| |
| |
| |
Hoofdstuk veertien
Achter de coulissen van de ziel
Gedurende de eerste dagen bleek de waarzeg-industrie nog niet voldoende voor het bestaan van de drie firmanten op te leveren. Soms zaten er drie of meer bezoekers in de wachtkamer en moest Jaap met het verruilen van de enveloppen de grootst mogelijke voorzichtigheid betrachten. Op andere dagen echter, lieten de klanten op zich wachten en waren de drie priesters der waarheid genoodzaakt de tijd met het doen van spelletjes te dooden. Blinkie meende, dat deze kinderziekte hunner onderneming wel spoedig voorbij zou gaan en dat, zoodra het meer bekend was dat bij professor Jably wonderen aanschouwd konden worden, de wachtkamer te klein zou blijken te zijn. Er waren verschillende aanwijzingen die de hoop rechtvaardigden, dat het binnenkort storm zou loopen. Nergens konden de menschen voor een enkele gulden zooveel troost, stichting, vermaak en hoop koopen als bij professor Jably. Waarzeggerij, bioscoop, kerk, biecht, psychiatrisch en rechtskundig advies, dit alles kregen Jably's klanten volop. Jably was de groote vraagbaak, het orakel dat op alles antwoord gaf, niets menschelijksch of onmenschelijksch was hem vreemd en niemand klopte tevergeefs bij hem aan. Als wij een jaar bestaan en getoond hebben tot wat wij in staat zijn, dan vragen wij een subsidie bij het rijk aan, zei Blinkie. Wij zijn een steunpilaar van onze wel-geordende samenleving, wij houden de waan in stand en daarom moet de staat ons helpen. Als kerken, scholen en universiteiten gesteund worden, dan komt ons ook een beetje geld toe. Ik zie het er nog van komen, dat wij binnenkort in een groot gebouw zitten, dan wordt Jaap chef van een heel stel brieven verduisterende huisknechten en ik krijg een telefooncentrale met een dozijn lieve telefonistetjes onder mijn leiding.
Voorloopig konden zij het echter nog wel met z'n drieën af
| |
| |
en omdat het een weinig vervelend werd de uren van wachten alleen maar met kaartspelen te vullen, kocht Blinkie een werpspel met een schijf en pijltjes met stalen punten. Na eenige dagen hadden zij een groote vaardigheid in het werpen gekregen en waren de wanden van de wachtkamer bespikkeld met honderden, door de punten der pijltjes gemaakte gaatjes. Blinkie en Vlekkie bleken prima pijlwerpers te zijn, die in de moeilijkste standen de roos wisten te raken, maar Jaap was een kruk, die het maar zelden tot honderd punten bracht. Als de bel rinkelde, voltrok zich bliksemsnel een algeheele tooneelverandering. Jasjes werden aangetrokken, de stoelen op hun plaats gezet, de doelkaart van de wand gerukt, de tafel, waarop Vlekkie, omdat er weer een klant verscheen, een Indianendans had uitgevoerd, werd recht gezet en Blinkie trok een vergeten pijltje uit de groote horoscoop van Vondel, die boven de schoorsteenmantel hing. Tien seconden nadat de bel was overgegaan, was de wanorde in orde herschapen en was de speelzaal veranderd in een wachtkamer, waar een plechtige, eenigszins drukkende stilte hing. Alvorens aan het werk te gaan, rookten Blinkie en Vlekkie dan nog een sigaret, omdat de bezoekers toch hun vragen moesten opschrijven en omdat het beter was de menschen de indruk te geven, dat de professor nog in gesprek was. Met dit oogmerk liet Jaap dan ook, voordat de bezoekers bij Jably mochten binnen komen, altijd nog eerst even een denkbeeldige klant uit. Hij liep dan door de hal met de klapstap, een manier van loopen, waarbij eerst de hak werd neergezet en daarna met de zool tegen de grond werd geslagen. De klapstap klonk als het loopen van twee menschen, welke indruk Jaap nog trachtte te versterken door luid met zijn denkbeeldigen bezoeker te praten. Soms hielp Blinkie hem een handje, door pratend mee te loopen naar de straatdeur, die dan met een goed hoorbare slag werd gesloten. Daarna sloop Blinkie dan voorzichtig naar zijn kelder en kon het spel
beginnen.
Op een Dinsdagmiddag, nog voordat het spreekuur was aangevangen, verschenen gelijktijdig drie bezoekers: twee heeren en een oude dame. De beide heeren traden zelfbewust op en hingen hun hoeden en jassen zoo resoluut aan de kapstok in de gang, dat het Jaap tot nadenken bracht. Dit was geen
| |
| |
waarzeggerspubliek! Rechercheurs, ging hem door het hoofd, die kerels zijn hier gekomen om de zaak te verlinken. De jongens waarschuwen, dacht hij, geen enveloppen ruilen, niet bloot geven en liever de zaak voor een enkele maal laten mislukken, dan tegen de lamp te loopen. Zijn argwaan werd versterkt, toen de heeren er bezwaren tegen bleken te hebben hun vragen op te schrijven.
- Waarom moet dat? vroeg de oudste.
- Omdat de professor zijn eigen methode van werken heeft, waarvan hij onder geen enkele voorwaarde afwijkt, antwoordde Jaap.
- Merkwaardig!
Ondanks hun bezwaren, zetten de bezoekers zich aan tafel en begonnen hun vragen op te schrijven. Het oude dametje had inmiddels reeds haar wenschen aan het papier toevertrouwd en toen zij Jaap de envelop overhandigde, kreeg hij opeens het gevoel, dat hij haar vroeger al eens moest hebben gezien. Maar waar? Voordat hij haar naar binnen stuurde, wilde hij zekerheid hebben en dus bleef hij haar van achter zijn schrijftafel aandachtig opnemen. Plots schoot het hem te binnen. Waarachtig, dat was die oude tante, de dame met den kater, de eenige klant die hen in de Viervoeter had bezocht. Jaap kwam even onder de indruk van zooveel trouw en voordat hij haar envelop naar Blinkie doorzond, schreef hij er met blauw potlood op: ‘Dit is de moeder van den kater, dien wij niet gesneden hebben. Zorg voor een goede bediening, want zij is een vaste klant!’ De brief verdween in de buizenpost en kwam terecht op de tafel van Blinkie, die de mededeeling glimlachend las. De brief bevatte drie vragen: 1. Leeft Titsie? 2. Waar is Titsie? 3. Komt Titsie terug?
Het seinlampje in de kamer van Vlekkie flikkerde.
- Hier ben ik, zei de professor en legde zijn oor op de telefoon.
- Een pracht-geval, eten en drinken, zei Blinkie. Hier is een dame, die smoor verliefd is op Titsie.
- Wat een rotnaam, zei Vlekkie. Wie is die Titsie?
- Dat zul je aanstonds wel hooren. Het is een zeer merkwaardig geval.
- Vertel er dan tenminste iets van.
| |
| |
- Geduld, straks zul je alles hooren. Ik waarschuw je alleen maar en bereid je er op voor, dat je aanstonds een schoonheid te zien zult krijgen, voor wie drie kuchjes lang niet voldoende zijn.
- Jawel, antwoordde Vlekkie, nu weet ik al hoe laat het is. Ik krijg natuurlijk een ontzettend mormel te zien.
Het roode signaallampje boven Blinkie's tafel gloeide aan.
- Let op, zij is op komst, waarschuwde hij.
Vlekkie was volstrekt niet verwonderd toen hij inplaats van een beeldschoone maagd, een oud verschrompeld vrouwtje, dat een klein hoedje met keelbandjes droeg, binnen zag komen. Hij kuchte vier maal.
- Schoonheid is een subjectief begrip, zei hij. Neemt u plaats, dame.
- Wat zegt u? vroeg de juffrouw, haar hoedje een weinig verschuivend.
- Alles voor Blinkie, antwoordde Vlekkie langs zijn neus weg. Mag ik uw brief met vragen hebben?
Blinkie grinnikte en zoodra de professor met zijn oor op de telefoon lag, informeerde hij er naar of hij te veel gezegd had van de schoonheid dezer bezoekster. Opnieuw kuchte Vlekkie.
- Hier komt de eerste vraag, boy, zei Blinkie vriendelijk. Leeft Titsie?
Vlekkie zuchtte.
- Ik geloof dat de geesten in het vooronder, waar zich de buizen bevinden, die het drek dezer wereld afvoeren, ik geloof dat deze geesten zich ongepastheden veroorloven.
- Wat zegt u? vroeg de juffrouw.
- Geen geest met eenig zelfrespect denkt er aan zich te wasschen, zei Vlekkie.
De juffrouw keek hem verwonderd aan. De professor opende even zijn oogen en knikte haar vriendelijk toe. In de telefoon bulderde Blinkie dat hij moest oppassen, omdat die juffrouw niet zoo dom was, als zij er uit zag.
- Een beetje onzin is goed, zei hij, maar dit mensch wordt niet met ziektes gegooid en zij heeft geen vervolgingswaanzin. Het is een buitengewoon merkwaardig geval, zooals ik je zooeven al gezegd heb en het is noodig, dat je je zooveel mogelijk houdt aan dat wat ik je voorzeg. Eerste vraag dus: Leeft Titsie?
| |
| |
Vlekkie geloofde er niet veel van, doch zijn nieuwsgierigheid was gaande gemaakt en dus besloot hij voorloopig af te wachten en te doen wat Blinkie vroeg.
- Het is, mejuffrouw, een vreemd geval, zoo begon hij. U vraagt bij namelijk of Titsie nog leeft.
- Juist, zei Blinkie. Titsie is een wezen van geheel ander karakter en geheel andere gestalte, dan de wezens die gewoonlijk in je hypnotische slaap verschijnen.
De professor herhaalde wat hem voorgezegd was.
- Wat zie ik, hernam het vest, Titsie beweegt zich op vier voeten, naar de wijze der dieren.
Hij voert mij, dacht Vlekkie, maar niettemin herhaalde hij de woorden. Door zijn oogharen glurend, zag hij dat het de juffrouw heelemaal niet verwonderde te vernemen, dat Titsie zich naar de wijze der dieren voortbewoog. Misschien ging het om een klein kind, dat nog niet loopen kon.
- Titsie is bruin als ijzerroest en nog niet zoo lang geleden is hij in een soort van ziekenhuis geweest, waar hij een kleine operatie heeft ondergaan.
De juffrouw knikte.
- Titsie is een dief, die steelt als hij de kans schoon ziet. Titsie is een merkwaardig wezen, dat zich bij voorkeur in dakgoten ophoudt.
Dat gaat te ver, dacht Vlekkie, die knaap wil mij door de chocola halen. Hij kleedde het dus een weinig voorzichtiger in en sprak:
- Vreemde beelden doemen voor mijn oogen op. Uw Titsie houdt er zeer eigenaardige gewoonten op na. Hij leeft hoog boven de menschen en ik meen hem te zien op daken en in dakgooten.
Opnieuw knikte de juffrouw.
Hoe speelt een zuigeling dat dan klaar? dacht Vlekkie.
- De beelden zijn een weinig wazig, vervolgde hij, en soms spreken de monden misleidende brabbeltaal.
- Neen idioot, riep Blinkie, zeg het gerust van dat gappen. Titsie is een dief.
- Titsie, vervolgde Vlekkie, kent niet goed het onderscheid tusschen het mijn en dijn. Hij heeft zijn ouders en familie- | |
| |
leden daardoor al heel wat verdriet bezorgd. Telkens opnieuw weer zie ik hem zijn hand uitstrekken, naar het bezit van anderen....
- Pootje, verbeterde de juffrouw.
- Zie je nou, ezel! riep Blinkie, die Titsie is een kater, de beroemde gesneden kater uit de Viervoeter, die ongesneden bleef.
- Pootje bedoel ik natuurlijk, verbeterde Vlekkie, want Titsie is een kater, een mooie bruine kater en een lief beest.
- Een schat, zei de juffrouw.
- En een levende schat, vulde de professor aan, want Titsie is niet dood, hij leeft.
- Ik dacht het al, zei de juffrouw met een zucht.
- Twee vraag, vervolgde Blinkie: Waar is Titsie?
- Uw tweede vraag luidt, ging Vlekkie verder: Waar is Titsie? Ik zie, dat het lieve dier uit uw gastvrij huis is weggeloopen. Dat zijn slechte manieren, die het arme dier van den dokter uit het dierenhospitaal geleerd heeft. Deze dokter is een kwakzalver, die Titsie op een leelijke manier beschadigd heeft.
- Hou je bek, ezel! riep Blinkie.
- En waar is de arme Titsie thans? ging Vlekkie onverstoorbaar verder. Het arme dier is op visite bij kattenvriendinnetjes en verveelt hen met het verhaal van de zware operatie, die hij onlangs ondergaan heeft.
- Genoeg, riep Blinkie, hier is de derde vraag: Komt Titsie terug? Terwijl hij deze woorden sprak ritselde het in de buizenpost en een klein opgevouwen briefje viel op zijn tafel. Hij liet Vlekkie, die nu toch niet veel kwaad meer doen kon, aan zijn lot over en las Jaap's mededeeling: De volgende klanten zijn twee gevaarlijke kerels. Ik geloof van de recherche. Kom als de juffrouw klaar is even op de gang.
Nadenkend blies Blinkie de rook van de sigaret voor zich uit. Dat zag er niet erg fraai uit. Over de mogelijkheid dat de justitie zich wel eens met dit spelletje zou kunnen bemoeien en dat hun bedrijf strafbaar zou zijn, had hij nog niet nagedacht. Waarschijnlijk kon men hen niet veel maken, want er waren tientallen waarzegsters die sedert jaar en dag hun bedrijf uitoefenden, zonder dat zij lastig gevallen werden. Alle
| |
| |
waarzeggerij berustte op bedrog, alleen was dat bedrog niet zoo gemakkelijk nawijsbaar als in dit geval.
Zijn gedachten werden afgeleid door Vlekkie, die nog steeds roerende verhalen aan het doen was, van katers met berouw en heimwee, die spijt hadden dat zij bij hun vrouwtje waren weggeloopen.
- Zet dat geklets nu maar stop, zei hij in de microfoon. Ik heb zooeven een briefje van Jaap gekregen. Er schijnen twee rechercheurs in de wachtkamer te zitten.
Vlekkie brak de zin, waaraan hij bezig was, middenin af en zei meteen zijn slotformule op:
- De weg van den kater gaat opwaarts, het wordt duister. De juffrouw had nog het een en ander over de aanstaande terugkeer van Titsie te vragen, maar de professor had geen geduld meer om naar haar te luisteren. Ieder oogenblik verwachtte hij dat de deur zou open gaan en dat de twee speurhonden zouden binnen komen.
- Kan ik Titsie met iets lokken? vroeg de juffrouw nog.
Maar de professor had reeds op de belknop gedrukt en Zacharias verscheen om de bezoekster uit te laten.
- Elke dag een stukje rauwe biefstuk op de drempel leggen, zei Vlekkie nog en toen had Jaap de deur reeds achter de juffrouw gesloten.
- Zeg op, vervolgde hij tot de schemerlamp, wat is er eigenlijk met die russen?
- Kalm maar, antwoordde het vest, de zaak blijkt minder ernstig te zijn, dan zij aanvankelijk scheen. Ik kreeg een waarschuwing van Jaap, maar zooeven heb ik een tweede briefje met een geruststellende mededeeling gekregen. De jongen was een beetje zenuwachtig en heeft twee fatsoenlijke vreedzame tabakshandelaars voor rechercheurs aangezien. Uit de inhoud van de zakken hunner overjassen, die op de gang hangen, heeft Jaap zekerheid gekregen. In ieder geval kun jij hiermee straks je voordeel doen.
- Een pak van mijn hart.
- Was je bang?
- Dat niet, maar ik zit nog maar pas in het vak en als ik dergelijke belangrijke bezoekers krijg, dan wil ik graag goed voor de dag komen. Als ik eenmaal wat meer routine heb,
| |
| |
dan is zelfs de hoofdcommissaris welkom. Die knaap zal misschien ook wel eens iets van zijn toekomst willen hooren. Zal ik ze dan nu maar roepen?
- O.K.!
De twee heeren, die even later in het roode schijnsel van de fotolamp verschenen, zagen er niet uit als menschen, die met bombastische phrases om de tuin te leiden zouden zijn. Zij namen den professor op met vrijmoedige blikken en de manier waarop de jongste met zijn armen over zijn borst gekruist ging zitten, had bepaald iets uitdagends. Vlekkie besloot op zijn hoede te blijven, zich zoo weinig mogelijk bloot te geven en voorzichtig te laveeren.
- Geeft u mij de vragen maar.
- Waarom, zoo vroeg de jongste, moet u alles eigenlijk op schrift hebben?
- Dat is mijn vaste manier van werken.
- Maar is het onbescheiden, als ik vraag, waarom u dat op deze manier doet.
- Betere concentratie.
- Wonderlijk, als u de brief toch niet leest.
- U zult hier ongetwijfeld met meer dingen, die u wonderlijk voorkomen en die verstandelijk niet te verklaren zijn, kennis maken. Overigens ben ik niet van plan u les in de occulte wetenschappen te geven, maar is het alleen mijn taak, u antwoord op uw vragen te geven. Geeft u mij nu maar de brief. Als een vod, dat zelfs de moeite van aanraken niet waard was, nam hij de envelop aan, kneep haar tot een prop ineen, drukte deze daarna tegen zijn voorhoofd en scheurde toen de envelop in snippers, die hij in de prullenmand wierp. De twee mannen volgden nauwlettend zijn bewegingen.
Flinke jongens, dacht Vlekkie, maar jullie kunt zoo flink niet zijn, of wij hebben jullie toch al te pakken. Het blanco velletje papier, dat jullie mij gebracht hebben, ligt al in honderd snippers in de mand en terug vragen kunnen jullie de zaak tenminste niet meer.
Onmiddellijk viel hij in slaap.
- Het zijn maar twee vragen, hoorde hij Blinkie zeggen. Wie is de dief? En: Hoe kunnen wij hem betrappen? Ik veronderstel, vervolgde het vest, dat er tabak bij hen gestolen is, maar
| |
| |
dit kun je niet positief zeggen, omdat het ook geld kan zijn. Het handschrift ziet er intelligent uit, pas dus op je tellen. Blijf in de ruimte en let goed op mij. Begin maar.
- Scherpe geuren, begon Vlekkie, bladeren, het kunnen boombladeren zijn, veel bruin en dan rook. Het gaat alles om de rook en toch is het lekker. Ik ruik tabak en ik zie rook. Handen strekken zich uit, zooals bij Titsie. Er wordt gestolen en gij vraagt mij, wie de dief is.
- Uitmuntend, zei de oudste bezoeker, ik maak u mijn compliment.
Zijn metgezel trapte hem waarschuwend op zijn voet.
- Dat is één - nul, Vlekkie, zei het vest. Het ijs is gebroken; wij zijn op de goede weg. Nu een persoonsbeschrijving van den dief. Begin maar. Ik zal er een pakhuisknecht van maken, die is zoowel voor diefstal van tabak als van geld te gebruiken.
- Ik zie een man, hernam de professor, een blonde man, niet groot niet klein, middelbare leeftijd, snor, haar, bruine broek, blauwe oogen. Hij komt en hij gaat en telkens als hij weggaat, draagt hij iets. Wat draagt hij? De rook bemoeilijkt mij het zien. Bevende handen, onrust in zijn hart. Hij gaat door straten van een achterbuurt, hij klimt een trap op. Wat draagt hij? Hij is gekleed in een gestreept hemd, zonder boord, zijn gelaat is ruw en ongeschoren. Maar hij draagt iets. Hij komt en hij gaat en hij is de dief.
- Prima, zei de bezoeker.
- Stop! riep Blinkie. Het gaat te goed, hij erkent iemand in onze beschrijving. Wij zijn misschien bezig een armen sloeber er in te luizen.
- Sloeber, zei Vlekkie, hij draagt iets.
- Die goedkeuring bevalt mij niet, zei Blinkie. Breek het maar af; wij moeten eens rustig over deze zaak nadenken. Zeg maar, dat ze terug moeten komen, dat ze iets moeten meebrengen, wat de dief heeft aangeraakt. Vertel maar, dat alles veel te veel in nevelen gehuld is. Als zij voor de tweede maal komen, zullen wij hen wel een heel anderen kerel laten zien.
- Nevelen, rook, hernam Vlekkie. Sloeber in rook. Het is moeilijk, zeer moeilijk en zwaar. Mijn handen zoeken aan- | |
| |
raking met iets, wat zijn handen betast hebben. Dan zal ik verder spreken. De nevelen trekken op, het wordt duister.
Vlekkie ontwaakte met een zucht.
De mannen keken hem zwijgend aan en van hun aanvankelijk critische houding, was geen spoor meer over.
- Heb ik gesproken?
- Of u gesproken hebt? vroeg de oudste. Mijnheer het was geweldig, het was prima, eerste klas. Niet alleen hebt u de vragen, die u niet kende, beantwoord, niet alleen hebt u letterlijk onze tabak geroken - ik ben namelijk tabakshandelaar - maar u hebt ook een uitstekende persoonsbeschrijving van den vermoedelijken dief gegeven.
- Welke dief?
- De man die telkens weggaat en dan iets draagt.
- O juist, dat heb ik dus gezegd.
- Weet u dat dan niet?
- Als ik wakker ben, weet ik niets meer. Vertelt u het dus maar, dan kan ik zoo noodig het een en ander verklaren.
- De persoonsbeschrijving welke u gaf, is tot in kleinigheden die van Cobus, een onzer knechten. Zelfs het overhemd zonder boordje en het ongeschoren gezicht. Reeds sinds eenige maanden verdwijnen pakken tabak uit het veem en wij kunnen de dieven niet ontdekken. Wij hebben het zelfs al met detectives geprobeerd, wij hebben er politiehonden bij gehad en wij hebben zelf heele nachten op de uitkijk gestaan. Het heeft alles tot niets geleid en u lost het als het ware in een handomdraai op.
- Nog niet heelemaal, vulde de jongste aan. U zei, dat u het niet goed zien kon, dat er te veel nevelen waren en uw handen wilden iets betasten, wat de dief had aangeraakt.
- Heb ik dat gezegd? vroeg Vlekkie. Dan ben ik zeker niet volledig geweest. Als ik om psychometrisch contact vraag, dan heb ik moeilijkheden en dan moet ik geholpen worden. Kunt u mij aan een dergelijk voorwerp helpen?
- Wat voor een voorwerp bedoelt u?
- Een voorwerp, dat door den dief is aangeraakt.
- Zeker meneer. Wij hebben het restant van een klein baaltje peperdure tabak. Veel is er niet meer van over, want de dieven weten wat zij moeten nemen. Ik kom vanavond met
| |
| |
deze tabak terug en dan kunt u het betasten. De hoofdzaak is, dat wij op de goede weg zijn.
- Alleen, ziet u, vervolgde Vlekkie, alsof hij aarzelde, een psychometrische seance valt buiten het gewone werk, daaraan zijn extra kosten verbonden.
- Mijnheer, hernam de tabakshandelaar, het is mij honderd gulden waard, als u deze zaak tot een goed einde brengt.
- Tien gulden per zitting is voldoende, antwoordde Vlekkie bescheiden. Komt u maar vanavond met de tabak terug en maakt u de rest maar met mijn bediende in orde, want ik bemoei mij nooit met de geldzaken.
Toen de beide mannen vertrokken waren, hield Vlekkie consult met het schemerlampje.
- Wat denk je er van? vroeg hij.
- Die tien gulden zijn niet kwaad, antwoordde het vest, maar wij moeten voor een anderen dief zorgen, anders draait er misschien een onschuldige voor op. Ik voelde dat het mis ging en daarom heb ik het signalement, dat aan dat van Cobus beantwoordt, genoteerd. Vanavond zullen wij de heeren een anderen dief voortooveren, als het dan maar niet weer precies raak is. Volgende klant Vlekkie; het lampje brandt al. De zaak begint te marcheeren.
Die middag ontvingen zij nog drie bezoekers. Een man die examen gedaan had voor politie-agent en die kwam vragen of hij geslaagd was. Zijn vragenlijst bevatte drie koeien van fouten en dus liet Vlekkie hem zakken. De twee andere bezoeksters waren jonge meisjes. De eene zat in een gecompliceerd liefdesavontuur verward met een getrouwden man, die aan woedeuitbarstingen leed en dan beet als een dolle hond. Het meisje liet de litteekens zien en Vlekkie probeerde een afspraakje met haar te maken, om haar te troosten. Tot groote voldoening van Blinkie, gelukte zijn toeleg niet. Het meisje bleef liever haar gehuwden buldog trouw, dan uit te gaan met zoo'n griezeligen professor, die de gedachten van menschen las, alsof het krantenberichten waren.
- Ik bijt nooit, probeerde Vlekkie nog, ik ben zacht van gemoed en ik kan u de prachtigste toekomsten voorspiegelen.
Maar het gebeten meisje zei resoluut neen en toen was de beurt aan de andere juffrouw, die lang niet zoo knap was, die
| |
| |
geen litteekens kon laten zien en die alleen maar kwam vragen, of zij weer gauw aan het werk zou gaan. Om zich te wreken op het meisje, dat hem een blauwtje had laten loopen, voorspelde Vlekkie haar vriendin een schitterende toekomst. Betrekkingen zou zij niet meer noodig hebben, omdat er binkort een rijke, slanke, blonde jongeling komen zou, die haar ten huwelijk zou vragen. Het zou een ideaal huwelijk worden, met twee schatten van kinderen, een witte hond, een auto, een electrische ijskast in de keuken en het geheel zou vooraf gegaan worden door een huwelijksreis naar een blonde kust met palmen onder blauwe lucht. De gebeten vriendin keek scheel van afgunst en kreeg nog diezelfde avond ruzie met haar minnaar, omdat hij haar geld voor een nieuw hoedje weigerde.
's Avonds kwamen de bestolen tabakshandelaren terug. Zij hadden een taxi genomen, om niet met het omvangrijke pak tabak langs de straat te moeten sjouwen. De firma genoot die avond de eer, Hetty op bezoek te hebben. Blinkie had haar zijn bovennatuurlijke avonturen in geuren en kleuren verteld, zij was nieuwsgierig geworden en wilde nu het schouwspel - of eigenlijk hoorspel - ook wel eens bijwonen. Toen de tabaksmannen verschenen, zat zij in de wachtkamer, alsof zij gekomen was om den professor te raadplegen. Jaap liet de twee heeren echter voor gaan, omdat, zoo zei hij, de juffrouw op een vriendin moest wachten. Nadat hij een tientje van hen in ontvangst genomen had - de professor zelf bemoeide zich niet met geldzaken - verdwenen de mannen met hun pak tabak in het cabinet van professor Jably.
- Griezelig, vond Hetty toen zij weder alleen waren, ik sta te trillen op mijn beenen. Die heeren zien er niet gemakkelijk uit. Jullie mogen wel oppassen.
- Zij zijn tam als volwassen menschen, antwoordde Jaap. Je ziet, dat ze eerst netjes hun tientje hebben neergelegd. Gevaarlijke menschen houden hun beurs gesloten. En ga nu maar vlug naar de kelder, dan kun je hooren, hoe de misdaad in het tabakspakhuis wordt opgelost.
- Kom maar, lieveling, zei Blinkie, toen Hetty schoorvoetend zijn machinekamer binnen kwam. De heeren zijn juist binnen gekomen en de professor ligt al op één oor.
| |
| |
Hij bood haar een tweede stel hoofd-telefoons aan.
- Maar wat krijgt Blinkie dan voor deze vertooning?
- Jaap heeft boven zijn tientje al in ontvangst genomen.
- Jawel, dat is een tientje van de booze mannen. Maar wat krijgt Blinkie van Hetty? Een fijn klein zoentje?
- Daarvoor ben ik hier niet gekomen.
- Ik snak er naar.
- Idioot!
Hetty kuste hem, haastig en nerveus.
- Je maakt er veel te veel lawaai bij, vervolgde Blinkie, haar de telefoons opzettend. Door deze microfoon heeft de arme professor, die op de pijnbank ligt, alles gehoord. Nietwaar Vlek? Kuch eens even, als je dat zoentje gehoord hebt.
Gehoorzaam kuchte Vlekkie.
- Stapelgek, zei Hetty. Het lijkt hier wel een spookhuis en jullie bent echte draken. Daar!
Blinkie, die haar opnieuw had willen zoenen, kreeg een klinkende klap op zijn wang.
- Slagen vallen in de diepte, hoorden zij Vlekkie's stem.
- Kan hij dat nu zoo maar zeggen, waar de menschen bij zijn? vroeg zij verwonderd.
- Je kunt eenvoudig alles zeggen, niks is te gek.
- Eenvoudig alles en toch nog te weinig, klonk het weder in de telefoon.
- Let op, Vlek, wij beginnen. Maak er maar weer een heeleboel rook en nevels omheen en als de zaak dan flink in de mist zit, dan laten wij den anderen dief te voorschijn komen. Hetty zat naast haar vriend op de tafel met instrumenten en luisterde in spanning en met wangen die rood waren van opwinding, naar de nonsens, die Vlekkie ten gehoore bracht.
- Wat zie je er weer lief uit vanavond, zei Blinkie, de beenen streelend, die naast hem omlaag hingen.
Tot antwoord kreeg hij een tik op zijn handen.
- Er vallen slagen, zei Vlekkie, en er is ook een vrouw in het spel, een blonde vrouw, een kleine duivelin. Nog is zij in nevelen gehuld en naast haar zie ik een man met begeerte in zijn oogen.
- Wat een brutaliteit! zei Hetty.
| |
| |
- De dief is zeer brutaal te werk gegaan, vervolgde de professor.
- Geef nu maar de persoonsbeschrijving, zei Blinkie. Let op, daar komt het.
- De man treedt uit de nevelen te voorschijn, ging Vlekkie verder, thans is hij duidelijk zichtbaar. Scherpe geuren, de man is gekleed als een heer, rook en tabak, gele schoenen, donker haar, lang en slank. Hij draagt iets. Wat draagt hij. Mijn handen beroeren, wat hij aanraakt. Zijn gelaat is glad, een bril, zijn naam, ik zie een naam....
- Henri, zei Blinkie.
- Henri! herhaalde Vlekkie.
- Stop, finaal, maar dan ook compleet mislukt! Dat was de stem van den tabakshandelaar.
Vlekkie ontwaakte met een schok.
- U hebt blijkbaar luid gesproken? vroeg hij.
- Zeker heb ik gesproken, mijnheer. Dat lijkt naar niks. Die man van vanmiddag was prima, dat was Cobus, ten voeten uit, maar een vent met een bril op en gele schoenen aan, is nog nooit in mijn pakhuis geweest. Er komen geen heeren in het veem.
- Dat kunt u niet weten, antwoordde de professor, want u hebt den dief nooit gezien, u weet althans niet hoe hij er uit ziet. Overigens hebt u mij er door dat praten heelemaal uit gehaald. U had mij rustig moeten laten gaan en mij niet in de rede moeten vallen.
- Maar begrijp dan toch, mijnheer, dat ik op heete kolen zit. Vanmiddag waren wij op de goede weg, toen ging het prachtig. Maar nu is het heelemaal mis.
- Misschien wil mijnheer het nog eens probeeren, zei de jongste.
- Dat gaat helaas niet meer. Ik ben er volkomen uit en ik ben bovendien doodmoe. Deze zitting is mislukt door uw schuld, maar ik zal u toch trachten te helpen, want de zaak interesseert mij. Laat u de tabak maar hier, dan zal ik morgenochtend, als ik frisch ben, een nieuw psychometrisch onderzoek houden. Geef uw adres maar aan mijn bediende, ik zal u wel een schriftelijk rapport sturen. Voor dit extra onderzoek behoeft u niets te betalen.
| |
| |
- Mijnheer, ik geef u honderd gulden, als u den dief opspoort.
- Het is mij niet in de eerste plaats om het geld te doen, heeren, antwoordde Vlekkie met gesluierde stem.
- Wat een stelletje huichelaars en oplichters zijn jullie! zei Hetty.
- Nu zie je ook eens, hoe ingewikkeld die waarzeggerij is, waar de heele wereld laag op neerkijkt.
- Je bent een boef.
- Dat laat ik me door jou graag zeggen, antwoordde Blinkie en sloeg zijn armen om haar heen.
- Ben ik verbonden met de kelder van Eros? vroeg Vlekkie.
- Hallo schoft!
- Ben jij het schat? Wat zeg je ervan, hebben wij het er niet prima afgebracht?
- Uitstekend Vlek, je hebt ze keurig aan de lijn gehouden.
- Let op. Jaap is klaar. Volgende klant.
- Hoe vind je het, Hetty? vroeg Blinkie.
- Heerlijk boef. Gezelliger dan de mooiste film. Ik laat mijn kantoor in de steek en ga ook zooiets beginnen.
- Kan niet. Er ligt patent op de zaak.
Het ritselde in de buis en een brief viel op de tafel.
Blinkie las de vragen voor.
- 1. Meent hij het ernstig? 2. Zal hij mij vragen? 3. Zal mijn man nog lang leven?
Blinkie declameerde:
- Waar werd oprechter trouw, dan tusschen man en vrouw, ter waereld ooit gevonden? Dat is weer zoo'n mooi geval van eeuwige liefde, vervolgde hij. Deze tante houdt er een minnaar op na en nu wil zij niet alleen hooren of hij het ernstig meent, maar zij is er ook benieuwd naar om te weten of haar horendrager, die acht uur per dag in de fabriek staat of op een kantoorkruk zit, gauw naar de andere wereld zal vertrekken.
- Wat een ellendig wijf!
- Niet zoo snel met je oordeel, schat! Misschien gaat haar echtgenoot heelemaal niet naar kantoor of fabriek, verzuipt hij alles wat hij verdient en slaat hij zijn vrouw bont en blauw. Je hebt van die kerels!
- Bij zoo'n vent zou ik wegloopen.
| |
| |
- De een loopt weg en de ander loopt naar den waarzegger. En dan heb je nog een derde soort vrouwen, dat boterhammen met rattenkruid klaarmaakt. Een kwestie van temperament. Zeg het maar, Hetty: moeten wij haar gelukkig of ongelukkig laten worden. Krijgt zij den minnaar of niet?
- Misschien is het wel zoo'n geslagen zielepoot, antwoordde Hetty. Als het een feeks was, zou zij wel zoo'n boterham klaarmaken. Laat haar dus maar gelukkig worden.
- Daat gaat ie dan. Heb je het gehoord, Vlekkie? vroeg Blinkie in de microfoon.
- Het brood des levens is vergiftigd door het kruid der ratten, klonk het van boven.
- Ja Vlek, een behoorlijk mensch kan tegenwoordig alleen nog maar kreeftenslaatjes en ganzenleverpastei eten. Maak haar beul van een kerel dus maar dood en zet haar met dien anderen knul in de zevende hemel.
- Geslagen, gedragen, niet vragen, begon Vlekkie. Blauwe vlekken, houten hekken, armen en beenen, niet meer weenen. Blauwe vlekken vol zon, door de wolken schijnt de zon. Gij vraagt, of hij het ernstig meent. Oh zeker, 't is gewis, dat hij die het ernstig meent, de ware minnaar is. Gij vraagt mij, of hij u zal vragen. Ik zeg, 't is zeker, binnen honderd dagen. Gij staat beiden op een pad met kiezel, uw hand ligt in de zijne, klein als een jonge vogel in zijn nest. Gij bevindt u in een idyllisch oord, een rustige tuin vol bloemen, vol zerken en dooden. Een stille plek in onze rumoerige samenleving, een kerkhof. Het is hier gezellig, niet voor de anderen, maar voor u beiden, want dicht bij u, slechts een weinig lager dan de plaats waarop uw voeten staan, ligt de man, die gedurende vele jaren uw echtgenoot was. Hij ligt vlak en gij staat rechtop, hij is koud en gij zijt warm, om niet te zeggen heet, hij bevindt zich in het duister, gij staat in het licht. De kneep des levens zit in het feit, dat hij dood is en dat gij leeft. Binnen honderd dagen, voordat de zwarte stormvogels van Eros drie maal langs het westen zijn gegaan, zal uw man gestorven zijn. De andere, de sluiper van thans, wordt dan uw man en openlijke minnaar. Gij zult baden in het geluk, gelijk een vogel in een plasje. Uw weg gaat opwaarts, het wordt duister.
| |
| |
- Prachtig, fluisterde Hetty. Vlekkie is niet alleen een schilder, maar ook een dichter. Waar haalt iemand de waanzin vandaan?
- En een goed mensch is hij ook, zei Blinkie, want ik verzeker je, dat hij deze vrouw gelukkig gemaakt heeft.
- Kan hij mij de toekomst niet eens voorspellen?
- Dat is niet noodig, schat. Dat zal ik wel doen. Ik zie ons samen zitten op een dakkamertje met veel leegte en weinig meubelen. Jij slaat je blanke armen om mijn hals, brengt je kersrood geschilderde lipjes naar mijn oor en fluistert: Schat, hoe heb ik zoo idioot kunnen zijn en waarom was jij zoo'n ezel? Nu zijn wij er toch bij elkaar ingevlogen. Luister engel, er klinken voetstappen op de trap, de politie komt je halen, mijn ridder.
- Vlug dan, riep Hetty, nog één afscheidszoen, voordat de menschengrijpers binnen komen!
Toen de professor de kelder betrad, vond hij zijn helper in de armen van Hetty.
- Geen wonder, dat het vest verstomd is. Het walgt van zooveel zinnelijkheid, zei hij. Maak je uit deze wellustige omarming los, Hetty. Je valt mij tegen, ik dacht, dat je een net meisje was.
- Jullie maken mij hier slecht.
- Iedereen wordt slecht, die tusschen de coulissen der ziel gekeken heeft. Maar laat ons de ellende dezer wereld trachten te vergeten. Het is de hoogste tijd voor een kop koffie.
|
|