| |
| |
| |
Hoofdstuk vijftien
De schuldeischer betaalt
Gedurende eenige weken liep de kleinhandel in wonderen en mysteriën van professor Jably werkelijk niet onaardig. De firmanten kregen al spoedig beroepsroutine, die het hun veroorloofde, steeds gewaagder experimenten te ondernemen. In het begin had de vrees, dat iemand wel eens op het denkbeeld zou kunnen komen om zijn eigen brief mee te nemen, waardoor het ruilen onmogelijk zou zijn gemaakt, hun menig benauwd oogenblik bezorgd. Thans, nadat zooiets inderdaad een paar keer voorgekomen was, draaiden zij hun hand voor een dergelijk experiment niet meer om. Men paste onder deze omstandigheden eenvoudig de waterproef toe. Deze bestond hierin dat de professor, zoodra een bezoeker met een eigen brief bij hem binnen gelaten was, zijn knecht belde en hem een uitbrander gaf, omdat de waterkaraf, die op zijn tafel stond, niet gevuld was. Deemoedig en schuldbewust, bood Zacharias dan zijn verontschuldiging voor dit verzuim aan, haalde vlug water, vulde de karaf onder het oog van den bezoeker en zorgde er voor de envelop met vragen, die de professor inmiddels tot een bal ineengeknepen had, in handen te krijgen.
- Wij kunnen alles, zei Jaap, nadat zij een bijzonder lastigen bezoeker er weer eens op deze manier tusschen genomen hadden. Let eens op wat ik zeg: binnenkort behoeven zij niet eens meer een letter op te schrijven, dan leest Vlekkie zelfs zonder bril, wat er in hun trage hersenkronkels omgaat.
De verdiensten bleven voorloopig nog aan de lage kant. Vlekkie's broer moest afbetaald worden en wat overbleef moest in drieën worden gedeeld. Hun inkomen was niet veel hooger dan dat van een steuntrekker, maar Jaap meende, dat je toch beter acht uur per dag waarzeggen kon, dan iedere
| |
| |
dag naar het stempelkantoor te gaan. Nog niet voor het dubbele bedrag zou hij stempelen gaan, omdat de lol die zij hadden, eenvoudig niet met geld te betalen was.
Alles ging prachtig en wellicht zou de firma Jably het tot groote bloei gebracht hebben, als anderen geen roet in het eten zouden hebben gegooid. De moeilijkheden begonnen op een Maandagmiddag, toen een kwitantielooper van het afbetalingsmagazijn, waar Anton zijn peperdure kleeden en gordijnen gekocht had, op de van zijn patroon afkomstige deurmat verscheen. Hij moest een termijn innen, maar Jaap antwoordde, dat er in het heele huis geen termijn te vinden was en dat de knecht, als hij er tenminste een gulden voor over had, het op papier aan den professor mocht vragen. De kwitantielooper was, zooals alle knechten van bazen die macht over hun medemenschen hebben, niet op grappen gesteld en antwoordde, dat zij er wel meer van zouden hooren. Hij verdween en werd opgevolgd door den huisbaas, die ook een papiertje bij zich had, dat hij tegen klinkende munt wilde ruilen. Jaap gaf hem de raad om de volgende week nog maar eens terug te komen, maar de man zei, dat zooiets niet ging. Dat vond Jaap buitengewoon jammer, maar als het de volgende week beslist niet ging, dan had hij van zijn kant er geen bezwaar tegen, dat de huisbaas over veertien dagen nog eens terug kwam. Ook de huiseigenaar beloofde, dat men er meer van hooren zou en liet, toen hij wegging, den electricien binnen, die de lampen geleverd had. Veertien dagen, zei Jaap dadelijk, omdat hij nu wel begrepen had, dat de menschen met een week uitstel geen genoegen namen. De man protesteerde: de lampen waren contant gekocht. Dat verandert, zei Jaap, komt u dan maar over een maand terug.
- Het loopt mis, zei hij die middag, toen zij even uitrustten van het werpspel. Ik heb nog nooit in de roos gegooid, vervolgde hij, maar daar staat tegenover, dat ik mijn gelijke niet heb in het afblaffen van schuldeischers.
- Niks loopt mis, antwoordde Blinkie, zoolang er nog geen deurwaarders met getuigen komen. Die afbetalingsrommel halen ze er zoo gemakkelijk niet uit, want met dat versneden vloerzeil en die afgeknipte gordijnen kunnen ze toch niet veel beginnen. Als zij zich netjes gedragen, dan krijgen die lui
| |
| |
ook wel eens wat, als we een paar centen over hebben. Het zou zonde zijn, dat geef ik toe, want brood behoeven die woekeraars er niet van te koopen.
- Maar er blijft nooit geld over, zei Vlekkie. Ten slotte moet een mensch toch ook eens zijn schoenen laten maken en ik kan niet blijven waarzeggen in een onderbroek, die alleen nog maar uit gaten bestaat. Dan wil ik, als het even kan, ook wel weer eens een avondje uit. Ik heb een beetje ontspanning noodig, nadat ik het de heele dag licht en donker heb laten worden. Onze lieve Heer zelf zou zooiets niet volhouden. Ik ben al in drie weken niet in het Tranendal geweest. Neen Blinkie, die economie van jou deugt niet. Als er iets overblijft, dan is het voor de jongens en niet voor den eerste den beste, die hier met kwitanties aan de deur komt leuren.
Er bleef echter niets over en de stroom van onbetaalde kwitanties nam toe. De afbetalingsfirma's begonnen te dreigen, de lampenleverancier voorzag zich van de medewerking van een deurwaarder en tot overmaat van moeilijkheden, kreeg men nog last van Lien, die haar man niet meer vertrouwde. Een van haar vriendinnen had Jaap ontdekt in een café, waar hij vertrouwelijk in een knus hoekje met een der jeugdige vrouwelijke cliënten van professor Jably zat. Gelijk het een goede vriendin betaamt, had zij Lien dadelijk van het gedrag van haar man op de hoogte gesteld met het gevolg, dat Jaap thans 's avonds geen stap meer doen kon, zonder door haar te worden vergezeld. Een kwartier voordat het spreekuur eindigde, verscheen zij in de wachtkamer, waar zij bleef zitten wachten, totdat haar man klaar was. Om haar een afstraffing te geven en haar deze onaangename kunsten af te leeren, sloten de drie vrienden zich op een avond in de spreekkamer van den professor op, waar zij tot na middernacht bleven zitten kaarten, zonder zich te bekommeren om Lien, die herhaaldelijk op de gesloten deur beukte en vroeg, of het nog lang moest duren. Toen echter ook dit niet bleek te helpen en zij de volgende avond weder op haar post was, nam men zijn toevlucht tot een meer drastische maatregel en sloot eenvoudig de waarzeggerij een half uurtje vroeger. Zij zaten al lang achter een glaasje bier in de Kameelenrug, toen Lien voor de gesloten deur aankwam.
| |
| |
Op een ongelukkige middag kwam Anton de soep bederven. Er moest betaald worden, zei hij, alles stond op zijn naam en hij werd aansprakelijk gesteld. De lampenman was reeds te weten gekomen waar hij werkte en had zijn patroon aangesproken. Straks zouden de anderen volgen en misschien beslag op zijn salaris laten leggen. Omdat de drukker diezelfde middag had laten weten, dat hij geen reclamekaartjes meer drukken zou, als de vorige zending niet betaald werd, besloot men krijgsraad te houden. Jaap was de meest pessimistische.
- Wij moeten maar stoppen, zei hij. Het levert toch niet voldoende op om ervan te eten en als ik zelfs al geen eten meer heb, dan is het heelemaal niks meer waard, omdat mijn huwelijksgeluk ook al naar de maan is.
- Dat is de schuld van Jably niet, zei Blinkie, en met haar wantrouwen komt Lien veel te laat.
- Jij hebt gemakkelijk praten, antwoordde Jaap, jij bent niet getrouwd en je hebt hier bovendien een kamertje. Ten slotte, besloot hij op eenigszins plechtige toon, ben ik ook nog zooiets als vader en heb ik voor een gezin te zorgen.
Vlekkie schoot in een lach en gaf een harde klap op de tafel.
- Die is goed! riep hij, de overspelige boemelaar krijgt berouw voor onze rekening. Doe niet sentimenteel Jaap, want sentimentaliteit is in dit huis nog minder waard, dan berouw in de rechtszaal. Nu in alle ernst: wil je met de zaak doorgaan of niet?
- Ondankbare hond! Wij lachen hier op één dag meer, dan andere stervelingen in een heel jaar en dan wil zoo'n suffer er mee ophouden.
- Jullie bent vrijgezellen, maar bij mij kan de schoorsteen van het lachen niet rooken.
- Da's waar. Daarvoor zijn bij jou bankbiljetten noodig.
- Maar jongens, mengde zich Anton in het gesprek, jullie houden het op deze manier immers toch niet. Er moeten drie man van dit zaakje eten en bovendien moeten de schulden afbetaald worden en dan de huur nog. Dat is veel te veel.
- Alles goed en wel, zei Blinkie, maar ik weet voor het oogenblik niets beters. Vergeet niet, dat ik dakloos ben, als de zaak opgeheven wordt.
- Jij kunt een zijkamertje bij Manus Fluit krijgen. Die gaat
| |
| |
tegenwoordig voor je door het vuur. En ik heb misschien een ander plannetje om geld te verdienen.
- Zeg op!
- Dat is niet in een paar woorden verteld, maar het komt aan op een nieuw soort incasso- en schuldinvorderingsbureau. De last die wij hier hebben, heeft mij op een denkbeeld gebracht.
- Oude kost, alles afgegraaid, antwoordde Blinkie teleurgesteld.
- Ik heb een heel nieuw systeem.
- Ook met een sprekend vest, of zooiets? informeerde Vlekkie.
- Dat zullen jullie wel zien. Ik kan er trouwens maar één man bij gebruiken. Maar enfin, dat is van latere zorg. Zeg nu maar eerst wat jullie willen doen.
- Doorgaan.
- Doorgaan! herhaalde Vlekkie.
En het ging door, nog drie dagen. Toen verscheen opnieuw de huisbaas. Jaap stond den man te woord en zei, dat Anton niet thuis was. Een paar uur later, juist toen Vlekkie het huis verlaten wilde, keerde de man terug. Hij zag Vlekkie voor Anton aan en zei, dat hij maatregelen nemen zou, al de achterstallige huur niet binnen drie dagen betaald zou zijn.
- Komt u even binnen, noodigde Vlekkie hem vriendelijk uit, dan kunnen wij met elkaar praten.
Men had, naar aanleiding van het eerste bezoek van den huisbaas, die middag juist overlegd wat men doen zou en het besluit genomen een prachtige comedie op te voeren, als de man terugkeeren zou. Vlekkie vond, dat het dan nu maar meteen gebeuren moest.
Jaap en Blinkie waren niet weinig verbaasd, hun vriend in gezelschap van den huisheer terug te zien keeren.
- Gaat u zitten, zei Vlekkie mat.
- Neemt u plaats, herhaalde Blinkie.
De huisbaas, die van deze bewoners zooveel vriendelijkheid niet gewend was, keek het drietal wantrouwig aan en besloot toen aan de uitnoodiging om te gaan zitten geen gevolg te geven. Hij had er reeds een beetje spijt van, dat hij er zich toe over had laten halen, hier binnen te treden. Hij was maar
| |
| |
een klein zwak mannetje en wie wist wat deze drie vreemde jonge kerels in het schild voerden. Van de eerste dag af, had hij de zaak hier trouwens niet vertrouwd. De woning was gehuurd door een jong paartje, dat op het punt stond te trouwen, maar na haar eerste bezoek, had hij het opzichtig gekleede bruidje niet meer gezien. Volgens normale berekening, kon alleen de bruidegom overgebleven zijn en nu bleken hier drie kerels te wonen, die, zooals de buren hem vertelden, de gekste dingen uithaalden en de heele buurt in opspraak brachten. Andere, fatsoenlijke bewoners, hadden reeds gedreigd, dat zij de huur zouden opzeggen, als de goede naam van de straat nog langer door het slijk gehaald zou worden, door menschen die hun brood met waarzeggerij en ander geheimzinnig geknoei verdienden. Men wist immers niet, wat die drie vieze kerels in werkelijkheid uitspookten? De man van de juffrouw van de eerste etage, was chef in een fijne modezaak en zoo iemand kon zijn goede naam niet in de waagschaal stellen, door rustig te blijven wonen boven een benedenhuis, waar met koffiedik en kaarten gewerkt werd en waar misschien nog andere dingen, die nog veel minder het daglicht verdragen konden, werden uitgehaald. Ook de groenteboer, die aan zijn nieuwe buren nog geen cent wijzer geworden was, had gemopperd en gezegd, dat menschen die nooit groente aten niet te vertrouwen waren en in een fatsoenlijke buurt niet thuis behoorden. Hoe eerder hij dus deze ongewenschte niet betalende bezoekers kwijt raakte, hoe liever het hem was.
Vlekkie was achter Jaap's schrijftafel gaan zitten en lag met zijn hoofd op zijn armen.
- Hij huilt, zei Blinkie. Alles loopt hem in de laatste tijd ook tegen.
De huisbaas keek even in de richting van de schrijftafel en trok toen minachtend zijn schouders op.
- Een man die huilt, is geen knip voor zijn neus waard, zei hij.
- Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld worde, antwoordde Blinkie. U weet niet wat de arme kerel in de laatste maanden heeft meegemaakt.
- Dat gaat mij niet aan. Ik kom om mijn geld en de rest
| |
| |
interesseert mij niet. Er wordt door de buren al genoeg over dit huis gesproken. En nu zie ik, dat alles waar is. U hebt hier niet voor niets al die gekke teekeningen aan de muur hangen.
- Dat zijn geen gekke teekeningen, meneer. Wat u daar ziet, zijn de resultaten van jarenlange studie en van vele uren ingespannen werk. Dat zijn horoscopen.
- Voor mijn part zijn het bioscopen. Ik heb met al die rommel niets te maken en moet alleen maar mijn geld hebben. En verder zou het een pak van het hart van de heele buurt zijn, als u deze woning zoo vlug mogelijk verliet. Ik zeg u dus de huur op.
- Dat hebt u al eens eerder gedaan, maar niettemin wil ik een beroep op uw redelijkheid doen en nog eens met u praten. Ik doe het niet voor mezelf, maar voor mijn armen vriend, die de wanhoop nabij is.
- Dat zijn de groenteboer en de juffrouw van één hoog ook, maar die menschen betalen tenminste behoorlijk op tijd.
- Zij zijn geen van beiden door het liefste wat zij bezaten verlaten. Deze man stond op het punt te trouwen, alles was klaar, de woning was schoon gemaakt, de deurknoppen waren gelakt en alles....
- Was op afbetaling gekocht, vulde de huisbaas aan.
- Is het soms een schande om in deze tijd, die van crediet bestaat en aan crediet ondergaat, op afbetaling te koopen? vroeg Blinkie.
- Het kan mij ook allemaal niets schelen, zei de huisbaas, u moet er uit.
- Man, je weet niet wat je zegt, vervolgde Bart met een zucht. Als je zoo blijft praten, als je niet voor rede vatbaar bent, kunnen hier nog de grootste ongelukken gebeuren. Ik zeg dit, ging Blinkie op een ietwat vertrouwelijker toon verder, ik zeg dit alleen in jouw belang.
- In mìjn belang?
- Zeker! Of denk je soms, dat het gemakkelijk zal zijn een woning te verhuren, waarin iemand zich van het leven beroofd heeft? Op zoo'n woning ligt een vloek, daar trekt voorloopig niemand in.
De huisbaas slikte een paar maal moeilijk, liet enkele tellen
| |
| |
zijn blik rusten op Vlekkie, die nog steeds met gebogen hoofd voor de schrijftafel zat en keek toen Blinkie weer aan.
- U wilt toch niet beweren, dat meneer in alle ernst....
- Ja, antwoordde Blinkie, in alle ernst. Nietwaar Zacharias? Jaap knikte.
- Ik heb de haak zelf uit het plafond van de kelder geschroefd, zei hij. Als wij niet toevallig binnen gekomen waren, was hij nu al koud geweest.
- Zelfmoord is een lafheid, zei de eigenaar, en een man huilt niet.
Dit laatste zei hij, omdat hij Vlekkie's schouders schokken zag. Doch Vlekkie schokte alleen maar van het lachen.
- Ik geef toe, dat het een lafheid is, vervolgde Bart, maar daar zullen de menschen, die geen zelfmoordenaarshuis willen huren, niet naar vragen.
- En tòch moet hij er uit. Nu juist! En zoo vlug mogelijk.
- Speel niet met vuur, meneer! waarschuwde Blinkie.
- Ik schenk u de achterstallige huur, mits u deze week nog vertrekt.
- Dat is een mooi aanbod, maar het is helaas niet voldoende.
- Niet voldoende?
- Neen, want het ontbreekt mijn armen vriend zelfs aan het geld om den kruier te betalen en ergens een bescheiden slaapkamertje voor hem alleen te huren.
- Dan gaat hij maar naar het Leger des Heils of naar het toevlucht voor onbehuisden.
- En deze raad geeft een huiseigenaar! U bent wreed, meneer en bovendien kent u het karakter van mijn vriend niet. Hij zou de dood verkiezen boven zulk een schande.
De huisbaas zweeg. Hij scheen na te denken. In de kamer was het stil en even kon men het onderdrukte snikken van Vlekkie hooren. Jaap ging naar zijn vriend toe, klopte hem bemoedigend op de schouder en fluisterde hem een paar woorden van troost toe.
- Ik geloof, dat hij hapt, zei hij.
Vlekkie kreunde.
- Het is akelig, zei de huisbaas eindelijk.
- U begint het tenminste te begrijpen, zei Blinkie. Tenslotte
| |
| |
geloof ik, meneer, dat u in uw hart een goed mensch bent.
Deze lof scheen wel eenige indruk op den man te maken.
- Uw optreden lijkt een klein beetje op chantage, zei hij.
- Meneer, waarschuwde Bart, ga niet te ver. U zoudt er berouw van kunnen hebben.
- Laat ons er verder geen woorden meer aan verspillen.
- Zooals u verkiest.
- Hoeveel geld heeft uw vriend noodig om te verhuizen?
- Laat ons zeggen, vijf en twintig gulden.
- Daar denk ik niet aan.
- Een deurwaarder kost meer. En wat bent u er bij gebaat, als de man alleen maar beslag op een lijk zou kunnen leggen. Een fraaie geschiedenis: politie, een ziekenhuis-auto, een oploop voor de deur en lange stukken in de krant.
- U vergist u, als u verwacht, dat u mij op deze manier kunt dwingen. Maar ik zal u tien gulden geven, zoodra de woning ontruimd is. Dat is mijn laatste woord.
- Over het bedrag valt misschien nog te praten, over het tijdstip niet. Het geld zal betaald moeten worden, voordat de woning ontruimd is. Mijn vriend is nu eenmaal wantrouwig en terecht. Hij is al zoo vaak bedrogen. Laten we het dus afmaken op twintig gulden.
- Vijftien, bood de huisbaas.
- Aangenomen. Wij zijn tenslotte geen menschen, die het uiterste verlangen.
- Maar welke garantie heb ik dan, dat het huis inderdaad ontruimd wordt?
- In de eerste plaats zijn eerewoord.
De huisbaas meesmuilde minachtend.
- Het eerewoord van een wanbetaler, een waarzegger, een afperser en een zelfmoordenaar.
- Die verzameling zou u zeker een maand kosten, als wij er werk van zouden maken. Er zijn hier twee getuigen. Behalve het eerewoord van mijn vriend, krijgt u echter nog een onderteekende verklaring - tegen betaling van vijftien gulden dan - dat het huis bijvoorbeeld Dinsdag voor twaalf uur door den huurder verlaten zal zijn.
- 't Is goed, besloot de huisbaas, morgenochtend om elf uur
| |
| |
kom ik terug. En wat uw vriend betreft, laat hij zich als een man gedragen en zich niet zoo aanstellen.
Blinkie stelde den man gerust en bracht hem naar de deur. Toen hij in de kamer terug keerde, werd hij met hoerageroep door Jaap ontvangen. Vlekkie zei echter niets, die drukte zijn zakdoek tegen zijn oogen, die traanden van het lachen.
|
|