| |
| |
| |
Hoofdstuk achttien
Oliemagnaten
In Het Tranendal was het feest.
De eigenaar had de huur opgezegd, de Prop had een kunstgebit gekregen en de vrouw van Schele Jaap was er met een roodharigen behangersknecht vandoor gegaan. Wat kun je er aan veranderen, had de bedrogen echtgenoot gezegd, de kleur van mijn haar stond haar niet meer aan, zij wilde het een beetje kleuriger om zich heen zien. Maar ik kan nu weer al mijn zorgen aan de Parasiet wijden en dus beginnen wij met een feest. Aan Albert ter Gast, die zich langzamerhand voldoende vriendschap en achting gekocht had, was opdracht gegeven om voor een vat bier te zorgen en toen Vlekkie, die een schilderij aan een bijziende oude dame verkocht had, een tweede vat bier had toegezegd, was het welslagen van de fuif verzekerd.
Ook Blinkie woonde het feest bij, maar hij verkeerde niet in de juiste stemming om er volop van te kunnen genieten. Hij was verbitterd en hij had zorgen, maar dit wilde hij zelfs tegenover zichzelf niet bekennen. Alleen maar een rotbui, dacht hij, het zal wel weer overgaan. Hij dronk eenige glazen bier, maar zelfs dit middel, dat gewoonlijk zijn goede uitwerking niet miste, faalde thans. Wat mankeert mij toch, dacht hij. Ik geloof dat ik oud word. Ik takel hard af, ofschoon ik erkennen moet, dat ik er nog niet zoo erg aan toe ben als mijn costuum. Als ik een beetje te geestdriftig ga zitten, schiet ik door het kruis van mijn broek heen en Joost mag weten, waar ik dan een nieuwe vandaan zal halen. Ik ben knap, dat is waar, dacht hij, maar wat heb je aan schoonheid, als je arm bent? Nog maar een klein zetje en wij zijn een verloopen type, ouwe jongen!
Blinkie zuchtte.
Die middag had hij weer eens ernstig met Hetty gesproken.
| |
| |
Zij waren gezellig zwaar op de hand geweest en hij had volop goede raad van haar gekregen. Zij meende het immers goed met hem? Och ja, dat kind wilde eindelijk ook wel eens bij haar schrijfpiano vandaan en van naam veranderen. Hetty Blink, niet onaardig, waarschijnlijk had zij dat al eens een paar maal op haar schrijfmachine getikt, alleen maar om te zien hoe het er uit zag. Vroeger, toen de wereld romantischer was, sneden verliefde menschen hun namen in boomstammen, tegenwoordig tikte men de zaak op de machine; dat ging vlugger en men kon het resultaat gemakkelijker weer ongedaan maken. In ieder geval had zij hem op de vingers getikt en ondanks alles had hij haar op verschillende punten gelijk moeten geven. Zij was niet de schooljuffrouw, die hij haar genoemd had, maar hij was wel de kwajongen, die een standje verdiend had. Met al zijn kennis, zijn ervaring en zijn intelligentie had hij immers niets van zijn leven terecht gebracht? Waar was hij aan toe, waar voerde dit leven heen? Telkens opnieuw weer nam hij groote risico's voor niets, waagde hij zich in ondernemingen, die hem in de beklaagdenbank konden brengen. En waarvoor? Geld, avontuur? Misschien, wellicht ook sport. Maar hij bleef arm en een krans, een eerebeker of zelfs maar een plaatje in de krant, viel er met zijn sport niet te verdienen. Hij was een prutser.
Niet zonder afgust keek hij naar den zorgeloozen ter Gast, die bier dronk en weggaf, die lachte en grappen maakte. Konden dergelijke menschen doen, die hadden het gemakkelijk, die konden zich de weelde veroorloven fatsoenlijk te blijven en die behoefden niet met een leege maag en op sokken met gaten hun huis uit te sluipen, omdat zij niet bespionneerd werden door kamerverhuurders, die geld wilden hebben.
- Proost Blinkie!
Ter Gast stond voor hem met een glas bier in zijn hand en een steek van krantenpapier op zijn blond jongenshoofd.
- Een biertje?
- Neen, laat me met rust.
- Is Blinkie boos?
Bart moest glimlachen om dat onnoozele jongenssmoel. Toch geen kwade jongen.
- Leen me maar een knaak van je.
| |
| |
- Is het weer zoo ver?
Albert's hand ging reeds naar zijn vestzak.
- Zal ik je eens in vertrouwen iets zeggen, Albert? Menschen zooals jij hebben er geen flauw vermoeden van, hoe beroerd het kan zijn om een knaak te vragen....
- Schei uit, Blinkie!
- Ik zeg, hoe beroerd het kan zijn om een knaak te moeten vragen, als je op zijn minst honderd gulden noodig hebt. Maar geef maar op, het restant komt later wel eens.
Ter Gast werd weggehaald door de Prop, die vriendelijk met zijn nieuw gebit lachte. Blijkbaar had hij de greep in het vestzakje gezien.
Blinkie maakte van de gelegenheid gebruik om Het Tranendal te verlaten. Er viel een fijne lauwe regen en dicht langs de huizen slenterde hij verder. Waarheen? Een kroeg in, een bioscoop of naar huis, zich opbergen in zijn kaal onvriendelijk kamertje. Hoe kwam een mensch, die maling aan alles had, aan zoo'n beroerde bui? Hij slenterde verder, zonder op de weg te letten. Alles was even vervelend, hij haatte de wereld. Opeens bleef hij staan: hij bevond zich voor Hetty's woning. De misdadiger keert terug naar de plaats van zijn misdaad, dacht hij, en de berouwvolle zondaar....
Hij belde niet aan, maar drukte met zijn hand tegen zijn nat voorhoofd. Alles was hem opeens duidelijk en de pestbui was verklaard: hij was verliefd! Waarachtig, de gek is verliefd. Tien keer aan de gevangenis ontkomen en de elfde keer stomweg verliefd. Er scheen dus geen ontkomen aan te zijn. Nou, als het niet anders kon, dan moest het maar.
Hij belde aan.
Hetty trok zelf open. Bofte hij of ging hij regelrecht zijn ongeluk tegemoet?
- Alweer? vroeg zij lachend.
- Ja, antwoordde hij, en nu voor eeuwig.
- Wat doe je ook in de regen? Je bent kletsnat.
- Als ik nat ben, dan moet de damp van mij afslaan, want ik brand van liefde.
- Blusch het met een kop thee.
- Neen, dank je. Het schijnt onbluschbaar te zijn. Hij greep Hetty's hand en trok haar naar zich toe. Wat zou je er van
| |
| |
denken, als wij samen, jij en ik....
- Dat zou een ramp worden, Blinkie.
- Wie weet, wat voor schatten van kinderen wij zouden krijgen.
- En wat zou ik moeten antwoorden, als zij vragen, waar hun vader is. Ik kan toch niet zeggen: pappie zit in de kast. Dat is geen opvoeding.
- Dan zeg je, pappie is op reis.. Dat is het juiste antwoord, dat ook altijd in bankiersfamilies gegeven wordt. Maar zonder gekheid Hetty, ik heb er genoeg van.
- Waarvan?
- Van alles.
- Met iemand die van alles genoeg heeft, begin ik niet aan een huwelijk.
- Wie sprak daar dan van?
- Gelukkig, een pak van mijn hart, dat je dat niet bedoelde.
- Luister nu eens Hetty, of neen, luister maar niet.
Hij sloeg zijn arm om haar hals en kuste haar.
- Heb je nu je zin? vroeg zij. Nu kan ik weer rouge op mijn lippen doen, want die goedkoope rommel is niet kissproof.
- Wanneer gaan we trouwen?
- Zeg het maar, boy. Ik zou zeggen, zoodra de woning klaar is.
- Hoeveel hebben we noodig?
- Met een paar duizend gulden komen wij een heel eind.
- Ik heb al een riks.
- Laten we, om te beginnen, dan nu maar vast naar een bioscoop gaan.
- O.K. Maar zijn we van nu af verloofd?
- Wat anders? Of dacht je, dat ik mij door een vreemden snoeshaan liet zoenen?
- Gelukkig, nu weet ik tenminste weer waarvoor ik leef. Als wij trouwen, krijg je een nieuwe lippenstift van me.
- Je bent een schat. En ik zal je een keer per maand in de kast komen bezoeken.
- En elke week schrijven?
- Natuurlijk.
- Nu ontbreekt er niets meer aan mijn geluk. Of ja, toch wel. Naai even die knoop aan mijn jas.
| |
| |
- Wat krijg ik dan van je?
- Stil, fluisterde Blinkie, niet zoo aandringen, anders denken de buren dat je mij om mijn geld trouwt.
Naar de bioscoop gingen zij die avond niet.
De volgende dag scheen de zon, niet alleen voor Hetty en Blinkie, maar voor alle menschen, die haar licht wilden zien. Om kwart voor elf slenterde hij al over het Damrak en hij wist niets beters te doen, dan op een caféterras te gaan zitten en een kop koffie te bestellen. Wandelaars in lichte dunne zomerkleeding passeerden, oude heertjes, die de gelegenheid waar namen om een luchtje te scheppen en de zomerjurken en -kousen der dames te bewonderen. Op korte afstand speelde een draaiorgel en de orgelbaas ging met zijn geldbakje rammelend over het terras. Orgeldraaier ben ik nog niet geweest, dacht Blinkie, maar dat komt misschien nog.
De menschen bij de tafeltjes lachten en keuvelden opgewekt en zelfs de kellners waren vriendelijk.
Als de wereld eens altijd zoo was, dacht Blinkie, wat zou iemand dat gauw de keel gaan uithangen!
Niet ver van hem verwijderd, zat een heer in een keurig wit linnen costuum. Al een paar maal had hij, zonder bijzondere aandacht aan hem te schenken, naar den man gekeken. Nu echter, keek hij hem recht in zijn gezicht en werd zijn opmerkzaamheid getrokken. Beslist, mompelde hij, mijn kop er af, als dat Pom Peters niet is. Ook de ander bleek hem herkend te hebben en gelijktijdig stonden zij lachend op.
- Pom!
- Blinkie!
- Hoe is het mogelijk! Zoo maar, stomweg, bij een kop koffie op een Amsterdamsch caféterras. Ouwe bandiet Pom, dat was ongeveer in de dagen van Nero, dat wij elkaar voor het laatst gezien hebben.
- Neen Blinkie, het was iets later. Je overdrijft nog altijd, zei Peters rustig. Laat eens kijken: dat was toen ik uit Delft kwam, zoo ongeveer ten tijde van de kroning van Karel de Vijfde.
- Toch een behoorlijk tijdje geleden, meende Blinkie. Wat heb jij in al die jaren uitgevoerd?
- Olie gepompt, of beter, olie laten pompen. Toen ik afge- | |
| |
studeerd was, ben ik eerst een paar jaar bij de Bataafsche geweest, daarna drie jaar als ingenieur op de olievelden bij Houston in Texas en nu zit ik alweer vier jaar als technisch directeur voor een Fransche maatschappij in Perzië.
- Dan heeft die kleine brutale Pom Peters het een heel eind in de wereld geschopt.
- En wat heeft die lange brutale Bart Blink uitgevoerd?
- Niet erg veel goeds, Pom. Maar misschien komt hij ook nog eens in de olie terecht, maar dan achter een handkar, als bezorger voor die maatschappij van jou. Neen, ik zou zeggen, laten wij, nu wij elkaar na zooveel jaar terug zien, over iets belangrijkers en over iets prettigers praten, dan over leven en werken van Bartje Blink.
- Het wil mij voorkomen, dat je met dien knaap een beetje overhoop ligt, antwoordde Peters. Maar in orde, vervolgde hij tactisch, wat zou je denken van een glaasje Vermouth?
Na de lunch, welke op de Vermouth volgde, begon Blinkie uit zichzelf over zijn leven en verleden te praten. Lang geleden waren zij goede vrienden geweest, zij hadden als jongens samen kattekwaad uitgehaald en later hadden zij dezelfde H.B.S. bezocht. Toen Pom, als technisch student, naar Delft vertrok, hadden zij elkander uit het oog verloren en hun brieven waren schaarscher geworden, totdat ook aan dit contact tenslotte een eind gekomen was. Nu zij elkander na zooveel jaren opeens weer als mannen terug zagen, ontwaakte de oude vriendschap weder. Pom luisterde naar Blinkie's verhaal, zonder hem ook maar een enkele maal te onderbreken. Toen hij besloot met de mededeeling, dat hij waarschijnlijk toch wel iets van zijn leven terecht zou kunnen brengen, als hij nog maar eens een goede kans kreeg, begreep Peters wel waarop zijn vriend aanstuurde. Hij was menschenkenner genoeg om in te zien, dat dit op een verzoek om geld zou uitdraaien en hij kende Blinkie voldoende, om met zekerheid te mogen zeggen, dat dit geld in het water gesmeten zou zijn. Zij zaten voor het venster van een groot restaurant en toen Blinkie zijn verhaal gedaan had, bleef Pom peinzend naar buiten staren.
- Bart, zei hij eindelijk, het is een jammerlijke historie. Ik heb genoeg gevoel voor humor, om de grappige kanten te
| |
| |
kunnen waardeeren, maar de nasmaak van alles is een beetje wrang. En nu, na dit verhaal, kom je ongetwijfeld straks met het verzoek, dat je anderen reeds dikwijls gedaan moet hebben.
- Je bent een menschenkenner, prees Blinkie.
- Nog even wachten met je ironie, Bart. Kijk eens, geld geven doe ik niet, tenminste niet zonder meer. Ik zou je natuurlijk best aan een paar honderd pop kunnen helpen, maar daarmee zou ik je een slechte dienst bewijzen. Liever wil ik je daarom een ernstig voorstel doen. Ga je er op in, dan kun je ervan opaan, dat ik je uit de moeilijkheden helpen zal. Je zult echter van levenshouding moeten veranderen en een principieele beslissing moeten nemen.
- En die is?
- Dat je van nu af bereid zult zijn voor je brood te werken.
- Dat heb ik nooit geweigerd, maar brood met margarine was mij te kaal. Als oplichter werk je bovendien menigmaal veel harder dan als fatsoenlijk man. Ik hou alleen niet van een sleurbaantje, ik voel niets voor een vaste aanstelling als levend lijk.
- Iets dergelijks wil ik je niet voorstellen. Ik kan je, als je wilt, aan een goede baan helpen. Dit Blinkie, is de kans van je leven en daarom geef ik je de raad er rustig over na te denken, alvorens je een beslissing neemt. Ik ken je voldoende, om het met je te durven wagen, ondanks alles wat je mij zooeven van jezelf verteld hebt. Maar een tweede gek zooals ik, zul je waarschijnlijk op de heele wereld en in je verdere leven niet meer vinden. Denk dus goed na.
- En wat is je voorstel?
- Je kunt met mij meegaan naar Perzië. Ik zal je een ondergeschikte maar goede baan op een van onze ondernemingen geven. Blijk je in staat te zijn om dit een jaar vol te houden en doe je je werk goed, dan maak ik je administrateur en dan heb je een leven als....
- De Sjah van Perzië, vulde Blinkie aan.
- Bijna.
- Het staat mij wel aan Pom, maar vergeet niet, dat ik zoo kaal als een kikker ben.
- Als je toegestemd hebt en het contract geteekend is, zorg
| |
| |
ik voor alles. Maar denk er aan Blinkie, ervaring heeft mij geleerd, dat een mensch niet in herhaling van stommiteiten vallen moet. Gaat het verkeerd, dan is het onherroepelijk afgeloopen en dan help ik je nooit meer. Hier heb je mijn adres. Ik moet nu weg, want ik heb om drie uur een afspraak. Neem twee dagen om na te denken en bel mij dan Donderdagmorgen op. Afgesproken?
- Nog één ding: Jaap!
- Welke Jaap?
- Mijn vriend en compagnon.
- Ah juist, het andere lid van de firma Robert en Bertram.
- Ik kan hem hier niet alleen in handen van zijn vrouw achterlaten.
- Wat heeft hij vroeger gedaan?
- Machine bankwerker.
- Dat is het materiaal, waaruit wij boormeesters maken. Goed, ik zal de zaak in overweging nemen. Als jij toeslaat, dan zullen wij een afspraak maken en dan kun je dat heerschap meteen meebrengen en aan mij voorstellen.
Connecties zijn toch maar alles in deze wereld, dacht Blinkie, toen hij Peters in een taxi zag verdwijnen.
's Avonds had hij, op Hetty's kamer, een samenkomst met Jaap.
- Ik heb een boodschap voor je van den Sjah van Perzië, begon hij.
- Mij best. Als wij hem een poot kunnen uitdraaien. Heeft hij soms het baantje van hofwaarzegger te vergeven?
- Zooiets, maar heel iets anders.
Blinkie stelde zijn vriend met eenige woorden op de hoogte.
- Waarom zouden wij niet naar Perzië gaan? vroeg Jaap. Lien laat ik hier en een boormeester is bijna zooveel als een molenaar. Wij kunnen het best probeeren, want wij behoeven dat heele stuk toch niet te loopen. In Perzië zijn ook vrouwen, heele mooie zelfs heb ik gehoord, met amandel-oogen en van die koperen scheerbakkies op hun borsten. En een slokkie zal daar ook wel te krijgen zijn. Drinken we geen jenever meer, maar alleen persico.
- Doen we het? Wil jij boormeester worden?
- Waarom niet? Ik ben nou drie en dertig, ik zou zeggen,
| |
| |
dat het langzamerhand wel eens tijd wordt om naar Perzië te gaan. Als alles goed gaat, laat ik Lien met den jongen overkomen. Die kan daar dan Hollandsche gestampte pot voor ons koken. Ik heb zoo'n vermoeden, dat ik weer gek op haar word, als ik haar na een jaar als haremdame terug zie.
- En wij Hetty? Wat zeg je ervan?
- Doen Bart! Grijp die kans, wees blij dat je er uit kunt komen.
- Zou je mij heelemaal naar Perzië willen nareizen?
- Overal heen, Blinkie. Als het maar niet naar de Perzische gevangenis is.
- En als we trouwen schat, krijg je in alle kamers Perzische tapijten. Die dingen kosten daar niks. En ruzie krijgen we ook; dat is een wet van Meden en Perzen.
- Natuurlijk krijgen wij ruzie. Maar stel je eens voor, hoe heerlijk telkens de verzoening zijn moet.
- Dus doen?
- Doen!
- Bezegeld! Geef me een zoen, meid.
- En ik? vroeg Jaap. Als Bart's toekomstige vrouw, sta je in dienst van de firma Blinkie en Co.
- Daar dan!
- Verdikkeme! Daar kunnen die Perzische vrouwen een lesje aan nemen.
- En nu ook naar Lien, jongens, om haar de goede boodschap te brengen, stelde Hetty voor. Die mag voor een enkele keer ook wel eens goed nieuws hooren.
- Best, zei Jaap. En dan samen met z'n allen naar de Kameelenrug. Voordat de firma in de olie gaat, wordt zij voor het laatst onder de olie gezet.
- In orde, zei Blinkie, maar dan niet in de Kameelenrug. Wij zijn nu oliemagnaten en gaan dus naar een deftig café.
Zes weken later, op een warme zomerochtend, werden de touwen van de Mauritius losgegooid en kwam het groote blanke schip langzaam los van de wal. Blinkie en Jaap, gekleed in hagelnieuwe costuums, stonden op het promenadedek en keken omlaag naar de kade, waar tusschen de menschenmenigte, drie kleine bekende figuurtjes stonden: Hetty, Lien
| |
| |
en Jantje. Allen wuifden zij met hun zakdoeken, totdat zij elkander niet meer onderscheiden konden.
- Zie je Jaap, zei Blinkie, dat is nu wat schrijvers van romans het begin van een nieuw leven noemen.
- Ik heb er een brok in mijn keel van, bekende Jaap. En wat die schrijvers betreft, dat zijn idiooten. Ga mee Blinkie, wij moeten eens kijken wat ze in de bar onder de kurk hebben.
EINDE
|
|