| |
| |
| |
[XX]
De bezetting duurde nu al langer dan een jaar en ofschoon de Duitschers minder kans dan ooit hadden, dat hun herhaaldelijk zoo gul aangeboden vriendschap door het overwegend vijandige Nederland aanvaard zou worden, leefde er in het volk toch niet die uit onderdrukking geboren geest van taai verzet, die het den bezetter onmogelijk gemaakt zou hebben den overwonnene anders dan door geweld te regeeren. De traditioneele, vaak hoog geprezen en geestdriftig bezongen vrijheidszin van het Nederlandsche volk - een pluim overigens, die alle volken zich graag op de vrijheidsmuts steken - scheen aan ouderdomszwakte te lijden, de Watergeus van 1572 scheen in de loop der eeuwen een kalme burgerman geworden te zijn, die tot elke prijs het nette straatje voor zijn deur schoon wilde houden, die tegen de aantasting zijner maatschappelijke rechten en vrijheden niet in opstand kwam, zoolang hij rustig voor zijn venster mocht blijven zitten en liever zijn boeien verborg onder zijn Zondagsch pak, ambtsgewaad of uniform, dan pogingen te doen om deze te verbreken of er desnoods uit protest mede te rammelen. Dat, ondanks de voorbeeldige houding der groote meerderheid van het volk, een aantal doodvonnissen waren uitgesproken en voltrokken, dat de gevangenissen te klein bleken en de cultuurbrengers uit het Oosten hun eerste concentratiekamp op Nederlandsche bodem hadden moeten openen, lag niet aan deze podagra-geuzen op vilten pantoffels, maar was de schuld van een kleine groep misdadige, door Joden opgestookte elementen, die, nu er onder Duitsche leiding eindelijk eens iets van Europa terecht beloofde te komen, wanorde en onrust trachtten te stichten. Het waren maar weinigen, misschien niet meer dan een paar duizend op de negen millioen Nederlanders, die neen waren blijven zeggen, toen de vijand met de revolver in de vuist gehoorzaamheid eischte en hun houding mocht dan al de voorzichtige bewondering van sommige Geuzentelgen met schoone straatjes en reputaties hebben afgedwongen, tot navolging had het hen niet kunnen verleiden. Niettemin maakten de raddraaiers school, vooral in fabrieken en werkplaatsen, waar velen saboteerden, den vijanden, waar zij dit konden, nadeel berokkenden en trachtten te dwarsboomen. Ook onder de intellectueelen waren enkele plichtvergeten lichtzinnigen het slechte pad opgegaan. De rest der bevolking echter, de over- | |
| |
weldigende meerderheid, was passief en droeg, zij het vaak mopperend en met weerzin, de zware lasten, welke haar waren opgelegd. Toch werd er harder gemopperd en onvoorzichtiger gescholden dan in het begin, want ook de groote lauwe menigte, die, totdat het uitbreken van de oorlog daarin opeens verandering bracht, een plantenleven had geleid, begon te begrijpen dat het op den duur niet mogelijk zou blijken haar straatje schoon en haar ruiten heel te houden. Er was iets veranderd, het broeide op plaatsen, waar vroeger geen vuur had kunnen ontstaan.
Niet veranderd, aan zichzelf en hun voorgangers door alle eeuwen heen gelijk gebleven, waren de klerken, de lakeien, die bij de staat behooren als portiers en chasseurs bij een hotel, die onder iedere regeering in hun ambt blijven en die, zooals van hotelpersoneel verwacht mag worden, zoowel oude als nieuwe gasten op hun wenken bedienen. Geestelijke omnivoren met magen, die alles konden verdragen, vraten zij zonder te kotsen, zelfs zonder misselijk te worden. Onverdelgbare bacillen, die ieder regiem overleefden. Zooals de trekhond met zijn kar of zooals de bloedzuiger met de huid waarop hij zich heeft vastgezogen, vormden zij een eenheid met de staat, waarmede zij zich wisten verbonden door zeer bizondere banden van plicht, eer en trouw. Met uitzondering van een paar kerels, die heengegaan waren omdat zij het niet over hun hart konden krijgen den fieren Nederlandschen leeuw, welks beeltenis op hun officieele paperassen prijkte, de Duitsche groet te laten brengen, zich te gedragen naar instructies van de als adelaar vermomde Duitsche koekoek en wier ambtelijk plichtsbesef door hun collega's dus niet hoog werd aangeslagen, waren deze secretarissen-generaal, leden van de Hooge Raad, chefs, commiezen en andere ambtenaren van justitie en fiscus in functie gebleven en sloofden zich, hun dierbaar land als vroeger dienend, voor den vijand uit. Dat ondank nog altijd het vlotst betaalde loon in deze langzamerhand bijna volmaakte wereld is, begrepen deze trouwe klerken niet en daarom griefde het hen, dat hun opofferend gedrag niet voldoende werd gewaardeerd. Nu behoefden de trouw-gebleven staatsdienaren zich niets aan te trekken van de meening van de van oudsher tot oordeelen onbevoegde menigte, maar ernstiger was het, dat de magistraten, nu het hun eigen gedrag betrof, er het zwijgen toe deden en dat zij, over anderen oordeelend, vergaten zichzelf in staat van beschuldiging te stellen. Hun eenige meening was, dat zij er geen meening op na hielden en alleen maar de plicht hadden hun plicht te doen. Had deze lastige plicht hun niet dwars gezeten, wellicht zouden deze klerken zich dan nog hebben kunnen opwerken tot het standpunt van den nageljongen, die morrend
| |
| |
de voor Duitsche vaartuigen bestemde klinknagels uit het vuur haalde en zichzelf een lafbek noemde. Maar zelfs aan dit beetje zedelijke moed, noodig om hun zwakheid te erkennen en toe te geven dat zij, wetend verkeerd te handelen, op hun plaatsen bleven omdat zij deze niet durfden verlaten, ontbrak het dezen lakeien van de staat. Terwijl de mof het volkenrecht op zijn knekelstapels wierp en met de grondwet zijn laarzen poetste, veroordeelden Nederlandsche rechters landgenooten voor daden, die alleen naar Duitsche rechtsopvattingen misdaden waren. De bezetter installeerde zijn eigen rechtbanken, die zich hoofdzakelijk bezig hielden met het uitspreken van doodvonnissen; Nederlanders kregen een baantje als Vrederechter en mochten Justitia op bescheidener wijze dienen, door fatsoenlijke kerels, die een landverrader hadden beleedigd of zich vergrepen hadden aan voor den plunderaar bestemde goederen, over te leveren aan de sadisten in de concentratiekampen. De staat, instrument van den verdrukker, trad' op als uitbuiter van zijn onderdanen, het volk werd uitgeschud, zijn geld kwam terecht in Duitsche beurzen, zijn voedsel verdween in Duitsche monden, maar dit belette den belastingklerken niet hun geplunderde landgenooten het mes op de keel te zetten en betaling van de belastingen af te dwingen. Toch vonden deze klerken zichzelf goede vaderlanders, mannen die toch maar in het geheim aan de goede kant stonden en moedig genoeg waren om 's avonds, na volbrachte taak, naar de Londensche Oranjezender te luisteren. Er waren nog meer van die brave vaderlanders, minder verantwoordelijk omdat zij minder belangrijke plaatsen innamen dan deze klerken, maar even laf en gevaarlijk. Dat waren allen, die geld aan den vijand verdienden, de honderden, die rijk werden, waar millioenen tot de bedelstaf werden gebracht: de aannemers en bouwers, die vliegvelden aanlegden en vestingwerken maakten, de inkoopers voor de Wehrmacht, de exporteurs, fabrikanten en zwarte handelaren, die de armzalige resten goederen en grondstoffen den vijand in handen speelden. En tenslotte waren daar nog de menschen, die het goed meenden, de weerstandlooze wattenpoppen, politiemannen en beambten, die zich door de Duitschers lieten gebruiken en op hun posten bleven om, zooals zij zeiden, te voorkomen, dat deze bezet zouden worden door nazi's, die veel scherper zouden optreden. Deze zachte dokters, die stinkende wonden maakten, waren van onberekenbare waarde voor den bezetter, die zonder hun hulp zijn maatregelen van terreur heel wat minder gemakkelijk zou hebben doorgezet en het beetje leed, dat zij soms verzachtten, was niets in vergelijking tot de oceaan van ellende, die zij hielpen veroorzaken.
| |
| |
Er kwamen persoonsbewijzen, identiteitskaarten met foto's en vingerafdrukken, die een gevaar beteekenden voor een onderdrukt, door beulsknechten geregeerd volk, waarvoor illegaliteit niet minder noodzakelijk dan brood is. Inplaats van de uitgifte dezer bewijzen onmogelijk te maken en wanorde in de bevolkingsregisters te stichten, zorgden de klerken er voor, dat dit omvangrijke werk vlot verliep en hielpen op deze wijze de Gestapo aan een perfect contrôle-systeem. Velen begrepen ook niet van hoeveel beteekenis de dienst was, die den Duitscher met de uitgifte van deze persoonsbewijzen werd bewezen. Pas toen bleek dat de Joden identiteitskaarten kregen waarop een dikke letter J gestempeld was, begon men zich af te vragen of de hoofdklerken, die voor de radio de lof hadden verkondigd van het persoonsbewijs, waarvan fatsoenlijke burgers slechts plezier zouden hebben en dat misdadigers in hun bedrijf zou bemoeilijken, zich niet vergist hadden en deze identiteitsbewijzen alleen maar schurken van nut zouden zijn.
Het was in de lente van 1941, dat de spanning in de bezette gebieden, die gedaald was nadat Duitschland zijn reeks van snelle overwinningen met het bezetten van Griekenland voorloopig scheen te hebben beëindigd, een nieuw hoogtepunt bereikte. Er gingen geruchten dat Rusland, dat zich na de verovering van Polen afzijdig gehouden had, aan de oorlog zou gaan deelnemen. Men sprak van groote troepenconcentraties in de Oekraine en achter de Duitsch-Russische demarcatielijn in Polen, maar verkeerde niet alleen ten aanzien van Rusland's bedoelingen, maar ook van Duitschland's plannen in het onzekere. Ging Stalin met Hitler mee, dan scheen het lot van de geheele wereld bezegeld, dan zou geen enkele coalitie van staten bij machte blijken hun legers te verslaan, mocht Rusland echter tegenover Duitschland komen te staan, dan waren de dagen van het Derde Rijk geteld. Hitler kan Leningrad en Moskou nemen, misschien zelfs nog een eind dieper in Rusland doordringen, was de algemeen heerschende meening, maar hij zal, als het Roode leger intact blijft, zich doodloopen in de Russische steppen. Oorlog met Rusland beteekent een Duitsche nederlaag.
Een stralende voorjaarszon bescheen de stad, toen Ger en Tom op die gedenkwaardige Zondagochtend de fabriek verlieten, waar zij samen een paar uur hadden gewerkt. De grachten, overschaduwd door het doorschijnende zacht groene loover der boomen, waren stil als een dorpsstraat en aan de weinige wandelaars, in welverzorgde Zondagsche kleeding, die vreedzaam hun weg gingen, was het niet te zien, dat zij inwoners waren van een bezette stad en door Pruisische politierekels geregeerd werden.
| |
| |
De beide compagnons kregen het op hun wandeling al weer gauw over hetgeen in de eerstkomende dagen in Rusland gebeuren zou. Van Tuin, die altijd beweerde geen belangstelling voor de politiek te hebben, was in deze aangelegenheid het levendigst geïnteresseerd en het meest positief in zijn meening.
‘Het loopt vaak anders dan je je voorstelt,’ zei hij, ‘maar toch geloof ik het ditmaal bij het rechte eind te hebben, als ik zeg, dat Stalin en Hitler elkanders vriendschap de langste tijd verdragen hebben.’
‘Als je gelijk krijgt, tracteer ik. Een fuif is het mij wel waard, als ik van die nachtmerrie afkom, maar ik moet het eerst nog zien. Wat zou je om te beginnen denken van een frisch glaasje bier?’
Zij waren in de nabijheid van Sannie's café gekomen en het was niet alleen om zijn vriend een genoegen te doen, dat Ger hem een glas bier aanbood. Nog altijd wist hij niet of hij de mollige hand, die de welvarende weduwe hem een paar keer uitnoodigend toegestoken had, zou grijpen of niet. Hij had er een vermoeden van dat hij, als hij greep, ditmaal niet meer gemakkelijk zou loskomen en ofschoon het vrijgezellenleven hem geen verrassingen meer te bieden had en de ideale vrouw nooit op zijn verlanglijst was voorgekomen, voelde hij er toch niet veel voor een domheid te doen, die hij jonger en minder ervaren altijd had weten te vermijden. Sannie was een jaar of wat jonger dan hij, zag er nog uitstekend uit, stond in relatie met een paar clandestiene slachters en zwarte handelaren, die haar volop van boter, eieren, vet en andere curiositeiten voorzagen en had altijd sterke drank in huis. Een vrouwtje dus als geknipt voor een veteraan, die z'n tweede oorlog meemaakte en aan distributie, ook in de liefde, een broertje dood had.
‘Maar,’ legde hij Tom uit, ‘er komt een heeleboel narigheid bij. Zij schijnt nog weer eens echt te willen trouwen, het heele geval over te willen doen, misschien omdat het haar de eerste keer zoo goed bevallen is of omdat er iets aan ontbrak. En dan dat café. Een weduwe met kinderen zou desnoods nog gaan, maar een café! Ik heb haar voorgesteld een buffetchef te nemen en mij in mijn waarde van fabrieksdirecteur te laten. Maar daar gaat ze niet op in. Zij wil weten waarvoor zij trouwt en geen vreemden bij haar kasregister zien. Maar jongen, ik deug niet voor estafette tusschen bed en tapkast. Zoo zie je, Tom, dat je als vrijgezel van bijna middelbare leeftijd een massa kopzorg hebt.’
Sannie, in een nieuwe blouse van glanzende crême zijde, versierd met gouden loovertjes, een snoer roode koralen in dubbele guirlande over de heuvel van haar borsten, die week boven haar bloote, op de toog liggende armen welfden, deed voor de spiegel- | |
| |
wand van het buffet denken aan een versche groote feesttaart in de etalage van een banketbakker. Zij riep: ‘Hallo,’ lachte met twee rijen blinkend witte tanden tusschen volle vochtige lippen, stond op en stak Ger haar mollige hand toe, vlak langs de scherpschuttersster op de mouw van een soldaat.
‘Een wijf om rauw in te bijten,’ zuchtte Ger toen zij zaten, ‘maar ik ben zoo bang dat ze terug bijt. Heb je die tanden gezien? Ik weet niet of het het bier of Sannie is,’ ging hij verder, ‘maar die kroeg schijnt een groote aantrekkingskracht op de moffen uit te oefenen. Je kunt hier niet komen of er staat zoo'n Wacht am Rhein in de weg. Aardige jongens, valt gezellig mee te praten, vooral met kameraden zooals die kleine daar, die zoo'n stuk koperen meubelbeslag op hun borst hebben. Dat beteekent dat ze partijpropagandist zijn. Die knapen weten het een en ander over politiek en cultuur, die behoef je niks wijs te maken, zijn dichtgetimmerd door Hitler zelf; geen verstandig woord komt eruit of erin.’
‘Zacht een beetje!’ vermaande Tom.
Sannie kwam bij hen zitten, werd voorgesteld en liet zich, naar oud en eerbiedwaardig kasteleinsgebruik, een biertje tracteeren. Van Tuin mocht even spelen met haar beringde vingers, maar toen hij, na dit monster gekeurd en goed bevonden te hebben, tot afname van de partij wilde overgaan en zijn hand in de wijde mouw van haar blousje schoof, trok zij haar arm weg, stond op en zei dat zij de klanten helpen moest.
‘Je ziet het,’ zei hij glimlachend. ‘Niks te beginnen zonder trouwboekje. Als de fabriek over de kop mocht gaan en ik geen cent meer bezit, zal ik haar misschien toch maar de kachel met me laten aanmaken, want als je dan toch met een waardin moet trouwen, kun je nog het best zoo'n zedige als Sannie nemen. Zoo'n vrouw is een steun voor je ouwe dag. En toch Tom, dat is het gekste, ben ik misschien juist daarom een beetje verkikkerd op haar.’
‘Waarom?’
‘Dus jij snapt het ook niet? Let eens even op,’ onderbrak hij zichzelf, ‘daar wordt iemand, die te vroeg van school gegaan is, nog een stuk algemeene ontwikkeling bijgebracht.’
‘Mensch,’ hoorden zij een van de soldaten zeggen, ‘kijk dan toch eens om je heen en zie wat die Joden van je eigen stad gemaakt hebben.’
De mensch, die eens om zich heen moest kijken, was een bleeke magere man, in een slecht zittend confectiepak. Hij sprak vloeiend Duitsch, op een gelijkmatig vlakke toon, waarin ook na de hem
| |
| |
door den Duitscher toegebulderde raadgeving geen verandering kwam.
‘Amsterdam is een mooie stad,’ zei hij, ‘erg mooi.’
Wat had mooi of leelijk nu met Joodsche overheersching te maken? Naar handel en industrie moest hij kijken, daar namen de Joden overal de leidende plaatsen in, ook in kunsten en wetenschappen.
‘Ik weet het niet zoo goed als u. Op zichzelf is dat ook niet belangrijk, als zij die vooraanstaande plaatsen verdienen. U schijnt u nogal aardig op de hoogte gesteld te hebben van de toestanden in onze stad. Kent u ook de geschiedenis van Amsterdam en de rol, die de Joden daarin hebben gespeeld?’
‘Heb ik niets mee te maken. Ik heb oogen en kan zien. Amsterdam stinkt van de Joden.’
‘Ik woon hier bijna vijftig jaar, maar ik heb het nooit geroken.’
Sannie, die geen moeilijkheden wilde hebben, maakte haar klanten opmerkzaam op een voor de spiegel hangende kaart, waarop te lezen stond, dat men vriendelijk verzocht werd hier niet over politiek te willen spreken.
‘Quatsch!’ zei de Duitscher lachend. ‘Ik spreek over politiek als ik er zin in heb. Waarom zijn de menschen hier zoo bang voor dat woord?’
‘Om dezelfde redenen waarom de tegenstanders van het nationaal-socialisme in Duitschland er bang voor zijn,’ antwoordde de burger. ‘Men kan ook niet over politiek of over een ander onderwerp van algemeene aard spreken in een staat, waar de vrijheid van meeningsuiting wordt onderdrukt.’
‘Bedoelt u daar Duitschland mee?’
De man knikte rustig en nam een slok bier.
‘Praatjes,’ riep de soldaat, ‘men kan bij ons zeggen wat men wil, zoolang het volksbelang of de veiligheid van de staat niet in gevaar gebracht worden.’
‘Precies, zoo luidt de formule waarmee alle tegenstanders monddood worden gemaakt.’
‘Dat gaat mis,’ fluisterde Ger. ‘Die vent blijft ijskoud en die mof haalt al bijna de honderd graden.’
‘U bent zeker een Marxist?’
De Nederlander trok een kruk naar zich toe en ging op zijn gemak zitten.
‘Die vraag kan ik niet zoo maar beantwoorden, omdat dit woord voor u zeker iets anders beteekenen moet dan voor mij,’ vervolgde hij gemoedelijk. ‘Als wij vriendschappelijk met elkaar willen praten, dan is het ook beter om niet te beginnen met dergelijke vragen, die beter passen bij een politieverhoor dan in
| |
| |
een discussie. Maar ik denk dat het uw bedoeling niet is een dergelijk gesprek te voeren.’
‘Waarom zou het niet?’
‘Omdat het iemand, die meent overwinnaar te zijn, niet interesseert wat de overwonnene denkt.’
‘De Nederlanders zijn voor ons geen overwonnenen, maar bloedverbonden Germanen. Het volk hier is door de Joden en de vroegere regeering bedrogen en door Engeland tegen Duitschland gebruikt. Maar dat is nu voorbij. U hebt immers in de kranten gelezen, wat de Führer over Nederland gezegd heeft?’
‘Dat weet ik. Hitler blijkt het erg goed met ons voor te hebben. Maar als de Nederlanders dit nu eens niet begrijpen, als zij bijvoorbeeld zeggen dat de Duitschers hier als inbrekers zijn binnengedrongen en dat zij, na het land te hebben leeggehaald en niets anders dan ellende te hebben veroorzaakt, het volk nu ook nog een wereldbeschouwing willen opdringen, waarmee het niets te maken wil hebben?’
‘De Nederlanders moeten politiek opgevoed worden.’
‘Wij erkennen de Duitschers niet als leermeesters; uw nationaal-socialisme heeft hier geen schijn van kans.’
‘Dat zullen wij afwachten; wij hebben de middelen om onwillige leerlingen gedwee te maken.’
‘Uw middelen zullen ondoeltreffend blijken te zijn. Op de lange duur wint de zwakke het altijd van den sterke.’
‘Onzin!’
De Duitscher trok zijn schouders op, dronk zijn glas leeg en keek zijn kameraad aan.
‘Zij snappen er hier niets van,’ zei hij.
De ander mompelde iets onverstaanbaars en stond op. Het gesprek was vastgeloopen en allen zwegen, totdat de Duitscher, toen hij reeds bij de deur stond, zich omkeerde.
‘Denk er maar eens over na, wie het overal in Europa gewonnen heeft, de zwakke of de sterke.’
‘Op de lange duur heb ik gezegd,’ antwoordde de man bij de toog.
De Duitschers hoorden het echter niet meer.
‘Dat was op het kantje af,’ zei Ger.
‘Deze was nogal mak,’ antwoordde de man lachend. ‘Er valt met die jongens eenvoudig niet te praten. Bij ieder gesprek opnieuw weer voel je dat je met een been in de gevangenis staat en dan slik je maar in wat je zeggen wilde.’
Sannie's buurman, de schoenmaker die om de hoek woonde,
| |
| |
kwam opgewonden binnen, bleef in het midden van het kroegje staan en bestelde een dubbele klare.
‘Dat mag wel, nietwaar? Dat is het wel waard!’ Hij zei het op een toon, alsof iedereen volkomen op de hoogte was van de blijkbaar verheugende gebeurtenis, die hem aanleiding gaf om zichzelf met een dubbele jenever te verwennen.
‘Dat weet van niks!’ riep hij, toen Sannie hem gevraagd had wat er aan de hand was. ‘Dat zit zijn tijd te verzuipen inplaats van zijn plicht te doen en naar de radio te luisteren. Duitschland heeft Rusland aangevallen. Hitler heeft zichzelf de das omgedaan; hij gaat Napoleon nadoen.’
‘Heb jij dat zelf gehoord?’ vroeg Tom, wantrouwig omdat de menschen vaak verstonden wat zij wilden hooren.
‘De Duitschers zeggen het zelf. Hilversum heeft het zooeven omgeroepen.’
‘Geef dien man nog een dubbele klare, Sannie,’ bestelde Ger. ‘Een rondje voor mijn rekening.’
Van Tuin was niet de eenige, die op dat oogenblik tracteerde. Overal herleefde de hoop, iedereen was vol van het groote nieuws en voelde zich opgelucht. Wat de gevolgen konden zijn van deze nieuwe uitbreiding van de oorlog, kon niemand overzien en daaraan dacht men voorloopig ook niet; het belangrijkste was dat Duitschland er, inplaats van een bondgenoot, een machtigen vijand bij gekregen had. Zelfs de hardnekkigste tegenstanders van de republiek der Sovjets, die alles wat rood was schuwden als de pest en die het regiem van Hitler, hoe erg het ook mocht zijn, toch nog altijd verkozen hadden boven dat van Stalin, werden toeschietelijker, nu de ontwikkeling der gebeurtenissen Rusland en Nederland in hetzelfde kamp had samengebracht. De bom was gebarsten, de wekenlange spanning gebroken, de nachtmerrie, dat deze twee giganten samen zouden gaan, gelukkig geen werkelijkheid geworden. Nu de toestand geklaard was, wisten velen zich opeens te herinneren, dat weken geleden reeds teekenen op de nadering van dit conflict hadden gewezen. Dat het tusschen Duitschland en Rusland al lang mis moest zijn geweest, voordat er sprake was van troepenconcentraties in het Oosten, had men kunnen begrijpen, toen het veelgeprezen Rusland plotseling uit de kolommen der dagbladen verdwenen was en de Duitschers waren overgegaan tot het arresteeren van communisten.
De opmarsch van de Duitsche legers in de richting van Moskou en Leningrad, was voor Goebbels' propaganda-centrale het sein om weer eens van koers te veranderen, het zwaartepunt van het
| |
| |
Westen naar het Oosten te verleggen en een groote reclame-campagne te beginnen in het teeken van ‘de bevrijding van Europa’. Het imperialistische, plutocratische en perfide Albion, dat Europa zooveel eeuwen in zijn worgende greep gevangen gehouden had, scheen opeens kramp in zijn vingers gekregen te hebben en niet gevaarlijk meer te zijn, nu de Russische beer, niet van zins zich door de dolken der Hitlerjongens levend te laten villen, zijn klauwen en tanden liet zien. Hun gewoonte getrouw, verklaarden de nazi's, na eerst de Duitsche groet te hebben gebracht, dat zij, hoewel zij hadden aangevallen, deze oorlog niet hadden uitgelokt en dat hun strijd tegen het Bolsjewistische monster, dat kwijlde van verlangen om Europa met huid en haar te verslinden, een heilig moeten was. Het Duitsche ideaal van de Nieuwe Orde en de kleinigheden, die daarbij op de koop toe genomen moesten worden, hadden in de bezette gebieden niet veel begrip en nog minder erkenning ontmoet, men bleek daar te bekrompen en te ontaard, te zeer verjoodscht, om het beetje vergoten bloed en het verlies van goed en vrijheid te kunnen vergeten en zich door S.A.-jongens en politie-agenten tot behoorlijke Germanen te laten opvoeden. Europa, met uitzondering van Duitschland en Italië, waar men het volk er met de zweep van overtuigd had, dat stram staan en het geweer presenteeren de juiste levenshouding was, was doof gebleken, toen Adolf Hitler bevolen had dat er grootsche tijden moesten aanbreken en dat iedereen meehelpen moest geschiedenis maken, Engeland neerslaan en een nieuwe orde stichten. Anders dan de Duitschers, die zich uitsloofden om van de oude wereld nu eens eindelijk een behoorlijke kazerne te maken, bleken de menschen in de bezette gebieden kortzichtige egoïsten te zijn, die de beginselen van het geordende idealisme nog moesten leeren. Daarin zou verandering moeten komen, deze materialisten zouden, nu de communistische horden Europa dreigden te over-stroomen en het niet in de eerste plaats meer om een ideaal maar om het naakte leven ging, tot luisteren en gehoorzamen gedwongen moeten worden. Goebbels' propaganda-regimenten waren in slagorde opgesteld, zijn geschut was geladen met slagzinnen en onthullingen en nog voordat het eerste Russische dorp in vlammen was opgegaan, ratelden reeds de linotype-mitrailleurs aan het geestelijk front, werd de wereld onder vuur genomen met een proclamatie van den Führer, waarin hij trachtte aan te toonen, dat een oorlog met het tot de tanden gewapende Rusland onvermijdelijk geworden was en dat de vredelievende Duitsche soldaat, die eigenlijk een afschuw van scherpe voorwerpen had, het zwaard opnieuw met weerzin had aangegord om de Westersche
| |
| |
cultuur te verdedigen. Duitschland strijdt voor Europa! Dat moet Duitschland weten, wij hebben er niet om gevraagd, zeiden de ontaarde Jodenknechten en vrijmetselaars, die zich niet om het lot van hun werelddeel bekommerden. Het lag waarlijk niet aan Goebbels, dat de door de Duitsche wapenen bevrijde volken de toestand niet wilden begrijpen en hun weldoeners niet te hulp snelden. Hij publiceerde geheime documenten, welke zijn specialisten nog te elfder ure hadden weten op te diepen uit het vuilnisvat der geschiedenis, stukken waaruit onomstootelijk Rusland's kwade trouw, zijn bloeddorstigheid en gebrek aan Europeesch fatsoen bleek. De kranten stonden er vol van, de radio kon er zijn luidsprekers niet over houden, geuniformeerde volksvoorlichters spraken er over op vergaderingen van Hammerfest tot Saloniki. In alle bezette landen verschenen in Berlijn gedrukte brochures met plaatjes van verhongerde Russische kinderen, hangende popen, vernielde kerken en bloeddorstige tronies. Zoo zijn de Sovjets! stond op het omslag, tot voorlichting van degenen, die bij een oppervlakkige inzage van het boekje de indruk mochten kunnen krijgen dat het een reclame-folder voor de Nieuwe Orde was. De boekjes vertelden van de gruwelen, die de Sovjets bedreven hadden, in de dagen toen Duitschland, van geen kwaad bewust, nog handel met hen dreef en Polen eerlijk met hen deelde. Tamerlan is losgebroken, Djengis Khan is weder opgestaan en bedreigt met zijn Mongoolsche benden uw huis en familie, waarschuwde de bezorgde Goebbels. Voordat Tamerlan in Oldenzaal is loopt hij eerst nog wel even in Berlijn aan, dachten de Nederlanders, en die nomaden van Djengis Khan moeten wel heel wat vreten, om minder voor ons over te laten dan de moffen. Liever die wilde kerels op kleine paardjes en met het mes tusschen de tanden, dan de nette Feldwebels met stropdasjes en handschoenen, die Bitte schön zeggen als ze je tegen de muur zetten.
Naar aanleiding van hun aan den Führer gedaan verzoek, zoo schreven de kranten, kregen de Nederlanders verlof een vrijwilligerscorps te vormen, dat tegen de Russen ten strijde zou trekken. En alsof dit besloten was op het laatste congres van de Eerste Internationale van Landverraders, gingen gelijktijdig ook in de overige bezette gebieden stemmen op van menschen, die de heldendood wilden sterven in een Duitsche uniform. Het zal wel een der vele onopgeloste raadsels van deze veelbewogen tijd blijven waarom, bij zooveel animo om Duitschland bij zijn kruistocht te helpen, zoo weinigen dienst namen. In Nederland werd op de zwarte markt een seniele generaal opgescharreld,
| |
| |
die nog genoeg liefde voor het land, dat hem zijn leven lang met goudgalon omwikkeld had, bleek te bezitten, om zijn naam aan de begrafenisonderneming van den vijand te geven. ‘Strijders voor de Europeesche cultuur,’ noemden de dagbladen de jeugdige onberaden avonturiers, die gevolg gaven aan de oproep van ronselaar Seyffardt en zich meldden voor het legioen. Het was nogal schemerig en wazig onder de grijze blikken pannetjes dezer cultuurkampioenen, wier begrip voor beschaving begon bij een paar bruine schoenen, elke dag bier bij het eten, een voetbalwedstrijd en een dure radio en eindigde bij het ijzeren kruis eerste klasse en het Lied van den Zwarten Soldaat. De cultuur, dat zootje schilderijen en gipsen poppen in het Rijksmuseum, waarnaar schoolmeesters en ziekelijke kinderen op Zondag gingen kijken, kon hun trouwens gestolen worden; zij meldden zich om iets te beleven, er eens uit te zijn, eens lekker te knokken, omdat zij wilden vliegen en in auto's rossen, om door de Finsche lotta's vertroeteld te worden, om hun tanden te kunnen zetten in de lekkere dikke worsten, die de vrijwilligers op het plaatje in de krant kregen, omdat zij de pest aan de Joden meenden te hebben of omdat zij er genoeg van hadden als werkloozen langs de straat te zwerven.
Het aantal vrijwilligers dat zich rondom Hitler's handlanger, den meineedigen generaal Seyffardt, schaarde, was maar klein en vormde niet meer dan een onbeduidend percentage van het aantal strijdbare Nederlandsche mannen, maar het was ontstellend groot als men, geen divisies of regimenten tot maatstaf nemend, overwoog, dat deze mannen stuk voor stuk overloopers, soldaten in dienst van den vijand waren. De kern van het legioen werd gevormd door leden van de Nationaal-Socialistische Beweging, patriotten, die er al jaren lang naar gehunkerd hadden zich voor hun vaderland te mogen opofferen. Goebbels zorgde er voor, dat de vrijwilligers met een onbezwaard geweten de Duitsche heldendood konden sterven en liet de Nederlandsche radio vertellen, dat Nederland, door den Bolsjewiek te bestrijden, een eervolle plaats in de Germaansche statenbond zou kunnen verdienen. ‘Nederlanders! Voor uw eer en geweten, op tegen het Bolsjewisme. De Waffen-S.S. roept U!’ De aanplakbiljetten schreeuwden het van alle zuilen en straathoeken, de kranten drukten het op de eerste pagina en de kleine Mussert, met de punt van de vriendschappelijke Germaansche dolk in zijn rug, ging op zijn teenen staan en schreeuwde het na. Seys Inquart, de zoet-kweelende, sprak in Den Haag de eerst vertrekkende troep vrijwilligers toe, noemde
| |
| |
deze candidaten voor het houten of ijzeren kruis, die er nog geen flauw vermoeden van hadden hoe onaangenaam het is met je eigen darmen in je handen door de Pripetmoerassen te moeten baggeren, ‘Meine Kameraden’, sprak in zijn gloedvolle rede niet over Russische vlammenwerpers en phosphorbommen, maar had het alleen over de grootsche taak, die dezen kameraden wachtte: de Joodsch-Bolsjewistische horden te verslaan, een strijd waarvoor het nageslacht - voor zoover zij daarvoor nog bijtijds hadden kunnen zorgen - hun eeuwig dankbaar zou blijven. Nadat paladijn Mussert ook nog een paar kersversche slagzinnen onder een oranje-blanje-bleu vlag had gedeclameerd, begaven Leider en lijder zich naar het buiten van den Rijkscommissaris om gestolen koffie met dito room te drinken en vertrokken de vrijwillige idealisten, uitgeleide gedaan door een S.S. muziekcorps, dat met rinkelbom, veel koper en dreunend slagwerk een Pruisische soldatenmarsch speelde, in de richting van de cultuur.
‘Een fijne kerel, die Rijkscommissaris. Niks geen inbeelding, een echte Germaan. Heb jij verstaan wat ie zei?’ vroeg de cultuurverdediger, die naast Frits Beumer in het gelid liep.
Frits knikte zonder te antwoorden, keek naar de voorbijgangers, die de vertrekkende vrijwilligers met vijandige blikken opnamen. Nu het gebeurd was, hij een eed van trouw aan den Führer had afgelegd en op het punt stond het land te verlaten, onderging hij toch iets van heimwee of wroeging, voelde hij zich onbevredigd en neerslachtig. Het scheen alsof hij, nu alles achter de rug was, en hij niet meer terug kon, pas goed begreep wat hij gedaan had. Niet dat hij spijt had van zijn besluit om naar het Oostfront te gaan, maar hij had zich alles toch anders, minder Duitsch en meer Nederlandsch, voorgesteld. Hij ging nu vechten voor een groot Germanje en daar behoorde je als Nederlander natuurlijk bij, maar het nieuwe Europa zag er hier, onder commando van Duitsche officieren, die geen woord Nederlandsch spraken, toch anders uit dan in het kringhuis of op vergaderingen van de Beweging. Eigenlijk voelde je je een heel klein beetje de sigaar, alsof je er ingeloopen en ongemerkt Duitscher geworden was.
‘Als we in Duitschland zijn, laat ik een foto in mijn uniform van mij maken,’ zei zijn buurman. ‘Een voor mijn meisje en een voor thuis.’
Ik niet, dacht Frits, ik kan beter sigaretten voor mijn geld koopen.
Moeder Beumer streek de krant glad en keek verstolen naar
| |
| |
haar man, die zwijgend zijn pijpje zat te rooken. Zij had getuurd op het plaatje van de vrijwilligers, die door den Rijks-commissaris werden toegesproken, gekeken of zij Frits ontdekken kon, maar de grove stippen waren gaan schemeren, zoodat zij al gauw geen gezichten meer onderscheiden kon. En toch moest Frits daar bij staan, waren een paar van die stippen ook van hem. Zij haalde diep adem, zuchtte en las nogmaals het lange verslag van de redevoering. Dat klonk toch heel anders, dan wat Jan altijd van de N.S.B.-ers en de Duitschers zei. Dat was niet on-Christelijk en niet tegen de kerk gericht, integendeel, alleen een klein beetje tegen de Joden en communisten. Alles bij elkaar de moeite niet waard en zeker geen reden om zoo gebeten te zijn op je eigen kind, dat nu soldaat was en misschien nooit terug zou komen. Zonder afscheid te nemen, zonder dat zij hem nog even voor het laatst had kunnen zien, was hij weggegaan.
‘Je zoon staat in de krant,’ waagde zij het eindelijk te zeggen.
Beumer deed een lange haal aan zijn pijp en bleef naar buiten kijken.
‘Frits,’ probeerde zij nog eens, de krant omhoog houdend, ‘je zoon.’
‘Hij is onze zoon niet meer.’
‘Nou, nou,’ suste zij, ‘het is toch geen doodzonde als je tegen de communisten gaat vechten?’
Hij draaide zijn hoofd om, keek onwillig naar de krant, welke zij hem voorhield.
‘Wat klets je nou van een portret?’
‘Geen portret, hij staat er tusschen, bij de anderen.’
‘Is dat alles?’ Hij keek weer naar buiten en zoog aan zijn borrelende pijp.
De Sicherheitspolizei had het druk in die eerste tijd van de oorlog met Rusland en arresteerde links en rechts communisten en personen, die van Bolsjewistische sympathieën verdacht werden. Verder waren er een massa kleine gevallen van sabotage, die een hoop werk veroorzaakten en tenslotte de razzia's op Joden, die zich aan de tewerkstelling trachtten te onttrekken. Geen wonder, dat men in de Euterpestraat tijd te kort kwam om voldoende aandacht te besteden aan de afhandeling van kleine Jodenzaakjes, zooals de sterfgevallen in het concentratiekamp Mauthausen, waarheen, na de Februari-opstootjes, een paar honderd van die bandieten gezonden waren. En juist die kleine zaakjes waren het aardigst, want er was moeilijk iets denkbaar dat een
| |
| |
nationaal-socialist meer genoegen verschafte dan het leed van den Jood bij het vernemen van de dood van een anderen Jood. Je stuurde een gedrukte kaart aan Jood Cohen of Jood Polak, met de mededeeling, dat hij op een bepaald uur op je bureau verschijnen moest. Dan liet je den Jood staan in de gang, een uur, drie uur en onderwijl rookte je rustig je sigaret, dronk je koffie, deed je werk of maakte een grapje met de typiste. Je liet hem darren, totdat hij blauw was en hij eindelijk waagde voorzichtig te informeeren of hij nog niet aan de beurt was. Een enkele maal was er wel eens zoo'n brutale hond bij, die zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen kon en al na een uur ongeduldig werd, maar vaak genoeg gebeurde het, dat zoo'n laffe haas zonder een kik te geven een heele dag bleef staan. Was hij, na zijn bek te hebben opengedaan, door een bode of een portier flink afgeblaft, dan liet je hem eindelijk binnen komen en wees hem een plaats aan op twee meter afstand van je schrijfbureau, waar hij in de houding moest blijven staan. Verder dan twee meter stonk ook de smerigste zoon van Juda niet. ‘Jood Cohen of Jood Polak,’ vroeg je dan, terwijl je hem met het doodsbericht in je hand strak aankeek, ‘is die Mozes of Levie of Jacob jouw zoon? Ja? In de houding, Jood en niet liegen. Je hebt immers geen zoon? Je hebt een zoon gehad, je zoon is dood.’ Dan vertrokken die gore smoelen, alsof zij opeens kramp of kiespijn kregen, werden ze bleek en begonnen te huilen of te stotteren en zag je pas goed dat zoo'n kop niets menschelijks had. Sentimenteel addergebroed. ‘In de houding, rechtsomkeert, ingerukt, Jood!’
Een half jaar nadat zij waren weggevoerd, was reeds de helft der naar Mauthausen overgebrachte Joden vermoord; voordat het jaar ten einde was, was er niet een meer in leven. Al deze gevangenen stierven officieel een natuurlijke dood en behalve van een gering aantal, dat bij een poging tot ontvluchting was neergeschoten, stond op de overlijdensbriefjes als doodsoorzaak hartverlamming, buikvliesontsteking, longontsteking en andere ziekten, waarvoor zelfs Ariërs niet gevrijwaard zijn. De nabestaanden waren verplicht de verplegingskosten der overledenen te betalen en men kon, als de kampcommandant een goeie bui had, tegen betaling zelfs de asch thuis gestuurd krijgen. Wat hun vijanden ook van de nazi's mochten beweren, zij moesten erkennen, dat hun organisatie perfect, hun administratie voorbeeldig was en dat zij nimmer tegen recht en wet handelden. Altijd en in alles legaal, dit was een stelregel waarvan nimmer werd afgeweken, zelfs niet ten aanzien van de Joden. Wie ge- | |
| |
grepen werd ging niet, zooals kwaadsprekers beweerden, een afschuwelijk einde tegemoet, maar werd onder politietoezicht te werk gesteld en geen Jood, met uitzondering van de gestraften ging de grens over, zonder, of hij het wilde of niet, een formulier te hebben onderteekend, waarin hij verklaarde vrijwillig te emigreeren. De Duitschers kwamen aan deze gedwongen werkverschaffing en volksverhuizing bijna niet te pas, schenen niet meer dan belangeloos geïnteresseerden te zijn, hielden zich, als het maar even mogelijk was, bescheiden op de achtergrond en lieten het werk over aan de Raad der Joden, die de adressen verschafte, formulieren invulde, oproepingen verzond en transporten regelde. De laatste schakel tusschen den onwilligen Jood en de orde scheppende Duitsche macht was de Nederlandsche, het Nederlandsche recht dienende politie, die de opgeroepenen uit hun huizen haalde.
Terwijl het beschavingswerk der Duitschers in het Westen als een cholera-epidemie om zich heen greep en in het Oosten hun soldaten steden en dorpen in puin legden, deden in Engeland zoowel de bondgenooten als de daarheen gevluchte Nederlanders hun best, om bij de menschen in de bezette gebieden door middel van de radio de hoop op de naderende overwinning levendig te houden. De Engelschen hadden zelfs een specialist in het opkikkeren van onderdrukte volken voor dit doel aangesteld, een man met de rang van kolonel, wiens bizondere en moeilijke taak het was de deuken weg te werken uit het moreel der volken, dat er, na een jaar Duitsch beschavingswerk, had moeten uitzien als de carrosserie van een luxe auto, waar een tank overheen gegaan is. Deze animeerkolonel had na lang zoeken en nadenken een kunstje ontdekt dat, als het slaagde, de stemming in de bezette gebieden een flinke ruk naar boven zou geven. Het moet worden toegegeven, dat zijn opwekkingscampagne, ofschoon zij beter geschikt was voor kinderen beneden de zes jaar dan voor door zorgen gekwelde volwassenen, die hun vrijheid op het spel zetten met het luisteren naar Londen, aardig gevonden en met veel begrip voor de kinderlijke wenschen van op geestelijk en materieel rantsoen gestelde luisteraars ineengezet was. Om te beginnen had de knutselende kolonel ontdekt, dat de eerste maat van Beethoven's Vijfde Symphonie, welke door den componist ‘de klop van het noodlot’ zou zijn genoemd, hetzelfde rhythme heeft als de letter V van het Morse-alphabet, namelijk: ... -, drie punten en een streep. De kolonel overtuigde zijn luisteraars van deze merkwaardige overeenkomst, door hun eerst op een gramophoonplaat de eerste maat van de symphonie en daarna, door het
| |
| |
tikken voor de microphoon, het morseteeken V, drie tikjes en een tik, te laten hooren. En wat beteekende nu die V? Die V beteekende victorie. En wat beteekende victorie? Victorie beteekende overwinning. Iedereen, die er aardigheid in had en wilde meehelpen de Duitschers verslaan, kon soldaat in het leger van de V worden. Gevaar of moeite waren aan deze veldtocht niet verbonden, want men behoefde niets anders te doen, dan overal waar men daartoe maar even de kans kreeg, de letter V in beeld of klank te produceeren. De soldaten in het leger van de V zouden elkander in het vervolg met de in V-vorm opgestoken eerste vingers van de hand groeten, het V-teeken toeteren op de claxons van hun auto's, in het café den kellner roepen door drie punten en een streep op het tafeltje te tikken, muren en schuttingen vol te kladden met groote en kleine V's. Europa, dat naar een Engelsche invasie snakte, zou bij wijze van voorspel met in Engeland bedachte V's overstroomd worden. Van nu af vingen alle voor de bezette gebieden bestemde radio-uitzendingen met de vier tikjes - den noodlotsklop - van den muzikalen kolonel aan, konden ijverige en fortuinlijke speurders in een portiek of op een schutting wel eens een letter V ontdekken, in een café een geestdriftigen V-soldaat ontmoeten, die den kellner een morseseintje gaf en kon er een auto passeeren, die noodlotssignalen toeterde. Toen dit magere getik en geclaxon een paar weken had geduurd, kregen de clandestiene luisteraars op zekere dag bericht, dat zij 's nachts om twaalf uur, na het einde van de nieuwsberichten, hun toestellen ingeschakeld moesten laten, omdat een zeer belangrijke mededeeling zou worden gedaan. Wie niet tot het uiterste gespannen was, was minstens nieuwsgierig, iedereen verwachtte instructies voor een op handen zijnde invasie en wachtte vol ongeduld op de belangrijke mededeeling. En toen kwam het beloofde groote nieuws: die nacht zou in heel Europa het leger van de V aan het werk gaan en de wereld met millioenen V's bespikkelen zoodat, als de zon opging, geen Duitscher een meter voor zich uit zou kunnen zien zonder door het noodlotsteeken te worden toegegrijnsd. Overal, van de Poolzee tot aan de Spaansche grens, zoowel in West- als in Oost-Europa, zouden morgen gevels en muren, schuttingen en palen, karren en kisten, boomen en lantaarns, kortom alle vlakken, die voldoende ruimte boden om er twee strepen op te zetten, de zegevierende V dragen. Het zou een lawine, een wolkbreuk, een nachtmerrie van V's worden. Iedereen was diep teleurgesteld, niet alleen omdat er van een invasie geen sprake was en het belangrijke nieuws de onbelangrijke voortzetting bleek te zijn van een grap, die al
| |
| |
lang mislukt was, maar ook omdat de uitnoodiging van den kolonel om 's nachts V-tjes te gaan teekenen bewees, dat men in Engeland maar bitter weinig wist van de toestand in de bezette gebieden, waar het verboden was na middernacht op straat te komen.
Bij één luisteraar had de puzzlekolonel succes. Jozef Goebbels grinnikte en nam, zich niet voor de eerste maal een idee van anderen toeëigenend, de V-actie over. En hoe! Een paar dagen na de Engelsche oproep vond men op een zonnige zomerochtend steden en dorpen onder V's in alle afmetingen en kleuren bedolven. Plakkaten bij duizendtallen tegen de muren met uitdagende, vette, meer dan een halve meter hooge oranje V's, affiches met een op de grond liggenden Jood, die door de punt van een enorme venijnige V doorboord werd, spandoeken over de straten, waarop meer leesbaar dan begrijpelijk in koeien van letters geschilderd was: V is victorie, want Duitschland wint op alle fronten. De N.S.B.-ers veemannen, die wel na middernacht op straat mochten, hadden deze orakelspreuk op de drukke kruispunten op het asphalt geschilderd, millioenen sluitzegels waarop de V prijkte rondgestrooid en er het woord JOOD van geplakt op de spiegelruiten van Joodsche winkeliers. Strooibiljetten met een V waren met krachtig klevend waterglas geplakt op gevels en deuren, trampalen, lichtmasten, schuttingen, automobielen, handkarren. V's in elke straat en steeg, in het kleinste gehucht, op elke landweg, in trams en treinen, in wachtkamers en urinoirs, in de kolommen der dagbladen, op veerponten en in autobussen. De Duitschers hadden hun voertuigen en schepen, de muren van kazernes, administratiegebouwen en kazematten beschilderd met een door eten lauwerkrans omgeven V. V is victorie, juichten de beschermers en hun vrienden, en de soldaten van het leger van de V konden niets anders doen dan met gebalde vuisten zwijgend toehooren en vermoeid hun oogen sluiten, als de dans der satanische letters al te warrelig, de hoon ondraaglijk werd.
Het Derde Rijk was weer overwinnaar.
|
|