| |
| |
| |
[XIX]
Er was een tijd, dat mevrouw Bakelmans van vier en twintig, twee hoog, buitengewoon tevreden was met haar woning en niet in de laatste plaats, omdat zij het zoo bizonder met haar buren getroffen had. Haar beneden-buren, een journalist en zijn vrouw, zag of hoorde zij zelden en op de derde étage woonde het echtpaar Verheul met een volwassen zoon, rustige menschen, met wie zij nooit een kwaad woord had gewisseld. Haar trap, met zijn looper vanaf de straatdeur tot aan het zolderportaal, was beslist een der keurigste van de heele straat. Tot voor enkele weken zou mevrouw Bakelmans haar étagewoning voor geen villa of paleis hebben willen ruilen, maar sedert die vreeselijke gebeurtenissen op de derde verdieping hebben plaats gevonden, zou zij hier het liefst zoo vlug mogelijk vandaan gegaan zijn, als verhuizen niet zoo moeilijk en kostbaar zou zijn geweest. De trap is nu nog stiller dan vroeger en als Barend naar kantoor en mevrouw van één hoog niet thuis is - wat nog al eens gebeurt - dan is zij de eenige, die van de trap gebruik maakt en dan durft zij haar eigen huis soms niet in. Het is dan ook geen kleinigheid om als vrouw alleen in een huis te zitten, waarin een dubbele moord gebeurd is. Nooit zou zij het achter dien stillen jongen van drie hoog gezocht hebben, maar Barend zei, dat hij iets in zijn oogen had, dat hem niet beviel. Het kan best zijn, vindt Barend, dat hij voor zijn vader heeft willen opkomen, maar daarvoor pleeg je geen moord. Die oude Verheul was trouwens een oproermaker, een rooie, die de staking heeft helpen organiseeren. Het ging tegen de Duitschers, jawel, maar ondertusschen werden de Hollanders er maar de dupe van. Een mensch moet zich in zijn lot trachten te schikken, dat is flinker en verstandiger dan met een dolle kop dingen te doen, die toch tot niks leiden en die alleen anderen maar bezuren. Niet dat Barend pro-Duitsch is - hij luistert vaak genoeg naar de Oranjezender - maar hij denkt er niet aan zich voor het karretje van anderen te laten spannen en toen bij hem op het kantoor van staken gesproken werd, heeft hij meteen maar rondweg gezegd, dat men op hem niet behoefde te rekenen en dat hij gewoon aan zijn werk bleef. Ja, zoo is Barend. Maar ondertusschen zit zij toch maar met dat griezelige moordhuis opgescheept. Die
| |
| |
vrouw van drie hoog is door de politie weggehaald, al weken geleden, en nu staat de woning, waarvan de deur met lak verzegeld is, al die tijd leeg. Zij durft er bijna niet langs als zij naar de zolder moet om haar wasch op te hangen, omdat dat rooie zegel net een levend ding is, een bloedig oog, dat je aankijkt. Als zij nu nog maar eens een beetje aanspraak had, een mensch om een paar woorden mee te kunnen wisselen, als zij overdag alleen is, maar zelfs dat kleine beetje afleiding heeft zij niet. Zij van één hoog is bijna nooit thuis en Joost mag weten, wanneer die haar huishouden doet. Hem zie je nooit en Barend zegt, dat het waarschijnlijk geen zuivere koffie is, dat hij zich misschien schuil houdt, omdat de Duitschers nog een appeltje met hem te schillen hebben. Hoe dan ook, zij is en blijft maar een mensch alleen in een huis met een dubbele moord en het is geen wonder dat die ellendige stilte haar soms op haar zenuwen gaat zitten. En was het dan nog maar altijd stil! Maar dan hoor je opeens, vlak boven je hoofd, in een huis, dat door de politie zelf afgesloten en verzegeld is, de gekste geluiden, dan is het alsof er gesproken wordt, alsof iemand voorzichtig door de leege kamers sluipt. Zij is heusch niet zoo kinderachtig om aan spoken te denken, maar wie geeft haar de zekerheid, dat er boven niet een van die raddraaiers is om iets te zoeken? Muizen, zegt Barend, of tocht. Jawel, maar zij hoort het dan toch maar!
Die nacht was het weer mis, kon zij, nadat zij door het knallen van het afweergeschut uit haar slaap gewekt was, geen oog meer dicht doen en had zij weer duidelijk geluiden in de verlaten woning gehoord. Toen het schieten heviger werd, was zij opgestaan, blij dat zij een aanleiding had om het licht aan te steken en zich aan te kleeden. Met al dat geschiet konden ook in een gewoon huis de grootste ongelukken gebeuren. Barend snurkte maar door alles heen, maar zij was op het ergste voorbereid en had een koffer met haar geld en wat kleeren bij de deur gereed staan.
Er lagen die nacht nog meer menschen in het nieuwe straatje wakker. Het vuren, dat niet alleen heviger was, maar ook scherper dan anders klonk omdat het vroor, deed ruiten en deuren rammelen en soms, bij een zware dreunende slag, die door het vallen van bommen veroorzaakt kon zijn, schudde het heele huis. Het was toch maar beter om op te staan en moeder te wekken, meende Bets te Slaa en Jan voldeed aan de wensch van zijn vrouw, niet omdat hij het met haar eens was, maar omdat haar gezeur hem toch belette een oog dicht te doen. En dat niet alleen: het waren ook zorgen, die hem het inslapen
| |
| |
onmogelijk maakten. Morgen was het immers de eerste dag, dat de Amsterdamsche politie de Duitschers bij het weghalen van Joden zou moeten assisteeren? Alles gaat naar de bliksem, had Bakker gezegd, we hebben niks meer in te brengen en worden gewoon bij de Duitsche politie ingelijfd. Reorganisatie, nazicommissarissen, nieuwe uniformen, alles op bevel van de moffen en nu Jodenjacht, aanhouding van menschen, die niks op hun kerfstok hebben. Het begon er hoe langer hoe meer naar uit te zien, dat Bakker gelijk zou krijgen. Drie man bij hem in de sectie waren van plan te weigeren, gewoon te zeggen, dat zij dergelijk smerig werk niet verplicht waren te doen. Het was nog de vraag, of zij zouden volhouden, als zij morgen voor de keus werden gesteld, vooral omdat de overigen al besloten hadden maar toe te geven. Wat moest je doen? Je boterham, je pensioen en misschien zelfs je vrijheid stonden op het spel. Je kon nu wel met je kop tegen de muur loopen, zooals Bakker en nog een paar anderen, maar het ging toch wel een beetje te ver om jezelf de das om te doen, als de Joden niet alleen niets voor zichzelf deden, maar de Duitschers bovendien nog een handje hielpen. Daar was nu die door de moffen ingestelde Raad der Joden, die was niet veel anders dan een verlengstuk van de Gestapo, een door de Joden zelf betaald apparaat, dat voor de Duitschers werkte. Hij wilde wel gelooven, dat die-menschen ook niet anders konden, dat zij geen andere keus hadden dan te gehoorzamen en het vuile werk dat hun opgedragen werd op te knappen of te weigeren en het concentratiekamp in te gaan. Zoo stond je er ook als politieman voor, alleen nog met dit verschil, dat die Joden van de Raad menschen van geld waren, die zich desnoods schuil konden houden, iets waaraan je als ambtenaar, die altijd van een klein salaris had moeten rondkomen, niet behoefde te denken. Bliksems nog aan toe, wat een slag was dat! Het huis schudde alsof er een aardbeving was. De granaten schenen nu recht boven het dak te ontploffen en als het schieten even ophield, hoorde je de scherven op straat vallen.
Dat zou best eens voor ons bedoeld kunnen zijn, dacht Daniël Degen. In Den Haag waren ook pas een aantal huizen door Engelsche bommen verwoest. Hij stond met Dolf voor het raam in de donkere voorkamer en keek naar de smalle strook hemel, waar zooeven nog de stralenbundels der zoeklichten doorheen hadden gezwaaid, maar die nu weer duister was. Zij moesten zich toch maar aankleeden, je wist nooit wat er gebeuren kon.
‘Een neef van een jongen bij ons in de klas is in een roeiboot
| |
| |
naar Engeland gevlucht,’ hoorde hij Dolf zeggen. ‘Hij zou dienst nemen bij de RAF en misschien zit hij nu boven ons hoofd.’
Er klonk een scherpe tik tegen een der vensters, gevolgd door het gerinkel van vallend glas. Dadelijk daarna begon het afweergeschut weer te blaffen.
‘Dat is een scherf,’ zei Degen en streek een lucifer aan. Bertha riep, dat zij bij de ramen weg moesten gaan. Het voorwerp, dat de ruit gebroken had, was niet te vinden, er lagen alleen wat glassplinters en scherven op het zeil naast het vloerkleed.
‘Hoeveel kracht zoo'n brokje ijzer nog heeft,’ zei Dolf. ‘Als ik naar Engeland kon komen, werd ik ook vlieger.’
Het zou hem wat waard zijn, als de jongen daar nu zat, zelfs als vlieger. Elk oogenblik konden ze hem oproepen om soldaat in het Duitsche leger te worden, al had Bertha dan ook geen gevolg gegeven aan de voor alle Duitschers afgekondigde verplichting tot aanmelding. Als het ontdekt werd, liep hij nog kans als deserteur beschouwd te worden. Het werd nu langzamerhand toch ook wel eens tijd om hem te zeggen hoe het met zijn afkomst zat.
Ies Gompertz was met zijn vrouw naar de keuken gegaan, niet omdat het daar zooveel veiliger was dan ergens anders, maar omdat je hier, als het huis eens mocht instorten en je opgesloten werd, toch altijd nog eten en drinken bij de hand had. Als er een bom op je hoofd viel, dan was alles uit, dan had een memsch niks meer noodig, maar als je nog juist de dans ontsprong en onder het puin in een holletje kon blijven zitten, dan was het toch wel heel erg sjlemielig als je van honger en dorst moest omkomen.... Zooiets zou hem in de keuken niet behoeven te gebeuren, want er was hier nog wel voor een maand eten. En wat een fijne dingen stonden nog in de glazenkast: sardines en bokking en zelfs nog een blikje met gerookte zalm. Het water kwam in zijn mond als hij aan al dat heerlijke dacht. Sjemang Jisroeil, bad Mirjam, toen een zware slag het huis opnieuw deed schudden. Ies schrok ook, maar niet zoo erg als zijn vrouw, die met opgetrokken beenen rillend onder de keukentafel zat, als een ziek hondje in een hokje.
‘Wees maar niet zoo bang,’ zei hij, ‘we kunnen er toch niks aan doen. Als er nou een bom op het huis valt, zijn al die lekkere blikjes ook naar de rasjmedaai. Daarvoor heb je ze zoo lang bewaard. Zalm kun je trouwens niet zoo lang goed houden, die is te gevoelig, gaat naar het blik smaken. Morgen, bij gezond, zullen we maar een blikje bij het brood nemen.’
‘Geen andere zorg!’
| |
| |
Gompertz had een pan van de plank genomen en het gas aangestoken.
‘Wat ga je beginnen?’ vroeg Mirjam verwonderd.
‘Een paar aardappeltjes opbakken, ik blaf van de honger.’
Gebakken aardappeltjes in het holst van de nacht, middenin een bombardement. Die man van haar was stapelmesjokke!
Op de phosphoresceerende wijzerplaat van haar wekker kon Carla zien, dat het drie uur was. Of er nooit een eind aan kwam! Dat schieten had nu zeker wel een half uur geduurd. Ellendig voor de menschen, die nu op straat moesten zijn, die rondzwierven zooals Peter en geen veilig dak boven hun hoofd hadden. De kameraden hadden al in weken niets van hem gehoord, wisten alleen, dat hij met een revolver op zak door de stad dwaalde en al twee officieren moest hebben doodgeschoten. Als hij gegrepen werd, kreeg hij de kogel. Arme flinke Peter, hij had nog zooveel ander, nuttiger werk kunnen doen. Hij was de beste, de belangrijkste geweest in de kleine groep, die het krantje uitgaf, de bezadigste en verstandigste van allen, de niet gekozen maar door allen erkende aanvoerder, wiens leiding ook door de ouderen werd aanvaard. Niemand had van hem onvoorzichtigheden verwacht en toch hadden allen het vanzelfsprekend gevonden, dat hij den moordenaar van zijn vader neergeschoten en daardoor zichzelf tot een vogelvrij verklaarde gemaakt had. Het werk ging door, het krantje was opnieuw verschenen en men was zelfs tot sabotage overgegaan, had suiker in benzinetanks van weermachtswagens gegooid en buiten de stad telefoondraden doorgeknipt. Maar toch was het anders in de groep geworden, sedert Peter er niet meer was. Het schip had geen stuurman meer omdat iedereen aan het roer wilde staan en er werd minder gedaan, omdat men te veel wilde doen. Als zij Peter nog maar eens had kunnen spreken, hem om raad had kunnen vragen. Het was ellendig, dat hij nooit meer iets van zich had laten hooren, zelfs geen briefje. Misschien hadden ze hem al lang gevangen genomen en dood geschoten. Groote God, aan zooiets moest zij niet denken! Stumperig: als revolutionnair, die klaar moet staan om ieder oogenblik zijn leven te wagen, huil je niet om een verloren kameraad. Je balt alleen maar je vuisten en legt de belofte af, dat je zijn werk zult voortzetten. Maar de handen, die zich tot vuisten moeten ballen, glijden zacht tastend over de wollige deken, alsof zij blonde haren streelen en dan hoor je jezelf fluisteren: Peter, mijn lieve arme Peter....
Zij wilde juist gehoor geven aan het dringend verzoek van haar moeder, die al een paar keer gezegd had dat zij moest
| |
| |
opstaan en zich aankleeden, toen het ongeluk gebeurde. Hoe het gegaan was kon zij ook later, toen zij van de schrik bekomen was, niet zeggen: zij voelde alleen maar een hevige slag, zooals bij het zwemmen als je verkeerd duikt en plat op het water terecht komt en vond zich toen op de grond liggen, temidden van glasscherven en brokken kalk uit het plafond. In haar kamer hing een dichte stofnevel, waarin de lichtbol van de lamp scheen te drijven, als de zon achter een mistbank. Buiten - zij begreep niet dadelijk dat het geluid van buiten kwam - klonk het getingel van duizenden bellen, dat seconden lang aanhield en dat veroorzaakt werd door de vallende glasscherven van ontelbare ruiten. Toen dit geluid ophield, was het even stil en daarna begon het gekerm en hulpgeroep van menschen. Bommen, mompelde zij en terwijl haar handen onderzoekend over haar lichaam gleden, begreep zij, dat zij niet gewond was en dat de pijn, welke zij voelde, door de val veroorzaakt moest zijn. Ger stapte door de mist heen en hielp haar overeind. Hij was wit bestoven, als een meeldrager en zag er met zijn verwarde haren en zijn slaperig spookachtig bleek gelaat zoo gek uit, dat zij ondanks de toestand lachen moest.
‘Fijn, dat we allebei nog een kop op onze romp hebben om te kunnen lachen,’ zei hij. ‘Onze buren zullen er wel erger aan toe zijn. Bij mij boven is het heele binnenmuurtje in mijn bed terecht gekomen. Die Stevens heeft huizen van roggebrood gebouwd.’
Toen zij buiten kwamen, was de straat aan beide kanten afgezet en waren mannen van de luchtbescherming bij het licht van schijnwerpers reeds met het reddingswerk bezig. Vijf perceelen van hen af begon de ravage, daar lag de voorste helft van drie huizen op straat, brokken metselwerk, baksteenen, balken en raamkozijnen, één groote berg, alsof een schip vol puin midden in het straatje was omgekeerd. Het licht der autolampen viel op de nog overeind staande achterste gedeelten der woningen, een aantal kamers en gangen in verticale doorsnede, dat, als daar niet de rauwe steenwonden der muren, de neerhangende kalkplaten der plafonds met uitstekende rietstengels en de flarden in de wind bewegend behangselpapier waren geweest, het decor had kunnen zijn voor een modern stuk, een gecompliceerd tooneel voor simultaanspel. De bom, die deze huizen spleet, had niet alleen de intimiteit van twaalf gezinnen aan de openbaarheid prijs gegeven, het verborgene onthuld van al die woon- en slaapkamers, waar familieportretten en kleedingstukken nog aan de muren hingen en de zooeven nog beslapen bedden op de
| |
| |
rand van de met puin gevulde afgrond zweefden, maar zij had ook de normale gang der dingen verstoord, het apparaat tot stilstand gebracht dat jaren lang, iedere dag en nacht opnieuw, dezelfde film had afgerold. Het laatste moment was gefixeerd in een stilstaande projectie, een doode kiek van de plaats der handeling, een close-up van een abrupt einde. Men sprak van dooden, die onder de puinhoopen moesten liggen, menschen, die zooeven nog hadden geademd, gedacht en bevreesd waren geweest, die enkele minuten geleden nog hadden geleefd in deze kleine kamertjes, waaruit zij, misschien zonder het zich bewust geworden te zijn, de eeuwigheid waren ingegleden. Dus dit chaotische verwoestende narrenspel, deze knoeiboel met menschenlevens, kalk en goedkoop behang heette oorlog, dacht Ger huiverend. Daar hing, als een vlag in de ochtendwind aan een tengel wapperend, waarachtig de bespottelijke roode ochtendjapon met gele vlekken van die dikke tante, die altijd geklaagd had dat haar vloer, ondanks de spijkers, welke hij er herhaaldelijk in geslagen had, maar bleef kraken. Dan was toch dit euvel tenminste eindelijk afdoende verholpen. Maar die dikke tante?
De Duitschers waren verschenen, officieren van de Wehrmacht en de groene politie en riepen dat de menschen van de straat moesten. Binnen een uur moesten het heele straatje en de omringende huizenblokken ontruimd zijn, alle bewoners weg, omdat er tijdbommen lagen die nog ontploffen konden. Wat een vakkennis; hoe zien die kerels dat zoo gauw in het donker, dacht Ger en hij vroeg zich af, waar deze honderden gezinnen 's ochtends om half vier onderdak zouden kunnen vinden. Voor zijn woning ontmoette hij Truus Garf en Redens, die naar familie zouden gaan. Wij moeten maar afwachten wat wij straks van ons boeltje terug vinden, zei Hans. Er is nergens een ruit meer heel.
Ger bracht Corrie en Carla naar kennissen in de binnenstad en ging toen naar de zaak, waar hij in een paar fauteuils zoo goed en kwaad als het ging sliep, totdat de werkster hem wekte. Zij wist te vertellen, dat de Duitschers die nacht bommen op de stad gegooid hadden, waardoor tientallen menschen gedood zouden zijn. Door met het afweergeschut te vuren en jagers de lucht in te sturen, hadden de moffen het willen doen voorkomen, alsof er Engelschen in de lucht waren, om zoo de Nederlanders tegen hun bondgenooten op te zetten. Maar in dat valletje had niemand getrapt. Even later bracht Joop hetzelfde nieuws en daarna kwam Tom, die Truus al gesproken en van haar ge- | |
| |
hoord had, dat hun woningen er nog betrekkelijk goed afgekomen waren.
‘Iedereen weet al te vertellen, dat de Duitschers die bommen zelf gegooid hebben,’ zei Ger. ‘Er zouden zelfs al bomscherven gevonden zijn met DRP of Made in Germany er op. Een goed visitekaartje is de beste introductie.’
‘De Duitschers zoo goed als de Engelschen zijn natuurlijk tot zoo'n moderne krijgslist in staat,’ antwoordde Tom. ‘Alle middelen zijn geoorloofd. Maar dit cadeautje komt toch zeker wel van de Engelschen; ik zie er voor de Duitschers het nut niet van in om hier wanorde te stichten. Het is anders merkwaardig hoe de menschen, die geen mond open mogen doen, telkens een gaatje vinden om hun haat en woede te spuien en te zeggen hoe zij over de Duitschers denken. Daartegen helpen geen bedreigingen of aanplakbiljetten met de waarschuwing, dat het verboden is te roddelen. Hoe meer ze trachten de praatjes te ontzenuwen, hoe wantrouwiger het volk wordt. Die knappe volksmenners blijken, buiten de bewaarschool van het Derde Rijk, toch maar stumperige psychologen te zijn.’
De Purax-directie kwam die ochtend bijeen om een paar belangrijke beslissingen te nemen. In de eerste plaats moest men thans bepalen, welke koers ingeslagen moest worden. Men had nu weliswaar een zaak met prima relaties en een omzet, die een bedrag dat met vijf cijfers geschreven moest worden al lang overschreden had, de firma had bankcrediet en kon bogen op een goede naam bij haar leveranciers, die hun vorderingen steeds prompt gehonoreerd zagen, maar toch was de Purax-fabriek geen gevestigde onderneming, geen zaak welker voortbestaan, zelfs maar voor de duur van de oorlog, gewaarborgd scheen. Dit element van onzekerheid vond niet zoozeer zijn oorsprong in de commercieele mogelijkheden die de firma had als in de omstandigheid, dat de relaties met de overheid, die elk oogenblik beslissend voor Purax' existentie konden worden, nog veel te wenschen overlieten. Behalve door het Rijksbureau voor Chemische Producten, dat dank zij Poortemakers bemiddeling een voorloopige werkvergunning had verleend, was de zaak door geen enkele officieele instantie erkend. Purax was een voor negentig procent clandestien bedrijf, dat het grootste deel van zijn grondstoffen en verpakkingsmateriaal zonder toewijzingen moest koopen en langs sluikwegen aanvoeren, dat zonder vergunning artikelen vervaardigde en tegen prijzen verkocht, welke nog nooit officieel waren vastgesteld en goedgekeurd. Men kon als het ware geen stap in de fabriek doen, geen baal open maken, geen fleschje
| |
| |
of pakje verzenden, zonder een reeks voorschriften, verordeningen of wettelijke bepalingen te overtreden. Een dergelijke wijze van werken veroorzaakte een toestand van permanente onrust en onzekerheid en leidde tot een kat- en muisspel met ambtenaren en controleurs, dat weliswaar nog altijd zonder ernstige gevolgen gebleven was, maar dat de firma handen vol geld kostte en den heeren directeuren heel wat hoofdbrekens bezorgde. Een voordeel van dit systeemlooze systeem was, dat men naar hartelust kon knoeien, geen tijd behoefde te verprutsen met het invullen van allerlei ingewikkelde officieele staten, lijsten en informatieformulieren, maar deze eenvoudig in de prullenmand deponeerde en dat men vrijheden genoot, waarvan erkende firma's zelfs niet meer durfden droomen. De vraag was echter, of het op deze manier zou kunnen doorgaan.
‘Zooals het nu gaat, loopen wij vast,’ zei Hans.
‘Maar zoo lang het gaat, gaat het goed,’ vond Lex.
‘Wij loopen tòch vast,’ viel Ger hem bij. ‘De moffen maken hier alles kapot, daaraan ontkomt niemand, onverschillig of hij vergunningen heeft of niet.’
‘Maar de niet-erkenden zullen er het eerst aan gaan.’
‘Als zij dan maar niet, zooals de erkenden, van de armen begraven behoeven te worden. Een praalgraf heeft Purax in ieder geval al verdiend.’
‘Er liggen alweer twee uitnoodigingen om op de mat te komen,’ zei Hans met een zucht. ‘Een bij het bureau voor Voedselvoorziening in oorlogstijd en een van de Akkerbouwcentrale.’
‘In de kachel met die dingen en zoo vlug mogelijk een pand huren, waar de levensmiddelen in het geheim worden gemaakt. De verpakking is nog niet afgedrukt, daar kan dus nog wel een andere firmanaam op. Purax treedt dan alleen op als vertegenwoordiger. Wij hadden nooit met die rommel moeten beginnen,’ besloot Ger.
‘De zoetstof is een goudmijntje.’
‘Als de idioten van de keuringsdiensten, die meenen dat het nog altijd vrede is, er geen zinkputje van zouden maken. Tien duizend moffen springen zich te pletter op Kreta, omdat Duitschland geen suiker genoeg heeft en hier nemen ze in de Achterhoek twee partijen zoetstof in beslag, omdat de tekst op de zakjes, die de heeren een maand geleden zelf hebben voorgeschreven, niet meer in orde is. Begrijpen jullie deze wereld?’
‘Laat ze van dat zoet maar balletjes maken voor de jongens van de Arbeidsdienst, die willen ook wel eens een snoepje hebben. Wij gaan nu weer de oude verpakking gebruiken, die een
| |
| |
paar maanden geleden is afgekeurd, dan is de zaak weer gezond. Meer dan een millioen zakjes is verkocht en betaald; die strop van tien duizend kunnen wij dus best nemen.’
‘Niks nemen,’ vond Lex, ‘terugvragen met een beleefd briefje, zeggen, dat wij ze zullen overpakken en de heele zaak naar een andere hoek van het land sturen.’
‘Nu we het toch over die zakjes hebben,’ zei Tom. ‘Er was hier gisteren een vent van het papierbureau, die vroeg waarom er geen kennummer van den drukker op de zakjes stond en die de naam van den leverancier wilde weten.’
‘En?’ vroeg Redens in spanning.
‘Niks natuurlijk. Alles oude voorraad van voor de rantsoeneering. Zijn vrouw zat ook erg krap in de suiker. Als het doosje zoet op is, zal hij wel weer komen. Hij is bovendien gek op een goeie sigaar.’
‘Dat is en blijft de manier,’ zei van Tuin. ‘Laat ze in Den Haag maar dreigen, zoolang wij hun ambtenaren mainteneeren, gaat hier de zaak niet dicht.’
‘Op een echte erkende zaak rust trouwens geen zegen,’ meende Lex. ‘De weg van den bona fide fabrikant in deze tijd leidt regelrecht naar landverraad. Bijna al die ingeschreven firma's zijn verplicht voor de Wehrmacht of voor Duitschland te werken.’
‘Laat ons maar liever lekker blijven knoeien,’ zei Tom, ‘geld verdienen, de rommel in de war sturen, ambtenaren corrumpeeren, saboteeren, krijgertje spelen met de Rüstungs-inspektion, goederen aan de markt onttrekken, de rotzooi helpen vergrooten...’
‘Bravo,’ viel van Tuin hem in de rede, ‘ik zal je bij Hitler voordragen voor het ridderkruis met wormenstekers en wortelenloof. Hoeveel ton melkpoeder hebben wij nu al verpest, Tom?’
‘Pas maar op,’ waarschuwde Hans, ‘als ze ontdekken dat er melkpoeder in het waschmiddel zit, gaan we allemaal zonder pardon tegen de muur.’
‘Dan moeten ze het eerst vinden,’ antwoordde Garf. ‘De keuringsdiensten hebben nu al drie analyses gemaakt zonder het te ontdekken. Vetalcoholsulfonaat noemen ze het.’
‘Wat is dat?’
‘De wetenschappelijke naam voor Goerings kanonnenboter,’ legde Ger uit.
‘Neen,’ lachte Tom, ‘Löw zegt, dat dat goedje in Duitschland uit steenkool wordt gehaald, waarschijnlijk het poeder, dat wij van de I.G.-Farben hebben. Maar geef mij voor dezelfde
| |
| |
prijs maar melkpoeder, dat zich beter thuis voelt in een Hol landsche waschtobbe dan in een Duitsche maag. Gemalen tuinboonen schuimen overigens ook heel aardig.’
‘Prachtig,’ zei Ger, ‘met al dat schuim maak je een goede kans voor het eere-Ariërschap.’
‘Nu niet te gek, jongens,’ waarschuwde Redens nogmaals. ‘Wij, Ger en ik, hebben tenslotte de zaak op onze naam en zijn verantwoordelijk. Maar terzake: op de oude manier voortgaan of niet?’
‘Doen, fatsoenlijk blijven,’ adviseerde Ger.
‘In orde. Dan nu maar eerst het lijstje in volgorde afwerken. Punt een: loonsverhooging voor de fabrieksarbeiders.’
‘Seyss Inquart heeft alle loonsverhoogingen verboden,’ zei Lex. ‘De arbeidseer is voedzaam genoeg. Ik stel voor, den jongens tien procent opslag te geven. Met algemeene stemmen aangenomen?’
‘De Rijkscommissaris wordt geacht te hebben tegengestemd.’
‘Boeken op reiskosten,’ zei Hans.
‘Punt twee: verplichte aanmelding van onze zaak bij de bedrijfsgroepen. Heeft in de krant gestaan en de formulieren hebben we ook al ontvangen.’
‘Prullenmand,’ stelde Redens voor.
‘Aangenomen!’
‘Volgende punt: een verzoek om ondersteuning voor de slachtoffers van de staking. Dat punt kan Lex toelichten, die heeft met dien man gesproken.’
‘Ik blijf er liever buiten,’ antwoordde de Jong, ‘die vent zag er uit als een echte bommengooier, de illegaliteit straalde van hem af. Hij begon meteen maar te informeeren, of wij hem niet aan springstoffen konden helpen. Ik heb hem gezegd, dat de vergunning daarvoor elk oogenblik kon afkomen.’
‘Zonder gekheid!’
‘Neen, 't was een heel geschikte kerel, een oud partijgenoot van Hans. Was naar ons toegestuurd door een familielid van Ger, die hem wijsgemaakt scheen te hebben, dat wij zoo'n beetje de financiers van de Nederlandsche vrijheidsbeweging zijn.’
‘Een familielid van mij?’ vroeg van Tuin verwonderd.
‘Ja, een nicht, geloof ik.’
Carla, dacht hij, bliksemsche meid. Toch verkeerd, had er eerst met hem over moeten praten.
‘Hoe heet die man?’ vroeg Hans.
‘Weet ik niet meer. Hij was trouwens illegaal.’
‘Dan moet Ger maar eens bij zijn nicht informeeren. Die jon- | |
| |
gens van de tram moeten natuurlijk ook geholpen worden. Alleen voorzichtig blijven. Als het bij hen zoo goed geregeld is als bij de giro, is het wel in orde.’
‘Honderd gulden per maand voor de conducteurs?’ vroeg Lex.
‘Aangenomen!’
‘Boeken op reiskosten.’
‘Die reizigers vreten ons de ooren van het hoofd,’ zei de Jong. ‘Onze nieuwe vertegenwoordiger, die buurman van jou, juist Degen, is die al ingelicht?’
‘In orde. Is een Jood. Declareert alles dubbel. Maar toch komen wij er op deze manier niet,’ vervolgde Hans. ‘De geheime uitgaven loopen te veel op en er komt te weinig zwart geld binnen om alles te dekken.’
‘Ik heb jullie al gezegd, dat we het te prutserig doen,’ zei Lex. ‘Er moeten nu eens eindelijk een paar dummy-firma's komen, die voor facturen en kwitanties zorgen. Als wij zoo met die onkostenbriefjes blijven knoeien, worden wij nooit een behoorlijke zaak. Ik heb een adres gevonden in de Romeinsarmsteeg, een onbewoonbaar verklaard krot, dat op instorten staat. Daarin kan de firma gevestigd zijn. Desnoods schroeven wij daar ook nog een naamplaat op de deur, er komt toch nooit een sterveling naar die ruïne kijken.’
‘Hoe denken jullie daarover?’
‘Ik snak naar zoo'n filiaal, dat op instorten staat, echt iets voor Purax,’ zei Ger. ‘Maar zorg voor prachtige briefhoofden, en vooral geen kennummer er op.’
‘Dat is dan ook geregeld. Nu de Jaarbeurs.’
‘Moet tot het laatst wachten. Eerst dat gedonder met de drums. Die kerel in Lehrte begint met de Rüstungsinspektion te dreigen, zal er werk van maken, als wij die leege vaten nu niet dadelijk terug sturen.’
‘Nog een beetje te vroeg,’ vond Tom. ‘Ik heb ze een maand open in de buitenlucht laten staan, maar ze zijn nog niet doorgeroest.’
‘Die mof dreigt!’
‘Daarvoor is hij een mof. Wij zullen er voor de verzending nog een beetje zwak zuur opgooien, dan komen ze wel doorgevreten aan. Er valt met die Duitschers bijna geen zaken te doen; die kereltjes zijn zoo veeleischend.’
‘En nu de Jaarbeurs!’
Hans, die met Lex samen de zaak doorgezet en georganiseerd had, legde een dossier op tafel, waarin hij alle bescheiden over deze aangelegenheid verzameld had. Van Tuin, die zich eerst
| |
| |
verzet had tegen dit naar zijn meening veel te degelijke en grootsche plan, was, nadat hij de dubbele expositieruimte en de door een binnenhuisarchitect gemaakte ontwerpen voor de inrichting van de stand gezien had, van meening veranderd en vond dat men niet te zuinig zijn moest, nu het plan vast stond en er al een bom duiten aan uitgegeven was. Of niet, of goed, zei hij en daarom stelde hij voor, dat de plannen van den architect zonder verandering zouden worden uitgevoerd. Lex en Hans waren dit met hem eens en zagen zich reeds zitten in de chroomnikkelen fauteuils, hun voeten op Perzische tapijten, onderhandelend met klanten met wie zij vooroorlogsche sigaren voor rekening van de firma rookten. Een modelstand, waarin een paar aardige meisjes ronddartelden, die, gekleed in witte sexe-appeal-jassen met blauwe tressen en geborduurde fimanaam, den bezoekers stukjes met Pikante Pasta besmeerde toast aanboden. Voor de levensmiddelen zou het grootste deel van de beschikbare ruimte gebruikt worden; voor de reinigingsmiddelen, die al voldoende ingevoerd waren, kon volstaan worden met een klein hoekje. Het geval moest er uit zien als een eerste klas lunchroom, vond Lex, inrichting en bediening moesten zoo solide en aangenaam zijn, dat de bezoekers het niet in hun hart zouden krijgen om goed te proeven wat zij aten. Redens vond zoo'n opvatting heelemaal mis. Zeker, alles moest er piekfijn uitzien en een goede indruk maken, maar niet omdat het publiek zou moeten worden afgeleid. Zoo'n huichelaar, lachte de Jong en vroeg of hij die wagensmeer dan op zijn brood at. Tom maakte een eind aan de strubbeling met de ontnuchterende mededeeling, dat de Pikante Pasta nog altijd niet aan de markt gebracht kon worden, om de eenvoudige reden, dat het te vlug bedierf. Eigen Geschmack schon tot was er weliswaar in geslaagd om een klein beetje, onder de pijnlijkste voorzorgen in het laboratorium gemaakte pasta gedurende zes weken in de broedstoof goed te houden, maar bij fabricatie op groote schaal, als men niet al die omslachtige voorzorgsmaatregelen treffen kon, ontstond een product, dat maar korte tijd goed bleef en al na een paar dagen begon te gisten. De eerste vijf duizend flesschen, die keurig verpakt in het magazijn stonden, zou men moeten weggooien, omdat de kurken er af vlogen en de stinkende inhoud in de doozen terecht gekomen was.
‘En daarvoor hebben we nu een wetenschappelijk medewerker, een echten scheikundige!’ riep Hans wanhopig uit.
‘Het is niet de schuld van dien echten scheikundige,’ verdedigde Tom zijn helper, ‘want het is Löw gelukt een steriel product te maken, maar zijn methode, in het groot toegepast, is
| |
| |
zoo omslachtig en kostbaar, dat een flesch ons meer kost dan wij er voor terug ontvangen.’
‘En toch moeten wij er mee op de Jaarbeurs komen,’ hield Redens aan. ‘Wij hebben al te veel voor-reclame gemaakt en onze klanten, die massa's van dat goed kunnen gebruiken, als het blijkt te zijn wat ik beloofd heb, branden van nieuwsgierigheid. Jij moet maar uitzoeken hoe je het klaarspeelt, maar ik krijg mijn pikante pasta op de Jaarsbeurs.’
Eigen Geschmack schon tot werd er bij gehaald en kon alleen maar bevestigen wat Tom zooeven gezegd had. Hij hield een wetenschappelijke verhandeling over de structuur van zetmeel en het bacteriëngehalte in magere melkpoeder en toonde glashelder aan, dat het mogelijk was een houdbaar product te maken, als zijn voorschriften in acht genomen werden.
‘Je hoort het,’ zei Redens met een klank van verwijt in zijn stem tot Tom.
‘Dokter Löw weet wel, dat het gemakkelijker is synthetische diamant of radium, dan pasta volgens zijn systeem in het groot te maken,’ antwoordde hij.
Löw trok een bedenkelijk gezicht, zei iets van slechte outillage, gaf een korte beschrijving van een modelfabriek met vacuum-ketels, filters en betegelde zalen, die ergens in Duitschland moest staan, haalde er Liebig en Pasteur bij en toonde aan, dat hij geen schuld aan de mislukking droeg. Als hij een andere methode volgde en nog meer conserveeringsmiddelen in de Pasta stopte, zou het wel eens op kostbare processen met de nabestaanden der verbruikers kunnen uitdraaien.
‘Blijf redelijk, Löw en overdrijf niet,’ vermaande Hans. ‘Wij hebben nog drie weken; stel ons niet teleur en zorg er voor, dat de zaak voor die tijd in orde komt.’
En het kwam in orde, althans...
Het werd een caricatuur, een misbaksel van een Jaarbeurs, zooals alles wat de Nederlanders in die dagen ondernamen, tengevolge van de levenverlammende eischen der Duitschers en van hun politiek van camouflage, mimicry en massabedrog in een caricatuur ontaarden moest. Er was genoeg belangstelling, voldoende ondernemingslust en verlangen om winst te maken in de kringen van handel en industrie, zoodat alle beschikbare expositieruimte reeds weken van te voren besproken was. Het grootste deel van de stands, nog van vroeger intact, herinnerde door zijn smaakvolle inrichting en vaak kostbare betimmering aan de overvloed en welvaart waarvan, nadat de Duitscher zijn hand in de Hollandsche broodtrommel gestoken had, alleen nog
| |
| |
maar de uiterlijke teekenen waren overgebleven. Ook de nieuwe exposanten, voor het meerendeel oorlogsfirma's, die het zonder de vergulde resten uit het verleden doen moesten, waren goed voor de dag gekomen en hadden, bij gebrek aan triplex van tropische houtsoorten en dure bespanningsstoffen, kapitalen besteed voor het ruwe latwerk en bespoten bordpapier, dat hun expositieruimten een sfeer van weelde verleenen moest.
De centrale hall van het hoofdgebouw was voor de Duitsche industrie gereserveerd. Het Derde Rijk, groot en grootsch in al zijn ondernemingen, had hier een collectie blinkende, splinternieuwe machines bijeengebracht, die voldoende scheen om aan de technische behoeften van een kleine industriestad te kunnen voldoen. Er waren centrifuges voor alle mogelijke doeleinden, stoom- en verwarmingsketels, electromotoren en dynamo's, schoen-, cartonnage-, tabletteer- en verpakkingsmachines, pompen, draaibanken, persen, lint- en cirkelzagen, filters, smeltkroezen, aanbeelden en stoomhamers, pneumatische, hydraulische en electrische boren, kortom alles wat de moderne mensch aan machines noodig heeft om te kunnen produceeren. Het scheen ongeloofelijk dat een land in volle oorlog, welks vijanden tot vervelens toe herhaald hadden dat het met inspanning van alle krachten alleen maar in staat was oorlogstuig te maken, een zoo groote hoeveelheid en verscheidenheid van de allernieuwste machines op de markt kon brengen. DEUTSCHLAND stond in trotsche Gothische letters tegen de lengtewand van de groote hall, monumentale letters in cathedraalstijl, die boven deze overvloed, fier en zelfbewust, Duitschland's vijanden schenen te tarten. Bezoekers, die hun hoop gevestigd mochten hebben op een snelle uitputting van den vijand, werden stil bij het aanschouwen van deze stomme getuigen van Duitschland's macht, rijkdom en energie en vroegen zich ongerust af, of zij zich niet vergist hadden en of de oorlog niet juist een onmisbare voorwaarde was om de ontzagwekkende krachten van dit volk tot volle ontplooiing te brengen. Een volk dat deze dingen kon voortbrengen, terwijl zijn beste mannen aan het front stonden en zijn industrie op volle toeren werkte om in de behoefte aan oorlogsmateriaal te kunnen voorzien, scheen onoverwinnelijk. Dit was de door het propaganda-ministerie beoogde indruk, die de Nederlandsche jaarbeursbezoekers, voor het overgroote deel niet geïnteresseerd in machines en Nazi-reclame, van de Duitsche expositie kregen. Wie echter wat meer wilde weten en op informatie uitging, kreeg te hooren, dat de tentoongestelde machines niet verkocht werden en dat bestellingen daarop alleen werden aangenomen, onder voorwaarde, dat de levering niet eerder dan een jaar na het
| |
| |
beëindigen van de oorlog zou kunnen plaatsvinden. Dat er op deze manier geen zaken gedaan werden en met het transporteeren der zware machines alleen reclamedoeleinden van twijfelachtig nut waren gediend, had niets te beduiden voor de regeerders van een duizendjarig rijk, welks bevolking gewend was te sjouwen en zich tevreden te stellen met vorderingen op een verre toekomst. Wat beteekende het, dat de fabrieken, die deze vernuftige machines hadden gemaakt, thans alleen nog maar kogels, tanks en kanonnen leverden, welke nazi-promotor maakte er zich bezorgd om, dat deze bedrijven voor goed stil gelegd zouden worden, als de bluf om de wereld van Duitschland's onoverwinnelijkheid te overtuigen eens niet zou gelukken? Het Derde Rijk was geboren in bombast, charlatans hadden aan zijn wieg gestaan, de nieuwe Duitscher was opgevoed met slagzinnen en surrogaten en Hitler's rijk zou groot worden door geestelijke en materieele Ersatz of er aan ten onder gaan.
Zooals in de indrukwekkende Deutschland-hall, was het vrijwel overal elders op de Jaarbeurs: monstercollecties zonder voorraad, façades zonder achterbouw, verpakking zonder inhoud. Men verkocht lampen, radiotoestellen, schoenen, typewriters, rekenmachines en duizend andere artikelen op de eeuwigheid: levering na de oorlog. Men vond er stofzuigers, licht als een koekdoos, omdat er geen motor in zat; strijkijzers, die koud bleven, omdat er geen verwarmingselementen meer waren, radiotoestellen zonder lampen en spoelen; fotoapparaten zonder lens. Wat geleverd kon worden was incompleet of onbruikbaar, wat gereed was kon niet geleverd worden. De eenige solide exposanten, de eenige menschen wien het werkelijk ernst was en die van de Jaarbeurs geen trieste misplaatste grap hadden gemaakt, waren de knoeiers, de fabrikanten van surrogaten. Zij kwamen handen te kort en schreven het eene orderboek na het andere vol.
Bij Purax liep het storm. Reeds tegen het einde van de openingsdag kon Redens naar Amsterdam telefoneeren, dat hij al minstens een treinlading waschmiddel verkocht had. Met de levensmiddelen liep het ook aardig, ofschoon niet zoo hard als hij verwacht had. Men bestelde hoofdzakelijk proefordertjes van een paar dozijn, toonde zich een beetje gereserveerd ten aanzien van dit volkomen onbekende artikel met zijn eenigszins vreemde smaak en wilde afwachten hoe de verbruikers het ontvingen.
De in lichte tinten gehouden Purax-stand, helder verlicht met verdekt opgestelde schijnwerpers, eenvoudig en smaakvol ingericht met verchroomde stoelen en tafels, maakte een solide, zakelijke indruk. Een gevestigde firma met een lange staat van dienst, die zich steeds beijverd had het allerbeste te leveren, had
| |
| |
niet beter voor de dag kunnen komen dan deze parvenu zonder verleden. Redens, zooals hij daar rustig en zelfverzekerd achter zijn modern schrijfbureau zat, de bestelbrieven controleerend, den verkoopers aanwijzingen gevend en elk oogenblik telefoneerend, althans in de microfoon sprekend, alsof buiten de Jaarbeurs op de hemel mocht weten nog hoeveel andere plaatsen zijn aanwezigheid dringend noodzakelijk was, zag er niet uit als den leider van een op een vulkaan gebouwde onderneming, die elk oogenblik door een eruptie verwoest kon worden. Ofschoon hij zich bescheiden op de achtergrond hield en de bezoekers aan zijn actieve vertegenwoordigers en met sandwiches lokkende meisjes overliet, begreep iedereen toch dadelijk, dat die nette heer in het zwart de man moest zijn, die hier te bevelen en te beslissen had. Hans vond het ook heelemaal niet onaangenaam als hij ontdekt werd en klanten elkaar op hem opmerkzaam maakten, zooals men bij het passeeren van een vorstelijke stoet bekende personen uit het gevolg aanwijst. Voor alle bekenden had hij een groet en een paar vriendelijke woorden, maar alleen voor de allergrootste afnemers, die een bizondere behandeling gewend waren, verliet hij zijn altaar. Er kwamen echter ook andere bezoekers, opdringerige, onbescheiden en eigenwijze kerels, boven en buiten de maatschappij staande ambtenaren op een klein vast salaris, die meenden, dat in de wereld waar geld verdiend wordt alles verkeerd moet gaan, als zij niet overal hun neus insteken. Voor deze controleurs, inspecteurs en keurmeesters, die geen oog hadden voor binnenarchitectuur en kwieke meisjes met frisch geschminkte lippen, voor deze betweters, die in deze commercieele lusthof blijkbaar even onvermijdelijk waren als giftige slangen tusschen een lading zuidvruchten, waren de standhouders geen ondernemende zakenlieden, die ondanks oorlog en crisis het hadden aangedurfd om flink voor de dag te komen, maar gevaarlijke, minstens verdachte lieden, die in de gaten gehouden moesten worden. Zij kwamen binnen, liepen naar het schrijfbureau en vroegen inlichtingen met een air van hooghartige belangstelling, alsof men blij mocht zijn, dat zij je kraam op deze kermis met een bezoek vereerden en zij voorzagen zich van monsters, alsof deze speciaal voor hen waren klaargezet. Zoolang zoo'n kerel op bezoek was, zat Hans op heete kolen, was zijn chroomnikkelen troon een folterwerktuig, waarop hij nauwelijks kon blijven zitten. De meeste zorg baarde hem de Pikante Pasta, niet alleen omdat de ambtenaren daarop afkwamen als vliegen op een strooppot, maar ook omdat hij, nadat menschen, die misschien meer hongerig dan diefachtig waren, in de nacht voor de opening de kleine voorraad door Löw zorgvuldig toebereide pasta gestolen
| |
| |
hadden, genoodzaakt geweest was Tom's onbetrouwbaar en opstandig fabrieksproduct te etaleeren. Het klamme zweet brak hem uit als hij er aan dacht, wat er binnen enkele dagen zoowel met de hier op glimmende glasplaten geëtaleerde, als met de door de ambtenaren in hun actentasschen meegenomen potjes pasta gebeuren kon. Als dat beroerde goedje begon te werken, als het, wanneer zijn stand vol bezoekers stond, begon te knallen en de smurrie in het rond vloog, zooals het in het laboratorium zoo vaak gebeurd was, kon de firma haar afdeeling levensmiddelen wel opdoeken. Niemand, behalve Lex, die zich nergens iets van aantrok, luchthartig zijn schouders ophaalde en elk oogenblik verdween om een nieuwe liefde in de lunchroom te bezoeken en zijn maag met ijs te bederven, niemand wist dat de rust van den man op de Purax-stand maar schijn was en dat er momenten waren, dat hij, het voorbeeld van zijn zorgeloozen compagnon volgend, het liefst zou zijn weggeloopen. De afdeeling waschmiddelen bezorgde hem geen moeilijkheden, daar liep dank zij Tom's keukenzout alles op rolletjes en stroomden de bestellingen binnen. Zelfs concurrenten, die zelf verpakten, maar die niet voldoende konden produceeren, omdat er te weinig vulmiddelen te krijgen waren, plaatsten groote orders bij Purax. Daar in die lunchroom, waar met sandwiches gesmeten werd alsof er geen broodkaarten bestonden, werd iedere bestelling geaccepteerd. Waar haalden die kerels hun grondstoffen vandaan? Ouwe rotten, in de zeep rijk en grijs geworden, knoeiers uit de oude doos, die nooit zout hadden gebruikt omdat in normale tijden het prijsverschil met de goede grondstoffen, die nu echter niet meer te krijgen waren, te klein was, hadden er geen flauw vermoeden van en besloten, te laat, het product van Purax te laten analyseeren. Purax kon aan de vraag voldoen en in de lade van Hans' schrijfbureau stapelden de orders zich op. Toen Daniël Degen, de nieuwe vertegenwoordiger, na zijn eerste ochtend op de Jaarbeurs koffie ging drinken, had hij al meer dan twee duizend gulden aan provisie te goed. En ik, die altijd zoo'n ezel geweest ben om mijn hersens aan Brand te verhuren en slagzinnen te bedenken, waarmee anderen geld verdiend hebben. Hier gebruik ik ze zelf en dat komt mij heel wat voordeeliger uit, dacht hij.
Voor Tom en Ger, die met de verkoop niets te doen hadden, was het bezoek aan de Jaarbeurs een uitstapje. Ger vond de ontvangst in Utrecht keurig en zei niet geweten te hebben, dat de firma al zoo beroemd was, toen zij zich de weg naar het Vreeburg versperd zagen door een dichte menschenmenigte, die aan weerskanten van de rijweg stond opgesteld. De aanleiding tot deze drukte was een begrafenisstoet met treurmuziek, vaan- | |
| |
dels en geuniformeerden. Het publiek langs de kant bleek niet bizonder onder de indruk te zijn van het droeve schouwspel, toonde althans geen medelijden met den WA-man, slachtoffer van een laffe sluipmoord, zooals de kranten hem noemden, die daar, onder de vlag waarvoor hij gemeend had te willen sterven, grafwaarts gedragen werd. Behalve een paar Duitschers en Nederlandsche geestverwanten, die met sombere gezichten en opgeheven handen de stoet voorbij lieten trekken, was er niemand wiens houding en gedrag niet beter bij een carnavalsoptocht dan bij een begrafenis zouden hebben gepast. Er werd onderdrukt gelachen, de menschen gichelden en grinnikten en maakten elkander op personen in de stoet opmerkzaam. Hun gedrag had een zichtbaar prikkelende uitwerking op de candidaat-martelaren, die op de maat van Chopin's treurmarsch hun vermoorden kameraad volgden en wier blikken strak en onafgebroken gericht geweest zouden zijn op de Bloedvlag, symbool van de bloedige terreur, waaronder zij, zooals Volk en Vaderland schreef, te lijden hadden, als zij niet gedwongen geweest waren telkens weer naar het onrustige oneerbiedige publiek te kijken. Terwille van hun dooden makker - slachtoffer van een laffe sluipmoord - verdroegen zij de hoon, maar toen uit het publiek iets geroepen werd, was de maat vol, vergaten een paar W.A.-mannen Bloedvlag en lijkstoet en sprongen tusschen het verschrikt terzijde wijkend publiek, om de ellendelingen, die de orde hadden durven verstoren, te achtervolgen. Wat er verder gebeurde, konden van Tuin en Garf niet meer zien, maar naar de opwinding en het geschreeuw van het publiek te oordeelen, scheen het in een zijstraat tot een vechtpartij te zijn gekomen en openden zich goede vooruitzichten op een nieuwe begrafenis met W.A.-eer.
Hans en Lex hadden, toen zij op de stand kwamen, juist een interessant onderhoud achter de rug met een ambtenaar van het Rijksbureau voor Voedselvoorziening, die een hinderlijke belangstelling aan de dag had gelegd voor de grondstoffen, waaruit de Pikante Pasta gemaakt was. Redens had een verhaal opgehangen over de technische leiding van hun bedrijf, waarmee hij zich als verkooper niet bemoeide en waarschijnlijk zou het hem, althans voorloopig, wel gelukt zijn den kerel af te schepen, als Lex niet onverwacht verschenen was en alles bedorven had. Onder invloed van eenige biertjes, welke hij met een vriend gedronken had, koesterde hij een superieure minachting voor elk individu, dat iets met de staat der Nederlanden in zijn huidige vorm te maken had en was hij bereid iedereen, die door deze staat werd belaagd, tot het uiterste te verdedigen. ‘Meneertje,’ had hij gezegd, ‘wat in die pasta zit is een diep geheim, fabrieksgeheim, dat is het
| |
| |
resultaat van maandenlange moeilijke en kostbare experimenten van onze wetenschappelijke staf en wij denken er niet aan het aan onzen besten vriend, laat staan aan een ambtenaar te vertellen. Probeert u het maar uit te zoeken, dat lijkt mij een heel interessant werkje. Monsters staan tot uw beschikking, natuurlijk tegen betaling.’ De kerel was wit van woede geweest en had alleen maar gezegd, dat zij er nog wel meer van zouden hooren.
‘Een allerberoerdste geschiedenis,’ vond Hans.
‘Heelemaal niet,’ zei Lex. ‘Ik ben blij, dat ik nu eens voet bij stuk gehouden heb, dat ik niet in mijn schulp gekropen ben en de zaak flink aangepakt heb. Op staal moeten ze bijten, dat is de eenige manier om die kerels klein te krijgen. Er bestaat trouwens nog zooiets als industrieel eigendomsrecht en ik ben er sterk voor om het tot een proces te laten komen. Als de Hooge Raad der Nederlanden uit een zootje slampampers bestaat, dat alles van de moffen slikt, laten de Puraxmenschen dan tenminste toonen, dat er nog fabrikanten met Geuzenbloed bestaan.’
Zij lieten het Hans maar met Lex in orde brengen en gingen een wandeling maken door het groote gebouw, slenterden door de drukke rommelige gangen, waar weinig te zien, maar waar nog minder te koopen viel. Naar alles bestond vraag, maar er was bijna geen aanbod. Eén winkeltje echter maakte een uitzondering: hier was geen vraag, hier bleef niemand staan, ofschoon er volop voorraad was. Dat was de stand van Storm, het weekblad van de Nederlandsche S.S., waarop kranen van kerels in uniform, die zich harder uitsloofden dan ooit een colporteur van Joodschen bloede het gedaan had, abonnementen probeerden af te sluiten. Niemand bleek belangstelling te koesteren voor het orgaan, waarin de heldendaden werden vermeld der idealisten, die Hitler hielpen bij het inschieten van de nieuwe Europeesche cultuur en de S.S., mannen, die deksels goed begrepen, dat de vervloekte Joodsche geest het publiek hier nog altijd beheerschte en de oorzaak van hun gebrek aan succes was, schreeuwden, dat de Joden voor de laatste maal op de Jaarbeurs waren.
‘Zij zouden wel eens gelijk kunnen krijgen,’ zei Ger. ‘Het ziet er naar uit, dat een volgende Jaarbeurs niet meer noodig zal zijn, tenzij men er één groote Deutschland-hall van wil maken.
|
|