| |
| |
| |
Hoofdstuk zeventien
De kleeren maken den anderen man
De heeren van het schuldinvorderingsbureau Argus, hadden niet overal zooveel succes als bij de weduwe Brandjes. Hoewel niemand er bezwaar tegen bleek te hebben, dat twee ijverige mannen er hun best voor zouden doen om oude schulden van overleden familieleden te innen, bleken er maar weinigen toe bereid om vooraf voor deze aangeboden diensten geld neer te leggen. De zaken gingen slecht en als de weduwe Brandjes er niet was geweest om Jaap nog eens een beetje geld toe te stoppen, zou men reeds spoedig genoodzaakt geweest zijn om de nuttige instelling, die het wapen van de gemeente Amsterdam op haar briefpapier en adreskaarten voerde, op te heffen. Maar ook deze geldbron dreigde verstopt te geraken toen Jaap, toen Blinkie hem voor de vierde maal voor het sluiten van een leening naar de molen zond, bezwaren maakte. De weduwe was werkelijk een brave goedhartige vrouw, zoo zei hij, en hij voelde er niets voor om haar nog langer te bedriegen, temeer niet, omdat zij met steeds meer nadruk en klem over trouwen sprak.
- Het gaat werkelijk niet, Blinkie, zei hij. Ik ben geen lafaard, dat weet je, maar Aafje is sterk als een beer. Vandaag of morgen vlieg ik er in, dan neemt zij mij eenvoudig bij mijn lurven en sleept mij naar het stadhuis en dan ben ik getrouwd voordat ik weet wat er gebeurd is. Je wilt toch zeker niet, dat ik voor bigamie de kast in ga? Als ik weiger, dan neemt zij mij gevangen. Er is een reusachtig groote kelder onder het huis. Geen haan kraait daar naar je. De laatste keer was het al op het kantje af, toen heeft zij mij eenvoudig omsingeld en als Bram niet toevallig was binnen gekomen, zou ik misschien niet meer vrij gekomen zijn. Neen Jaap, ik hou eigenlijk toch niet van het buitenleven.
| |
| |
- Probeer het nog één keer, Jaap, hield Blinkie aan. Je doet het terwille van een goede zaak. Tracht honderd pop los te maken, dan hebben we ieder vijftig, dan kan ik weer eens behoorlijke biefstuk eten en dan kunnen wij iets anders beginnen.
- Wat zouden wij nog moeten beginnen?
- Net zoo'n soort zaak als deze, maar dan een waar een beetje meer muziek in zit. Als ik toch aldoor met één voet in de gevangenis staan moet, dan wil ik tenminste weten, waarvoor ik het doe.
- Ik sta er al met anderhalve voet in, Blinkie. Als ons molenpaard te weten komt dat ik getrouwd ben, dan breekt ze mij eerst de beenen en dan dient ze een aanklacht tegen mij in, wegens het afhandig maken van geld onder valsche voorspiegelingen.
- Vergeet mij niet, jongen. Ik laat je niet in de steek. Ik kan onder eede verklaren, dat jij haar gezegd hebt, dat je getrouwd bent. En ga nu gerust naar onze molen en vraag haar honderd gulden.
Jaap had een hart van steen moeten hebben, om aan de smeekbeden van zijn besten vriend nog langer weerstand te kunnen bieden. Hij gaf toe, maar verklaarde nadrukkelijk, dat dit de laatste maal zou zijn. Toen Jaap op reis ging, begaf Blinkie zich naar de gemeentelijke bibliotheek, waar hij zich een handboek over de edele kunst van het kleermaken liet geven. Een heele middag besteedde hij er aan om te leeren hoe men maatnemen moet, hoe knoopsgaten gemaakt en schouderopvullingen aangebracht worden. Opwekkende literatuur was het niet, maar toen het donker begon te worden verliet Blinkie, een heel stuk wijzer dan hij gekomen was, de bibliotheek. 's Avonds ontmoette hij zijn vriend in de Kameelenrug. De toestand waarin Jaap zich bevond, deed hem begrijpen, dat het hem gelukt moest zijn de leening te sluiten.
- Hoeveel? vroeg hij.
- Minstens een jaar als het uitkomt en bewezen kan worden, antwoordde Jaap. Omdat ik er toch eenmaal was en voorloopig niet terug wilde komen, heb ik meteen maar twee honderd pop gevraagd.
- Kranig!
| |
| |
- Jawel, kranig. En toch gaat het mij aan mijn hart, Blinkie.
- Niet sentimenteel worden, ouwe jongen.
- Dat niet, maar toch maakt het mij een beetje verdrietig, als ik er aan denk, dat ik Aafje nu wel voor de laatste maal gezien zal hebben.
- Daar zul je ook wel overheen komen.
- Laten we het hopen. En dan Bart, gaat het mij ook aan m'n hart, om er jou nu zoo maar honderd gulden van te geven. Het is een heele boel geld en goed beschouwd heb je er geen recht op.
- Menschen die geld krijgen, hebben er meestal geen recht op.
- Goed geblaft, hond. Maar ik blijf met de gebakken peren zitten.
- Geen sprake van. Ik wil juist mijn deel hebben, om mij medeplichtig te maken.
- Je bent toch eigenlijk een trouwe vriend, Blinkie. Ik geloof, dat ik je niet voldoende waardeer. Maar vertel nu eerst maar eens, wat wij met die bruidsschat van mij zullen beginnen.
Blinkie bestelde een borrel, haalde zijn schrift met aanteekeningen over de kleermakerij voor den dag en begon zijn vriend fluisterend de zaak uiteen te zetten. Jaap luisterde aandachtig, zei niets en grinnikte alleen maar eens een enkele keer. Na verloop van eenige tijd stak hij zijn hand in zijn zak en overhandigde zijn vriend een biljet van honderd gulden.
- Het is goed, zei hij, de gevangenisdeur blijft open, op een kier.
De volgende dag kocht Blinkie bij een marktkoopman een lap prima zwart laken, groot genoeg om er een costuum van te maken. De coupon kostte dertig gulden, maar was zeker wel vijftig waard. Een pak van zoo prima kwaliteit heb ik nog nooit aan mijn lijf gehad, dacht hij, een prachtig stofje voor een doodgravers-uniform.
Verder schafte hij zich nog een centimeter en een notitieboekje aan.
- Hoe kom je er nu bij om dergelijke stof te koopen? vroeg Hetty, toen zij 's avonds bij hem op visite kwam. Dat is toch niks voor jou, jongen.
| |
| |
- Ik ga mijn leven beteren, kind. De kleeren maken den man. In een fantasiecostuum met streepjes, kan een man zooals ik niet degelijk leven.
- Ik vind het afschuwelijk.
- Misschien heb je gelijk. Het goed is ook alleen maar voor een trouwpak bestemd.
- Een trouwpak moet feestelijk zijn. Ik zou niet willen trouwen met een man die een zwart pak draagt.
- Dan zit ik er alweer naast, zuchtte Blinkie. Wees lankmoedig en geef me desondanks toch maar een zoen. Weet je, kind, ik heb onlangs voor zaken een boerenmeisje moeten zoenen. Haar lippen smaakten naar roggebrood en haar haren geurden naar hooi. Ook wel eens leuk, voor een keer.
Die avond gingen zij samen naar de bioscoop en tusschen het journaal en de hoofdfilm vertrouwde hij Hetty toe, dat het zwarte laken niet voor een pak voor hemzelf bestemd was en dat hij, als hij ooit nog eens trouwde, een grijs flanellen costuum zou aantrekken. Dankbaar drukte Hetty haar scharlaken gelakte nageltjes in de rug van zijn hand en toen begon de hoofdfilm.
De volgende dag verwisselde de lap zwarte stof van eigenaar en ging in handen van Jaap over. Deze had zich inmiddels een blauw-lakensche zeemanspet met een wit metalen ankertje er op aangeschaft en salueerde, toen zijn vriend bij hem binnen kwam.
- Hoe zie ik er uit?
- Om te kielhalen.
- En mijn loop? vroeg Jaap, met kromme beenen een paar passen makend.
- Het zijn nog niet de echte zeemansbeenen, maar dat komt wel, als je maar flink oefent.
- Wat heeft dat nu weer te beteekenen? vroeg Lien wantrouwig. Een lap zwarte stof, een dure zeemanspet en nu weer die kromme beenen. Wat willen jullie nu weer uitspoken?
- Afwachten en zwijgen, antwoordde Jaap. Vrouwen moeten niet alles weten. Ik heb eens een molenaar gekend, die zijn molen in brand stak om het geld van de verzekering binnen te krijgen. Zijn vrouw, die het wist, heeft er met anderen over gesproken en alles uit gebracht. Toen heeft die arme
| |
| |
molenaar zich voor zijn kop geschoten en nu houdt zijn vrouw het met een armen verzekeringsagent.
- Voor je praatjes koop ik niks.
- Dat is ook niet noodig, als je er maar wat van lust.
- Zoek jij maar liever fatsoenlijk werk, zooals alle andere mannen.
- Ga maar mee, zei Blinkie tot zijn vriend. Lien is verbitterd, er valt op het oogenblik niet verstandig met haar te praten. Een andere vrouw zou het waardeeren, als haar man zooveel moeite deed om aan de kost te komen.
- De kost? schreeuwde Lien. Het is me nogal wat kost!
De mannen luisterden echter niet meer en verlieten het huis.
- Al met al, geloof ik toch dat Aafje een betere vrouw voor mij zou zijn dan Lien, zei Jaap. Aafje [is een] soort generaal, tegen wie je niks in te brengen hebt en die meer geld bezit, dan mijn heele familie rijk is. Maar Lien is nog niet eens korporaal, maar een nijdig keffertje, dat plotseling begint te blaffen en je aan het schrikken maakt, als je nergens erg op hebt. Ik heb er genoeg van, Blinkie. Als het ditmaal met ons wéér niet gelukt, dan ga ik naar de molen en ik blijf er. Dan zal ik alles eerlijk biechten en aan mijn Aafje geld vragen om van mijn Lien te scheiden. Tenslotte ben ik nog liever een slechte molenaar, dan een goeie bliksemafleider voor Lien. Met weinig geestdrift en met nog minder hoop, trok Jaap er de volgende dag op uit. Lien was, omdat zij niet weten mocht wat hij nu weer uitvoeren ging, uit wraak in bed blijven liggen en hij had zelf voor zijn ontbijt moeten zorgen: een kom opgewarmde koffie en een stuk oud brood met margarine. In de wachtkamer van het station had hij het daarom nog eens dunnetjes over gedaan met een kop goede koffie en een paar zacht-gekookte eitjes. Zijn humeur was reeds een heel stuk verbeterd, toen hij in de trein stapte en de plunjezak, waarin de lap zwart laken was opgeborgen, in het bagagerek wierp. Toen hij in zijn plaats van bestemming, een klein welvarend dorp in Zuidholland, aankwam, had het opgehouden met regenen en scheen de zon. Jaap was al de zorgen en beslommeringen vergeten en een opgewekt deuntje fluitend stapte hij, de zak op zijn rug, door de dorpsstraat. Een aardig dorp, dacht hij, maar mijn dorp is mooier. Toch wel eens prettig
| |
| |
om alleen op avontuur te gaan en er zonder Blinkie op uit te trekken. Zoo zag je de wereld weer eens met heel andere oogen. Hij bleef staan, zette zijn zeemanspet op één oor en stak een sigaret aan. Nu met de zeemanspas het dorp uit, flink oefenen in het loopen met kromme beenen. Hij had nog een heel eind voor de boeg, want hij mocht zijn slachtoffers niet te dicht in de nabijheid van het dorp kiezen. Blinkie was toch maar een patente kerel, een vent die altijd nieuwe en origineele denkbeelden had. Nu weer deze truc met het zwarte laken. Er zat beslist iets in, dat vond Blinkie zelf ook, anders zou hij de lap niet uit zijn eigen zak betaald hebben. Zijn werk was niet veel meer dan een zacht zalfje, want Bart had het moeilijkste deel van de zaak voor zichzelf gehouden. Na een uurtje doorgestapt te hebben, bleef Jaap staan bij een groote boerderij, die op een meter of vijftig afstand van de weg lag. Dit ding leek hem wel iets, hier zat ongetwijfeld geld en de man die een dergelijke ouderwetsche hoeve bewoonde, zou waarschijnlijk op Zon- en feestdagen alleen maar zwarte pakken dragen.
De boer stond op het erf naast het woonhuis en keek naar een jongen knecht, die een paard aan het roskammen was. Toen Jaap er bij kwam staan, werd er geen acht op hem geslagen, alsof hij een bekende verschijning was, die reeds sedert jaren naar het roskammen der paarden kwam kijken. Pas na eenige tijd draaide de boer zich om, keek hem aan, spoot een bruine straal tabakssap vlak voor zijn voeten op de grond en vroeg wat de koopman kwam doen.
- Ik lijk misschien een beetje op een koopman, maar ik ben het niet, antwoordde Jaap.
- Zoo, ben je geen koopman. Wat kom je hier dan uitvoeren?
- Wel, iets probeeren te verkoopen, maar iets bijzonders, iets wat je niet alle dag koopen kunt en wat ik ook niet iedere dag verkoop.
- Ja, al dergelijke smoesjes ken ik, zei de boer. Maar met die bijzonderheden ben je bij mij aan het verkeerde adres, makker.
- Dan niet, antwoordde Jaap. Ik maak geen smoesjes, ik ben een eerlijke rondborstige zeeman en als je mij niet vertrouwt,
| |
| |
dan zal ik er maar weer vandoor gaan. Even goeie vrienden, besloot de eerlijke zeeman, zijn zak opnemend, dan gaan we maar weer.
- Nou, nou, niet zoo haastig gebakerd. Wat heb je dan in die zak?
- In ieder geval geen smoesjes. En waarom zou ik het laten zien, als je er toch geen belang in stelt?
- Maar wat is het dan?
- Goed, ik zal het je laten zien, gaf Jaap toe, maar dan moet je niet beginnen met te zeggen, dat het toch niks is. Kunnen we even ergens binnen gaan, want ik haal het hier buiten niet graag voor de dag.
- 's Jongen, dat schijnt niet mis te zijn. Nou, kom dan maar even mee op de deel.
- Het is toch wel eerlijk spul? vroeg de boer, toen Jaap bezig was de touwen van zijn zak los te knoopen.
- Zuiver als goud, eerlijk gekocht en betaald. Alleen is het gesmokkeld, dat is alles. Kijk, vervolgde Jaap, kom hier maar eens even in het licht.
Hij drapeerde de zwarte lap over zijn schouders en ging voor de opening van de staldeur in het licht staan.
- Mooi goedje, vond de boer, de lap betastend.
- Prachtig goedje, verbeterde Jaap. Het is eerste klas Engelsch laken. Als je een pak van dergelijke stof bij den kleermaker laat maken, ben je zeventig, tachtig gulden kwijt.
- Ik betaal nooit meer dan vijf tientjes.
- Dan krijg je bokkebaai.
- Dat moet je nou niet zeggen, vriend. Van Santen levert mij een prima zwart pak voor vijftig gulden.
- Niet van deze kwaliteit, dat bestaat niet. Als je dit gewoon in de winkel koopt, dan ben je al meer dan vijftig gulden kwijt.
- En wat vraag jij dan voor die lap?
- Als je niet afdingt, dan zal ik je meteen de uiterste prijs noemen: vijf en twintig gulden.
- Dat lijkt mij niet duur, bekende de boer. Maar is het zuiver spul?
- Zoo zuiver als glas. Ik ben zeeman en breng het goed zelf mee uit Engeland, direct van de fabriek. Geen inkomende
| |
| |
rechten en geen winst voor de tusschenhandel, daar zit de kneep.
- Kom mee, zei de boer.
De boerin werd er bij gehaald en ook zij moest eerlijk bekennen, dat het een prima stuk goed was.
- Voor twee tientjes zou het te wagen zijn, meende zij.
- Je krijgt het geen cent goedkooper, zei Jaap, ik heb de uiterste prijs genoemd. Twee rijksdaalders moet ik er aan verdienen. Jullie moesten eens weten, dacht hij, dat er nog twee rijksdaalders op verloren wordt.
- Als ik twintig gulden betaal, hernam de boer, en ik reken het maakloon er bij, dan ben ik nog niet veel goedkooper uit dan anders, want dan kost het pak mij nog bij de vijftig gulden.
- Maar dan heb je ook een pak, dat minstens tachtig waard is. Bovendien hoef je niet zoo'n afzetter van een kleermaker te nemen, die dertig gulden maakloon vraagt. Ik weet een prima kleermaker voor je, een eerste klas vakman, die altijd voor mijn klanten werkt en die vraagt maar twintig gulden met bijlevering van alle fournituren.
- Da's eerlijk niet veel, bekende de boer.
- Ik zou het ook denken, hernam Jaap. En het werk is goed, daarvoor sta ik je borg. Ik was vroeger bij de marine en daar was mijn vriend kleermaker.
- Nou wat denk je? vroeg de boer aan zijn vrouw.
- Twintig gulden, hield zij vol.
- Het gaat echt niet, herhaalde Jaap.
Na lang praten was de boer bereid er nog een rijksdaalder bij te doen. Maar Jaap hield voet bij stuk en ging geen cent lager.
- Jullie moeten niet denken, dat ik zoo'n knoeier van een koopman ben, zei hij. Ik heb eerlijk mijn laagste prijs genoemd en daaronder ga ik niet.
Zijn standvastige houding wekte vertrouwen en tenslotte besloot het echtpaar dan ook de lap te koopen.
- Maar, zei de boer, ik reken er dan ook beslist op, dat je mij dien goedkoopen kleermaker stuurt.
Was het verbeelding, of wisselde de boer, toen hij deze woorden sprak, werkelijk even een knipoogje met zijn vrouw?
| |
| |
Waarschijnlijk had zijn wantrouwen hem parten gespeeld, want er deed zich geen enkele moeilijkheid voor en de zaak werd vlot afgewikkeld. Jaap kreeg zijn geld en een kop koffie en een zwarte sigaar toe.
Vroeg in de namiddag was hij alweer in de stad terug en dadelijk ging hij op zoek naar Blinkie, dien hij op zijn kamer aantrof. Deze was vol lof over zijn compagnon, prees zijn koopmanschap en zei dat hij prachtig had gewerkt.
- Alleen niet veel verdiend, zei Jaap. Er is nog vijf gulden verlies.
- Neen, antwoordde Blinkie, je bent een slechte rekenaar. Het zit zoo, dat de lap ons nu nog maar vijf gulden kost. Bij het volgende slachtoffer maken wij met dezelfde prijs al twintig gulden winst. Overmorgen ga ik onzen boer netjes de maat nemen en dan kom ik met onze oude trouwe lap terug. Wij koopen dan meteen een tweede lap stof, [dat] werkt vlugger, want dan kunnen wij twee vliegen in één klap slaan. Nu moeten wij eerst wachten, totdat de lap terug is.
En toen kwam Blinkie's beurt. Hij had zich volkomen in zijn rol van ridder van de naald ingeleefd, toen hij het erf van den boer betrad. Op zijn mededeeling, dat hij de kleermaker was, werd hij dadelijk binnen gelaten.
- Fijn, zei de boer, jij bent ee man van je woord. Ik heb je verwacht.
Hij opende een antieke linnenkast en haalde de lap laken te voorschijn.
- Prachtig goedje, nietwaar?
- Ik weet het, zei Blinkie. Gerrit verkoopt nooit anders dan prima spul. Wat hebt u voor de lap betaald?
- Vijf en twintig gulden.
- Geen cent te duur.
Dat zou ik ook denken! Zoo'n koopje krijg je niet elke dag aangeboden.
- Toch wel; bij Gerrit kunt u altijd goedkoop terecht. Als u eenmaal bij hem gekocht hebt, blijft u voor goed zijn klant.
- We zullen zien. Dat hangt van jullie af.
- Nou meneer, wat mij betreft, behoeft u zich geen zorg te maken. U zult tevreden zijn. Zal ik dan nu de maat maar nemen?
| |
| |
- Ja vooruit, neem mij de maat dan maar.
Blinkie schutterde zoo'n beetje met z'n centimeter, schreef een aantal cijfers in zijn boekje en noteerde dat de boer één rij knoopen, steekzakken en een flink ruim colbert wilde hebben.
- En ik krijg toch prima binnenwerk?
- Het beste van het beste; alles gesmokkeld!
Ook Blinkie kreeg zijn kop zwarte koffie en zijn zwarte sigaar. Opgewekt vertelde hij van de vele opdrachten, die hij reeds op aanbeveling van Gerrit, den zeeman, gekregen had en toen was langzamerhand het tijdstip van vertrek aangebroken.
- Vrijdagmiddag kom ik passen, zei hij, een zwarte katoenen lap op de tafel uitspreidend.
- Dat is best, zei de boer. Is dat zwarte goed de voering?
- Neen, lachte Blinkie, daarmee zou u niet tevreden zijn. Daar moet ik de coupon inpakken.
- Dat is niet noodig, hoor, antwoordde de boer goedmoedig. Morgen ga ik naar de stad en dan kom ik de lap wel even bij je aanbrengen. Schrijf je naam en adres maar even op, dan is de zaak gezond.
Zoo gezond zal jij zijn, dacht Blinkie, maar geen spier van zijn gelaat vertrok. De ellendeling scheen de nep door te hebben. Eigenlijk vernederend, dat de eerste die Blinkie en Co te slim af was, een stomme boer moest zijn. Toch nog maar eens probeeren, niet dadelijk opgeven. Misschien had hij het toch mis.
- Natuurlijk kunt u mijn naam en adres krijgen, hernam hij, een velletje papier uit zijn notitieboekje scheurend. Maar de lap neem ik toch maar liever dadelijk mee, dan kan ik het pak vanavond nog knippen. Als ik tot morgen wacht, is het pak Vrijdag niet pasklaar.
- Wel, zei de boer, kom dan maar gerust een of twee dagen later. Wij leven hier op het platte land niet zoo gejaagd als in de stad. Ik heb al een paar jaar een nieuw pak noodig en ik kan nog best een uurtje langer wachten. Nietwaar Griet?
- O ja, best!
- In orde, zei Blinkie berustend. Hij verstond, als het noodig was, ook de kunst van verliezen en liet zich niet uit het veld slaan. Rustig schreef hij de naam van een straat op, die in
| |
| |
heel Amsterdam niet te vinden was en overhandigde den boer het papiertje.
- Het is in nieuw oost, aan de buitenkant van de stad en nogal moeilijk te vinden, zei hij.
- Nou zie ik tenminste, dat je geen bedrieger bent, zei de boer, het briefje opvouwend. Bedriegers geven niet zoo maar hun naam en adres op.
- Hoe komt u daar bij? vroeg Blinkie verbaasd.
- Als je wist hoeveel gespuis hier elke dag aan de deur komt, zou je dat niet vragen. Alle zwendelaars, die het in de stad niet meer kunnen houden, maken het platteland onveilig.
- Zou u dan, nu u overtuigd bent, de lap toch maar niet meegeven? probeerde hij nog eens. Ik zou graag meteen aan het werk gaan, omdat ik de volgende week een trouwcostuum moet maken.
- Jammer, zei de boer, dat had je nou niet moeten vragen, want nou maak je mij opnieuw wantrouwig. Ik zeg niet dat het zoo is, maar het zou best kunnen dat je mij een valsch adres hebt opgegeven. Laten we het nu maar zoo laten. Heb geduld tot morgen, dan kom ik bij je.
Blinkie voelde dat hij werd nagekeken, toen hij over het erf naar het hek liep. Achter de gordijnen stond de boer, die zich lachend tot zijn vrouw wendde, toen de kleermaker verdwenen was.
- Die kleermaker heeft een slechte dag, Griet, zei hij, maar beter dat hij de smoor in heeft dan wij. Wij hebben een knap lappie stof en die kerels zitten er fijn tusschen.
- En misschien was het toch geen oplichter. Hij had zoo'n fatsoenlijk gezicht.
- Dat zijn juist de gevaarlijksten, antwoordde de boer, met smaak een van zijn zwarte sigaren opstekend. Willen wij wedden, dat het adres valsch is?
- Van die kleermakerij van ons komt niks, zei Blinkie 's avonds tot Jaap en hij vertelde hem, wat hij die middag ondervonden had. Onze voorraad is meteen naar de maan, besloot hij.
- De wereld wordt bij de dag slechter, zei Jaap, toen hij het verhaal gehoord had. Zelfs eenvoudige boeren zijn niet meer te vertrouwen. Een leelijke strop, Blink. Ik geloof, dat
| |
| |
er voor ons niks anders op zit, dan fatsoenlijke menschen te worden.
- Dat zal een heele toer zijn, jongen.
- Ja, ja! Het is in ieder geval nog een troost voor mij, dat die rijke boer nu voor een paar centen een goed costuum heeft.
- Hij kan nu in ieder geval knap uit begraven gaan. Ik wilde, dat er bij mij ook maar eens zoo'n idioot met een goedkoope lap stof aan de deur kwam, want een nieuw pak heb ik hard noodig.
- Ja, zuchtte Jaap. Het is weer een prima zaakje geweest. Wanneer beginnen we aan de volgende mislukking?
|
|