werd de firma Purax, fabriek van Chemische en Synthetische Producten, ontbonden.
De nieuwe woning was heel wat minder ruim en comfortabel dan die, welke Tom zooeven verlaten had. Zij bestond uit een klein winkeltje met daarachter een vertrekje, dat geen daglicht kreeg, een keukentje en een tweede kamertje, dat de afmetingen had van een gevangeniscel en dat daarop, door een hoog in de muur aangebracht venster met tralies, geleek. Deze cel was onbewoonbaar, kon alleen als berghok dienst doen, omdat er een muffe stank van grondwater hing en de schimmel een vinger dik op de muren stond. Onder de winkel was een keldertje, dat bereikt kon worden door een in een kast aangebracht luik. Behalve de straatdeur was er geen andere verbinding met de buitenwereld dan een tuimelraam boven het aanrecht in de keuken. Hierdoor kon men, als het raam geheel omlaag geklapt werd, op een plat komen, dat een naast het huis gelegen naar een werkplaats leidende gang overdekte. Als Tom zijn hoofd door het raam stak kon hij, behalve een stuk van een uitbouw, een verweerde grauwe schutting en daarachter het dak van een loods zien. Omdat hij het bij een eventueele inval niet raadzaam achtte langs deze weg te vluchten, daar hij de omgeving niet kende, in de val kon loopen of verraden kon worden door een buurman aan de andere kant, een N.S.B.-er die de vlag uitstak als Hitler of Mussert jarig waren, had hij besloten het raam alleen voor afleidingsdoeleinden te gebruiken en zich bij onraad in de kelder te verstoppen. Het kelderluik, gecamoufleerd met een stuk linoleum, waarop een leege doos was vastgelijmd, viel niet op en een in de keuken bij het geheel geopende raampje geplaatst trapje zou achtervolgers zeer waarschijnlijk wel op een dwaalspoor brengen en er toe verleiden de weg over het plat te volgen. De met twee grendels gesloten straatdeur was aan de binnenkant voorzien van een luik, zoodat het forceeren van de toegang wel zooveel tijd zou kosten, dat hij gelegenheid kreeg alles in orde te brengen en in de kelder te verdwijnen. Bevredigend was de oplossing niet, maar zij liet hem een redelijke kans om te ontkomen en hij had geen andere keus.
| |
| |
Hij was zich er van bewust, dat hij niet erg veel van een held had, maar toch kon hij, toen hij de grendels voor de deur schoof, zich voorstellen wat revolutionnairen moesten voelen, als zij bij nadering van den vijand achter een barricade kropen. Voorloopig was hij hier veilig, met uitzondering van Truus en Herbert kende niemand dit adres en men zou hem hier dus niet zoeken. Als er niets bizonders gebeurde, de Duitschers het niet in hun hoofd haalden dit huis te vorderen en er geen bom in de naaste omgeving viel, zou hij het hier jaren kunnen uithouden. Alleen voor de buren, die zoo langzamerhand de zekerheid gekregen moesten hebben dat hier niemand woonde, moest hij oppassen. Vooral 's nachts was het noodig doodstil te zijn, er voor te zorgen dat nergens licht uitstraalde, daar men anders wel eens zou kunnen denken dat er inbrekers waren en de politie werd gewaarschuwd.
Na in het keukentje koffie te hebben gezet, nam hij een boek en trachtte te lezen, maar al spoedig bemerkte hij dat zijn aandacht er niet bij was en hij aan iets anders zat te denken. Hij hoorde voetstappen en het sluiten van een deur boven zijn hoofd en vroeg zich af wie zijn nieuwe buren waren. Als zij veel met Adolf op hadden, zat hij hier niet gezellig, wat overigens nog niet beteekende dat hij meteen complicaties behoefde te vreezen. Ben ik bang of alleen maar voorzichtig? vroeg hij zich af, deed een paar stappen door de kleine kamer, herinnerde zich toen dat hij zoo min mogelijk geluid moest maken en bleef met zijn rug tegen de muur staan. Het behang voelde klam aan, het huis moest bizonder vochtig zijn. Niet best voor zijn ischias, een ongezond hol, maar toch altijd nog heel wat beter dan het beste concentratiekamp. Ja, hij was bang en al beheerschte hij zich dan ook en geleek zijn vrees niet op de hysterische, alles schuwende en overal gevaar ontdekkende angst van den echten lafaard, een held was hij toch allerminst. Zijn toestand geleek op die van de eerste weken der bezetting, hij voelde zich als in de dagen dat hij bij Redens woonde en met hem onder de grond kroop als er 's avonds gebeld werd. Hans was toen banger geweest dan hij, had blijk gegeven van minder inzicht en werkelijkheidszin en het gevaar dikwijls overschat. En nu was het juist omgekeerd, nu ruimde hij het veld en dook onder, terwijl Hans bleef waar hij was en afwachtte. En toch was het gevaar nu grooter dan destijds, toen zij niet werden gezocht. Nu het gevaar acuut geworden was, scheen Hans het niet meer te zien; eenige jaren terreur hadden hem afgestompt, hem onachtzaam gemaakt, als iemand die voortdurend in de nabijheid van hoogspanningsleidingen werkt en zich niet meer realiseert dat de
| |
| |
spanning, waarmee zij geladen zijn, doodelijk is. Wat kon hem er anders toe bewogen hebben geen acht te slaan op zijn waarschuwing en hem zelfs nog door zijn gegrinnik te bespotten? Hij hoopte de zaak nog te kunnen redden. Een dubbele dwaasheid! Uit handen van de moffen werd nooit iets gered, als die maar ergens naar wezen, dan was het voor den bezitter al verloren. Onrechtvaardig, vond de ezel het, alsof men nog in de dagen van vóór veertig leefde. De hebzucht scheen hem te pakken te hebben, hij kon niet meer loslaten wat hij stevig vast meende te hebben en hield de buit omklemd, zelfs nu deze op het punt stond te vallen en hem mee te sleuren in de afgrond. De vroegere revolutionnair bleek een burgerman te zijn geworden, een kapitalistje, dat niet alleen geen afstand kon doen van zijn bezit, maar dat zoo geboeid was door het beeld van een verzekerde toekomst, dat hij zichzelf had voorgehouden, dat hij niets anders meer zag en zelfs geen oog meer had voor de gevaren, die tusschen hem en zijn illusie opgerezen waren.
Boven zijn hoofd kraakte een bed en Tom moest denken aan de pensionkamer, waar hij, nadat hij bij Redens vandaan gekomen was, een paar maanden had gewoond. Overal kraakten de bedden, dat ging altijd door, ondanks oorlog en terreur, ook bij de Joden, die buiten dit vervloekte, door Duitschers bezette gebied woonden. Maar de stomme nazi's, wier leider een man was die nooit in krakende bedden sliep, begrepen dit niet en meenden dat zij alleen geroepen en uitverkoren waren om de soort, hun soort, in stand te houden.
De volgende avond, toen hij zijn eerste vierentwintig uur had uitgezeten, kwam Truus. Zij was doodmoe, liet zich op het bed vallen en moest eerst even rusten voordat zij spreken kon. De geheele dag, van 's morgens zes uur af, was zij onafgebroken in touw geweest. Het weghalen van de shampoo was mislukt door een stommiteit van den expediteur die, zonder acht te slaan op haar dringend verzoek om een wagen te sturen zonder opschrift, voorgekomen was met een tractor, waar de naam van zijn firma met koeien van letters opstond. Natuurlijk was de Gestapo, die reeds een buurman het toezicht over het pakhuis had opgedragen en hem gezegd had dat er niets uit mocht, het adres van den vervoerder te weten gekomen en even vanzelfsprekend had deze, toen geïnformeerd werd, dadelijk verteld, waar de partij was opgeborgen. Nu was de veemhouder aansprakelijk gesteld en kon er geen zakje meer uit. Weg halve ton! Ger had haar geholpen, had de politie nog weten te bepraten, toen deze door den ijverigen buurman gewaarschuwd was. Hoe het hem gelukt was begreep zij nog niet, maar het had hem zelfs geen cent gekost.
| |
| |
‘Een handige bliksem,’ prees zij, ‘verstandiger dan Hans, die nog altijd thuis zit. Ik ben even bij hem geweest. Hij is aan het scharrelen met advocaten, die hem een hand vol geld kosten en beklaagt zich er over, dat jullie hem alleen voor alles laat opdraaien. Ger zegt dat hij gek is, dat hij zich waarschijnlijk zelfs nog zoo'n beetje martelaar voelt.’
‘Purax-heilige! Zijn ze al op kantoor geweest?’
‘Vanochtend nog niet. Vanmiddag had ik geen tijd meer om er nog naar te informeeren, ben verder de heele dag bezig geweest met het versleepen van de meubelen. Alles is al weg, opgeborgen op een paar gestoffeerde kamers, die ik gehuurd heb. Wat daar niet inging, staat op zolder bij Bertha. Morgen de stoffeering, lampen, haarden en de rest. Daarvoor bel ik een anderen kruier op, want als ik denzelfden neem en hij wordt gesnapt, ben ik alles wat er vandaag uitgehaald is, ook kwijt. Ger en Herbert zullen mij helpen. Morgen krijg ik een valsche verhuisvergunning.’
‘Wedloop met de Gestapo. Als je in 's hemelsnaam maar oppast.’
‘Ik kan het niet laten, nog niet eens om de waarde van het goed, maar ik heb geen rust voordat alles er uit is. Er is trouwens niet veel kans dat zij in het huis komen, zoolang zij niet op het kantoor geweest zijn. En dan nog staat het te bezien...’
Zij zweeg en keek naar het plafond.
‘Gehoorig hier. Weet je al iets van de buren?’
‘Hoe zou ik? Ik heb mijn neus niet buiten de deur gehad.’
‘Natuurlijk niet, maar even volhouden, als straks de dagen korter worden, kun je 's avonds op straat.’
Zij keek hem aan met andere oogen dan zooeven, toen zij aan het vertellen was. De energie, de wil tot verzet was uit haar blik verdwenen, opeens zag zij er afgemat en oud uit en toen zij haar hand op zijn arm legde, voelde hij dat zij beefde.
‘Wat een bende,’ zei ze zacht, ‘wat een wereld. In het asyl is weer ruzie geweest en Citroen is verraden en gepakt.’
Zij zuchtte.
Buiten loeiden de alarmsirenes.
De volgende avond werd Hans in zijn woning overvallen en gearresteerd. Het ging zoo overrompelend snel, dat hij zelfs geen tijd kreeg in zijn ondergrondsche schuilplaats te verdwijnen en nog bij het geopende luik stond, toen de rechercheurs in de keuken verschenen. Behalve een radiotoestel, dat nog op Londen stond afgestemd, vond men onder de grond nog een heele verza- | |
| |
meling illegale geschriften. In een kast werd een deel van hun geheime boekhouding ontdekt.
‘Knappe jongen ben jij, een echte ouwe rot van een revolutionnair,’ grinnikte de rechercheur. ‘Bedankt voor de medewerking.’
Men had nu voldoende materiaal om te bewijzen, dat de zwendelfirma Purax een centrum van ondergrondsche knoeierijen was. Hans werd in de Euterpestraat onderhanden genomen, kreeg het hard te verantwoorden, omdat men veronderstelde dat hij wist waar Garf verborgen was. Maar hij kon niets zeggen, omdat hij niets wist en het angstzweet brak hem uit, toen hij zag dat de ondervragers hem niet geloofden en, bij wijze van amusant voorspel, iets gingen vertellen over de manier waarop zij onwilligen aan het praten wisten te krijgen. Hij kon alleen maar zeggen waar Tom's laatste verblijfplaats geweest was, maar dat was geen nieuws voor de heeren, daar zij dit zelf al hadden ontdekt. Tot zijn geluk onderbrak men het verhoor en werd hij nog diezelfde avond, tengevolge van een misverstand, overgebracht naar de gevangenis aan de Amstelveensche weg, waar hij, toen de liquidatie van de Puraxfabrieken overgedragen was aan het Omnia Treuhand Gesellschaft en het onderzoek over het eerste stadium heen was, vergeten werd.
Toen Truus, vergezeld van Ger, de rest van haar huisraad wilde weghalen, kon zij het huis niet in, omdat er een sleeperswagen voor de deur stond, waar reeds een deel van haar bezittingen op lag. Juist toen zij aankwamen, werd de groote haard uit de woonkamer door twee kruiers naar buiten gedragen. Was dit het werk van de S.D. of sloegen gewone dieven hun slag? Het zag er uit naar een gewoon inbraakje, maar er is niet veel verschil tusschen de officieele en niet-officieele dieven en als zij naar binnen ging, zou zij best in de armen van een rechercheur kunnen loopen.
‘Als de Sicherheitspolizei inbreekt, staat er meestal zoo'n opzichter-dief met een lichte regenjas aan en een actentasch onder zijn arm bij,’ zei Ger. ‘Maar je kunt niet weten en die gordijnen van jullie waren nu ook weer niet zóó schitterend, dat ze een jaartje Vught waard zijn. Laten we ergens een kop van die rotkoffie gaan drinken en doen alsof we niets gezien hebben.’
Maar Truus wilde het zoo gemakkelijk niet opgeven. Zij kookte van woede bij de gedachte dat zij bandieten, die in troebel water vischten en profiteerden van het roofregiem, dat de vijand hier voerde, rustig hun gang zou moeten laten gaan. Dat de Duitschers alles gapten was al erg genoeg, maar zij vond het toch wel een beetje al te sneu om zich nu ook nog door Nederlandsche dieven te laten plunderen.
| |
| |
‘Zooiets is nu echt vrouwelijk,’ vond Ger. ‘Als het er op aan komt, gun ik het dezen landgenooten nog liever dan Seyss Inquart. Je begrijpt je tijd niet, hebt geen volksch bewustzijn. Purax brengt den heeren minstens een paar ton op, dit beetje kan er dus nog wel bij. Ga met mij lunchen, voordat het te laat is en ik het niet meer betalen kan.’
‘Ik wil weten waar die boel naar toe gaat,’ antwoordde Truus. ‘Ga jij maar gerust weg, ik kan het alleen wel opknappen.’
Daaraan dacht hij niet; hij had nog nooit een vrouw in levensgevaar aan haar lot overgelaten.
Zij bleven dus samen wachten en toen alles het huis uitgedragen was en Truus de naam van den expediteur had opgeschreven, volgden ze de langzaam rijdende wagen.
‘Alsof ik in een begrafenisstoet meeloop,’ zei Ger, toen zij over de eindelooze Overtoom gingen.
In West werd alles afgeladen in een onderstuk, dat reeds vol huisraad stond. Truus kreeg hoe langer hoe meer de indruk, dat zij met gewone inbrekers te doen hadden. Dit vermoeden deelde zij later mede aan den inspecteur van politie, met wien zij reeds eerder voor illegale zaken in aanraking geweest was. Zij moest vermijden de aandacht op zich te vestigen, meende de inspecteur, en daarom zou alleen dan een officieele aangifte gedaan kunnen worden, als men de zekerheid had met gewone inbrekers te doen te hebben. Hij beloofde haar, de zaak voorzichtig te zullen laten onderzoeken, zonder dat Duitsche instanties er in gemoeid werden. Dit onderzoek bracht al spoedig aan het licht, dat noch de Duitschers, noch gewone Nederlandsche inbrekers de hand in het spel hadden, maar dat het goed was weggehaald door kruiers in opdracht van Gestapo-agenten, die een eigen onderneming exploiteerden. Men kon beter van dit zaakje afblijven, vond de inspecteur, alles blauw blauw laten, geen wraakgevoelens bij die kerels wakker roepen door het indienen van een officieele aanklacht, die toch tot niets leiden zou, omdat zij haar goed nimmer terug zou krijgen. Alles laten zooals het was, de dieven in het bezit laten van hun buit en hun de gelegenheid niet ontnemen een zaak af te wikkelen, waarin zij hadden geknoeid en die zij dus zoo vlug mogelijk van de baan wilden hebben. Op deze manier maakte haar man misschien nog een goede kans om zijn huis te redden.
Het gebeurde zooals de inspecteur verwacht had: de Purax-fabrieken werden spoedig gesloten en leeggehaald. Ook Tom's reserve schuilplaats, de zolder waarop Berger's meubelen stonden, werd ontdekt en ontruimd. De vetste kluif echter, het groote huis, lieten de heeren onaangeroerd. De makelaar, een fatsoenlijk,
| |
| |
rustig man, die al een menschenleven in het vak was en die nooit iets verbodens had gedaan, was zich van geen kwaad en gevaar bewust, wist niet dat zijn eene, keurig gepoetste, schoen reeds in de gevangenis stond, toen hij de gegadigden rondleidde door het pand, dat elk oogenblik door de Gestapo betreden kon worden. Nog nimmer in zijn lange loopbaan had hij zoo'n oer-sclide wèl-doortimmerde kast verkocht, verzekerde hij den kijkers. Een juweel van een huis.
Voordat de koop gesloten werd, moest de prijs nog worden goedgekeurd door de prijzencommissie, een instelling, die wel eens onder contrôle van de Duitschers en de Gestapo zou kunnen staan. Alles verliep echter vlot, de goedkeuring werd verkregen, de koopacte gepasseerd en Tom verliet met een dikke portefeuille het notariskantoor. Een stille weg nemend, fietste hij zoo vlug mogelijk terug naar ‘Edison’, waar Truus vol ongeduld op hem wachtte. Voorloopig konden zij weer voort, behoefden zij geen vrees te hebben voor geldzorgen.
|
|