| |
| |
| |
Dertiende hoofdstuk
Professor Jably verschijnt ten tooneele
De woning, waarin Anton, Vlekkie's broeder, gehoopt had een reeks van gelukkige huwelijksjaren te zullen slijten, maar die tengevolge van een paar onbelangrijke kleinigheden thans niet meer aan haar bestemming kon beantwoorden, zou voor een ander doel gebruikt worden. Zij was zeer geschikt voor de huisvesting van de nieuwe firma, alleen had zij volgens Jaap het nadeel, dat zij in een buitenwijk en te ver uit het centrum lag. Blinkie meende, dat dit geen groot bezwaar kon zijn. Wat je ver haalt is lekker, zei hij, en wie behoefte heeft aan een beetje waarheid, moet er maar een wandelingetje of trammetje voor over hebben.
Als Antons bruidje het niet in hart en hoofd gekregen had, om op het allerlaatste oogenblik op een ander verliefd te worden, zou het huwelijk zeer waarschijnlijk zijn doorgegaan en had de woning, die thans maar half aangekleed was, een aardig huwelijksnestje kunnen worden. Vol weemoed toonde Anton zijn vrienden de nieuwe gespijkerde matten, die nog naar het pakhuis geurden, de keurige gordijnen, waarvoor Helene, de ontrouwe, zelf de maat genomen had en de deurknoppen, die hij zelf netjes had gelakt.
- Niets heb ik nagelaten om het hier zoo gezellig mogelijk te maken, sprak hij spijtig. Alles is op afbetaling gekocht, tot het plankje voor de closetrol toe. Maar Helene kon mijn zorg en toewijding niet waardeeren en heeft zich in de armen gegooid van een schoft, die zes duizend gulden per jaar verdient en alles contant koopt. Begrijpen jullie de vrouwen?
Blinkie schudde ontkennend het hoofd.
- Er zijn van die vrouwen, die de klank van zilver meer waardeeren, dan die van de zoetste liefdestaal.
- 't Is ellendig voor iemand zooals ik, die zijn heele leven idealist geweest is.
| |
| |
- Kop niet laten hangen, dat is de pest voor idealisten, zei Blinkie. Je hebt gelukkig niet voor niets gelakt, want onze klanten zullen bij tientallen, bij honderdtallen deze deuren open en dicht maken. En wat die niet afbetaalde matten betreft, zij zullen naar ik hoop door tallooze voeten, die achter de waarheid aanhollen, betreden worden.
- Heel aardig van die voeten, maar hoe zit het eigenlijk met die afbetaling? vroeg Anton.
- Dat gaat gewoonlijk in termijnen, antwoordde Blinkie. En voor de rest is het een leelijke geschiedenis, ik bedoel leelijk voor de leveranciers. Want hoe zullen die menschen aan hun geld komen, nu Helene te ontrouw geworden is?
- Ik blijf natuurlijk aansprakelijk.
- Ja juist. En jij bent, meen ik, die beroemde kikker, waarvan geen veeren geplukt kunnen worden.
- Maar als er niet betaald wordt, kunnen ze de boel terug halen.
- We zouden het desnoods ook zonder closetplankje kunnen stellen, meende Vlekkie.
- Och ja, als het beslist niet anders kan.
- Het is merkwaardig, vervolgde Blinkie, de waarzegfabriek is nog niet eens in bedrijf en nu begint het wonder al te werken. Ik krijg visioenen van loopjongens met kwitanties en van deurwaarders met getuigen en papieren. Het ziet er naar uit, dat het heel moeilijk voor de arme leveranciers worden zal, om hun goederen hier weer uit te krijgen. Maar als de zaak goed gaat, als de firma genoeg waarheid verkoopt, zullen wij die op afbetaling leverende zakkenrollers ook hun centen geven.
- Maar ik heb een gedeelte contant betaald, zei Anton.
- Dan ben jij natuurlijk het eerst aan de beurt. Nette menschen gaan voor.
Nadat deze zaken geregeld waren, ging men het huis van de technische kant bekijken. De voorkamer zou tot wachtkamer worden ingericht en in het vertrek waarin het echtpaar had zullen slapen, zou de waarzegger tronen. In het keldertje zouden de hersenen van het bedrijf worden ondergebracht, daar zou Blinkie met zijn versterker, hoofdtelefoon en microfoon zitten. Het keukentje was niet groot, maar bood voor- | |
| |
loopig toch voldoende ruimte voor het opbergen van leege bierfleschjes en voor het bakken van spiegeleieren. Deze spiegeleieren behoorden bij het overblijvende zijkamertje, dat Blinkie tot slaapvertrek zou moeten dienen. Als hij hier sliep, dan had hij een enkele maal ook wel eens een ontbijt noodig en dit zou in het keukentje klaargemaakt moeten worden. Juffrouw Bontenbal had hem, na de dramatische avond met de drie minnaars, de huur opgezegd en Blinkie zei, dat tusschen hen nu alles voorgoed uit was en dat hij niets meer met zijn hospita te maken wilde hebben. Zijn huurschuld schonk hij haar en hij hoopte zoo spoedig mogelijk uit dit huis, waarin hij alleen maar tegenslagen ondervonden had, te kunnen vertrekken. Alleen Hetty, dacht hij, maar wie weet waar het goed voor was. Wie het dichtst bij het vuur zit, brandt zich het eerst. Ook Anton's gelakte deurknoppen hadden hem nadenkend gestemd. Er was pas bericht van zijn advocaat gekomen, dat zijn echtscheiding uitgesproken was. Eigenlijk had hij er nooit meer aan gedacht, dat hij nog altijd eenigszins getrouwd was. Maar goed, nu was dan alles uit en daarom deed hij er beter aan eens volop van zijn vrijheid te genieten en ernstige toekomstplannen te maken, dan te veel aan Hetty en haar zacht, verleidelijk mondje, waarin niettemin twee rijen scherpe tandjes stonden, te denken. En toch is het een schat, dacht hij, en ik zal het hier als gescheiden man, koud genoeg op die kale harde divan hebben.
- Waren jullie nog niet aan de dekens toe? informeerde hij bij Anton.
- Wij zouden juist een bed gaan koopen, toen die ploert met het vaste inkomen kwam opdagen.
- Wees maar blij, dat hij toen op de proppen kwam en niet nadat jullie het bed gekocht hadden.
De taken werden verdeeld. Vlekkie met zijn bleek en mager gezicht, was als geknipt voor waarzegger. Hij had een kop, die als het ware regelrecht uit het hiernamaals geïmporteerd was. Volgens Jaap had hij een smoel uit een nachtmerrie en zouden alle bezoeksters boven de zeventig op slag verliefd op hem worden. Jaap zag zich de taak van chef de reception of brievenverruiler toebedeeld. Hij kreeg een andere naam en zou in het vervolg, gedurende de uren waarop de waarzeg- | |
| |
werkplaats geopend was, Zacharias worden genoemd.
- Heel mooi, vond hij, ik heb met die naam het gevoel, alsof ik uit een goedkoop christelijk romannetje ben weggeloopen.
- En nu nog een naam voor de firma, zei Blinkie. De dames in dit bedrijf noemen zich gewoonlijk Madame, maar dat kunnen we Vlekkie niet aandoen. Het is al erg genoeg, dat hij zich wallen onder zijn oogen schminken en poederen moet. Om zijn lot te verzachten, zullen wij hem daarom de titel van professor geven. Eigenlijk doen wij hem daarmee ook onrecht, omdat hij te veel gezond verstand heeft. Maar enfin, hij is tenslotte geen echte professor en dat is een troost. Maar nu een naam voor den prof.
- Het moet iets Oostersch zijn, vond Jaap. Wat denken jullie van Ghandi?
- Te bekend en er gaat een veel te slechte roep van die naam uit.
- Slecht? Ghandi is die kerel, die alle Indiërs aan het spinnen gezet heeft en die een zoutoorlog met Engeland voert. Vier en twintig uur per dag vast hij en in de tijd die overblijft, eet hij niet.
- Niks voor ons, bovendien klinkt het niet exotisch genoeg.
- Neen, zei Vlekkie, de naam moet beslist Oostersch zijn en er moet Ben in voorkomen.
- Bensdorp!, zei Jaap. Of wat denken jullie van benzine?
- Geen flauwekul. Je moet ernstig blijven.
- Goed, dan stel ik voor Ben Hur.
- Niet kwaad, maar die kerel is te bekend uit de film. Je kon hem een paar jaar lang in alle goedkoope bioscopen zien.
- Wij moeten zelf maar een naam maken, hernam Vlekkie. Een paar gewone woorden nemen, er een stuk of wat letters en Ben tusschen zetten, bijvoorbeeld zoo: Bytenath Ben Aspirino.
- Niet slecht, zei Blinkie, Bietenat zoon van Aspirine. Maar het is te doorzichtig. Beter lijkt het mij, een combinatie van lettergrepen te maken, zooals de Amerikanen dat doen. Eenvoudig een paar stukken van onze namen aan elkaar zetten.
- Heel goed. Vlekkie en Jaap, dat wordt dan professor Vlekaap.
| |
| |
- Ik heb iets beters: Jaap en Blinkie, dat wordt Jablie of nog beter, Jably met een Grieksche Y.
- In orde, lang leve professor Jably, de grootste bedrieger van dit ondermaansche. Hij spreekt door een luidspreker en hij denkt door magneetspoeltjes. Ik ga aan het werk, om zijn zenuwstelsel in orde te maken.
Gedurende twee dagen werkte Jaap zich in het zweet en toen was professor Jably's zenuwstelsel gereed en waren wachtkamer, spreekkamer en kelder door middel van draadjes met elkaar verbonden. Er waren kleine signaallampjes en drukknopjes, een lampje met rood licht, in welks voet een microfoon verborgen was en een regenwaterpijp van de wachtkamer naar de kelder, waar de brieven met vragen doorheen geworpen konden worden. Deze pijp, die Jaap de buizenpost noemde, was verdekt aangebracht en eindigde in een doos, die op een tafeltje in de wachtkamer stond. Een telefoon werd gemonteerd op de schouder van een oud vest, dat Vlekkie onder zijn zwart colbert dragen moest en waarop hij zijn oor zou moeten drukken, als hij, slapende, naar de stemmen uit het onderbewuste luisterde. De repetities verliepen tot volle tevredenheid. Blinkie kon ieder woord verstaan, dat in de spreekkamer gezegd werd en in tegenwoordigheid van den critisch toekijkenden Jaap, die voor bezoeker fungeerde, luisterde hij naar de nonsens, die Blinkie hem door de microfoon toevoegde.
- Het gaat prachtig, zei Jaap verrukt. Eigenlijk is het toch een wonder, als je nagaat, dat dit heele zaakje op een zaklantaarnbatterij van een paar dubbeltjes werkt. Laten de dames en heeren spiritisten, occultisten, anarchisten en telefonisten nu maar opkomen, professor Jably en zijn trouwe bediende Zacharias staan klaar om hen te ontvangen. De hersens van de firma zitten in de kelder, onder de afvoerpijp van de W.C. Als de zaak lekken gaat, wordt de heele toekomst bedorven.
Toen de installatie gereed was, moest men alleen nog maar voor klanten zorgen. Op het tijdstip dat de zaak geopend zou worden, ging het nog betrekkelijk goed in handel en industrie en konden de dagbladen, wier advertentie-pagina's goed gevuld waren, er zooiets als een moraal op na houden. Het
| |
| |
hooge zedelijke standpunt, dat de dagbladdirecties innamen, liet niet toe, dat men advertenties van waarzeggers en profeten, die bovendien toch maar kleine klantjes waren, opnam. Professor Jably was dus genoodzaakt op een andere manier reclame te maken. En zoo liet Blinkie eenige duizenden kaartjes drukken met de volgende tekst:
PROFESSOR JABLY
Vertoeft voor korte tijd in Nederland en stelt het publiek in de gelegenheid hem te consulteeren. Uw toekomst is voor professor Jably een geopend boek. Gij behoeft geen woord te spreken. Professor Jably weet wat in U omgaat en geeft antwoord op alle vragen die U bezig houden.
KOM EN STA SPRAKELOOS!!!
Consult iedere dag van 1 uur 's middags tot 10 uur 's avonds.
Ondermaanschestraat 111.
Toen de kaartjes gereed waren, trok de firma zelf op een avond er op uit, om ze in de brievenbussen te deponeeren. Jaap meende, dat deze nieuwe zaak al dadelijk veel betere kansen had dan de dierenhandel, omdat de cartonnen kaartjes zich veel gemakkelijker in de bussen lieten stoppen dan de circulaires.
- Sedert ik in de waarzeggerij zit, geloof ik aan voorteekenen, zei hij tot Vlekkie. Die kaartjes gaan er even gesmeerd in, als steekpenningen in de hand van een hoogen ambtenaar. Dat is een goed ding, Vlekkie. Met die ongelukkige papiertjes van de Viervoeter was het een vreeselijk gepruts. We behoeven het nu tenminste niet aan een paar snotjongens over te laten en loopen dus geen kans, dat de kaartjes terecht zullen komen bij graven en baronnen, die een eenvoudig man willen bedonderen met prikkeldraadhonden en boomstammen.
- Ik denk ook, dat we met die waarzeggerij een goeie zet zullen doen, antwoordde Vlekkie, terwijl hij een paar kaartjes schoof onder een deur, die geen brievenbus had. Maar zoodra
| |
| |
we een beetje verdienen, nemen wij toch een jongetje voor het bukken.
- Ja Vlekkie en een portier ook. Het zal iets geweldigs worden. Morgenmiddag, als het spreekuur begint, zullen we het weten. Wij zijn net pas beginnende dokters, met dit verschil, dat wij veel ongevaarlijker zijn. Ik heb er zoo'n idee van, dat onze wachtkamer te klein zal zijn.
- In de eerste tijd niet. Zooiets moeten de menschen aan elkaar vertellen. Wij hebben zes stoelen in de wachtkamer en dat zal voorloopig wel voldoende zijn.
- Wij komen stoelen ruimte te kort, let maar eens op mijn woorden.
Dit deed Vlekkie en om te beginnen, verscheen er de volgende middag geen sterveling. Jaap was diep teleur gesteld, toen hij om kwart voor een aankwam en hij niet een paar menschen voor de deur vond wachten. Blinkie had speelkaarten meegebracht en nadat Vlekkie zich keurig geschminkt en aangekleed had, ging men aan de tafel in de wachtkamer zitten en doodde de tijd met een spelletje een en twintig. Toen de duisternis inviel, gooide Jaap met een zucht zijn kaarten neer.
- Ik heb er genoeg van en ga thuis een stukje eten. Het is met die waarzeggerij geloof ik al even beroerd als met de rashonden. Het ellendigste is, dat Lien maar blijft zeuren om dat tientje, dat zij mij gegeven heeft om een fiets te koopen.
- Geduld, zei Blinkie. In de Viervoeter heeft het wel een dag of veertien geduurd, voordat die juffrouw met haar kater op de proppen kwam. Van zoo'n eerste dag kun je niets zeggen en bovendien zijn de avonduren het meest geschikt voor de waarzeggerij. Dat wisten de oude Egyptenaren reeds, die de toekomst uit de sterren voorspelden en die 's middags ook nooit een klap te doen hadden. Ga nu maar lekker eten en kom weer vlug terug, want er zouden vanavond best eens liefhebbers kunnen komen.
Blinkie's voorspelling kwam uit: precies om acht uur rinkelde de bel. De speelkaarten werden vlug opgeruimd en ieder begaf zich naar zijn post. Vlekkie ging naar de spreekkamer, draaide het roode lampje aan, schakelde zijn telefonisch vest in en trachtte zich in zijn rol in te leven. Blinkie verdween in
| |
| |
de kelder, zette de hoofdtelefoon op en gaf met het signaallampje het teeken, dat alles gereed was.
- Kun je mij goed verstaan? vroeg Vlekkie aan het roode lampje.
- Uitstekend, antwoordde het vest. Hou je goed en laat je niet verleiden een gesprek te voeren. Je hebt mij alleen maar alles na te zeggen. Ik krijg hier de vragen voor mijn neus en verder weet ik voldoende van schriftkunde om de mooiste verhalen te kunnen afdraaien.
- Jij zit daar maar veilig in je kelder, zei Vlekkie, die, nu het groote oogenblik aangebroken was, zich toch wel een beetje zenuwachtig voelde.
- Jawel, veilig in de kelder, antwoordde het vest, maar als er aardige kindertjes komen, dan moet ik ook in mijn hok blijven en dan mag ik alleen maar hooren, hoe lief zij voor den professor zijn. Doe mij tenminste het plezier, om twee maal te kuchen als je een aardig kippetje op visite hebt. Dat prikkelt misschien mijn fantasie en geeft een beetje inspiratie.
- Afgesproken! Als ze leelijk als de nacht zijn, dan hoor je niets, als het een gewoon geval is, kuch ik een maal, twee keer beteekent heel aardig, maar als ik drie keer kuch, dan zit er een schoonheid tegenover mij en dan zal ik meteen probeeren een afspraakje te maken.
- Denk om je prestige en haal mij er maar bij, als er een afspraakje gemaakt moet worden, waarschuwde Blinkie. Een man zooals jij, die kind aan huis is in hoogere sfeeren, verlaagt zich niet tot de banale aardsche liefde.
- Heb maar geen zorg; ik zal er wel iets hemelsch van maken.
- Ik geloof overigens, dat het storm loopt, want ik heb alweer de bel gehoord.
Een klein lichtje boven Blinkie's tafel gloeide aan. Dit was het teeken, dat de envelop met vragen voor een met een blanco velletje verruild was en dat het slachtoffer naar het allerheiligste zou worden overgebracht. Even later hoorde hij reeds Jaap's tikje op de deur van de spreekkamer en klonk in zijn koptelefoon het plechtige ‘dames, neemt u plaats’ van Vlekkie. Waarschijnlijk waren dus twee bezoeksters binnen gekomen om het orakel te raadplegen. Er klonk een onder- | |
| |
drukt zenuwachtig gegichel, gevolgd door drie korte kuchjes. De ellendeling heeft al dadelijk geluk, dacht Blinkie, of hij doet het alleen om mij op te warmen. Er ritselde iets in de regenwaterpijp en dadelijk daarop vielen twee in de lengte opgevouwen enveloppen op zijn tafel. Zij droegen twee met blauw potlood geschreven cijfers: 115 en 116. Haastig scheurde Blinkie de envelop met het laagste nummer open en las de eerste vraag: Houdt hij van mij? Razend, mompelde hij, hij is stapelgek op je, tenminste als jij het niesje bent, voor wie Vlekkie juist drie maal gekucht heeft. De tweede vraag luidde: Zal hij mij gauw vragen? Natuurlijk kind, wees maar niet bang. Als je een aardig toetje hebt, dan vraagt Vlekkie je vanavond nog. Moet je net die Vlek hebben, die is meteen smoor. En de derde vraag: Zal ik gelukkig zijn? Mijn hemel, neen, zuchtte Bart, welke sterveling is er nu gelukkig in dit gekkenhuis? Maar pop, van mij krijg je het volle gewicht aan geluk. Jij zult althans geen spijt van je gulden hebben.... Het wachten was thans op Vlekkie, die op het onder zijn tafel aangebrachte knopje drukken moest, ten teeken dat hij ‘sliep’ en dat Blinkie beginnen kon.
Boven, in het zwakke schijnsel van een roode fotolamp, zat de geschminkte professor en staarde zijn twee bezoekstertjes, die beefden als verkleumde schoothondjes, met groote oogen aan. Dat blondje met die kleine krulletjes, zag er verduiveld lief uit. De tweede bezoekster, die een weinig meer naar achteren zat, kon hij niet duidelijk onderscheiden, maar zij moest, zooals hij toen zij binnen kwam gezien meende te hebben, een mooi figuurtje hebben. Jammer, dat hij nu zijn oogen dicht maken en in slaap vallen moest. Krankzinnig om te gaan maffen, als je een paar van die aardige kippetjes bij je op visite hebt. Maar ja, plicht ging vóór alles. Toch kon hij nog wel heel even een klein praatje wagen. Je kon nooit weten waarvoor het goed was.
- U behoeft niet zenuwachtig te zijn, zei hij. Er gebeurt hier niets.
- Oh neen, meneer, antwoordde een der meisjes en daarna was het weder stil.
- Ik voel, ging Vlekkie verder, terwijl hij de gesloten envelop tot een bal ineen kneep, ik voel dat u mij heel bijzon- | |
| |
dere en prettige vragen stelt, vragen die verband houden met de liefde en andere aangename zaken.
Echt iets voor dien stommeling om zich op glad ijs te wagen en er met de pet naar te gooien, dacht Blinkie. Dat begint maar meteen met flirten, inplaats van in slaap te vallen en af te wachten wat hij zeggen moet. Geërgerd drukte hij een paar maal op de knop, die in verbinding stond met een achter de ruggen der bezoeksters aangebrachte glimlamp in Vlekkie's kamer.
Je kunt stikken, dacht de professor, toen hij het nijdige flikkeren van de lamp zag.
- Ik heb hier, zoo ging hij tot zijn blonde bezoekster verder, een juffrouw bij mij gehad, die sprekend op u gelijkt, juffrouw Bartje Blink. Is die juffrouw misschien familie van u?
- Neen meneer.
De lamp flikkerde als het licht van een baken.
- Lampen gaan aan en lampen gaan uit, vervolgde hij, en de feilbare mensch kan zich vergissen. Ik zal mij nu in een hypnotische slaap laten verzinken, uw verborgen vragen lezen en antwoord daarop geven. Ik moet u vriendelijk doch dringend verzoeken, niet tot mij te spreken, zoolang ik slaap. U zou door een enkel woord de beelden kunnen verjagen en de stemmen tot zwijgen kunnen brengen.
Vlekkie zuchtte een paar maal, liet zijn oogen in hun kassen rollen en toen viel zijn hoofd zijwaarts, precies met het oor op de verborgen telefoon. Onmiddellijk hoorde hij Blinkie's nijdige stem, die hem toebulderde, dat hij geen domheden moest uithalen en niet op eigen houtje aan het waarzeggen moest gaan.
- Ik heb hier de vragen voor mij liggen en ik kan je van alles vertellen. Je moet verstandig blijven en niet zoo stom zijn je kop dadelijk op hol te laten brengen, als er een paar aardige meiden tegenover je zitten. Onthou dit dus voor eens en voor altijd.
- De geesten spreken reeds, zei Vlekkie zacht, maar ik geloof niet, dat zij spreken met stemmen van waarheid en van liefde. Het zijn afgunstige geesten, geesten der diepte, die huizen in holen en kelders, in de nabijheid van de pijpen en afvoerbuizen des levens.
| |
| |
- Maar, riep Blinkie in de microfoon, het zijn geesten die hun kelder zullen verlaten en die naar je toe zullen komen, als je nog langer probeert je voor hun rekening te vermaken. Maar schei nu uit met die flauwekul Vlekkie, want hier komt de eerste vraag.
- De geesten halen bakzeil en het wordt licht, vervolgde de professor. Mijn oogen zien thans duidelijk de eerste vraag, die uw waarheidzoekende vingeren op het blank papier hebben neergeschreven.
- Dat bakzeil deugt niet, maar de rest is tenminste fatsoenlijke orakeltaal, zei Blinkie door de telefoon. Let op, hier komt de eerste vraag: Houdt hij van mij?
- Uw eerste vraag luidt: Houdt hij van mij?
- Juist, ging Blinkie verder, en nu moet je maar zeggen, dat hij al lang van haar houdt, maar dat hij tot nu toe bang was om het te laten blijken. Zeg maar, dat hij heele nachten aan haar ligt te denken en dat zijn gedachten altijd bij haar zijn.
- Ja ja, sprak de professor, deze jongeman heeft u lief. Hij bemint u reeds sedert lange tijd, maar hij heeft van zijn liefde nog altijd niets laten blijken, omdat een dikke ruwe bolster van schaamte en vrees zijn gevoelens verborgen houdt. Zijn gedachten zijn echter altijd bij u, uw lieflijk beeld zweeft steeds voor zijn oogen en beneemt hem alle rust. Ik zie den jongeman, liggend in een bed met veel wit en wat doet hij?
- Timmerman! zei het meisje.
Het medium slikte even en in de telefoon grinnikte Blinkie.
- En wat doet hij? Hij waakt, omdat hij niet slapen kan, hij denkt voortdurend aan u.
- Zeg iets van dat timmeren, dat is een mooi detail, zei Blinkie. De arme kerel kan overdag niet werken van vermoeidheid.
- Dit denken in den nacht, mat den verborgen minnaar af, vervolgde Vlekkie. Overdag, als hij werken moet, is hij doodelijk vermoeid. Hij gaat met harde voorwerpen om, ik zie in zijn handen een blinkend werktuig, dat tanden heeft als een dier, het gaat omhoog en omlaag en het huilt, alsof het pijn heeft.
- De zaag! fluisterde het verliefde meisje.
| |
| |
- De zaag! herhaalde haar vriendin.
- Heel goed, maar nu niet meer, niet te veel bijzonderheden, zei Blinkie. Tweede vraag: Zal hij mij gauw vragen? Ja, hij zal haar gauw vragen, maar hou je in de ruimte, geef haar niet te veel houvast, dan kan zij nog eens een keertje bij ons terug komen.
- Verder, vervolgde Blinkie, vraagt gij mij: Zal hij mij gauw vragen? Ik antwoord hierop: Hij zal! Voordat de maan zeven en twintig maal haar volledige boog met bijbogen beschreven zal hebben, zal hij u vragen om hart en hand en wat er meer op dit gebied gevraagd kan worden. Gij zult niet weigeren. Ik zie u beiden staan bij een berkenboompje in het maanlicht, er kweelt een nachtegaal en gij beiden laat het lieve dier kwelen, omdat uw gedachten ergens anders zijn. Gij staat daar hand in hand, in dat stille park in het blauwe maanlicht. Zijn lippen lispelen heerlijke woorden en dan zegt hij niets meer. Uw lippen naderen elkaar en de nachtegaal zwijgt eerbiedig. Ik hoor een klein bekend geluidje: het is een kus. Ja, hij is timmerman en hij zal u spoedig vragen, als de nachtegaal zingt en de maan....
- Niet te veel poespas, waarschuwde Blinkie. Derde en laatste vraag: Zal ik gelukkig zijn? Maak haar dus maar gelukkig, dat wil zeggen, met woorden.
- Uw laatste vraag betreft uw toekomst. Gij vraagt, of gij gelukkig zult worden. Met het geluk, lieve juffrouw, is het een merkwaardige zaak. Het is als een rijpe vrucht en men moet er niet in knijpen, opdat het sap er niet uitkome. Uw geluk echter is stevig en vast, als een onrijpe peer, wat zeggen wil, dat het een stootje kan verdragen. Ik zie voor u een zeer gelukkige toekomst, een gezond en lang leven, drie kinderen en ik hoor muziek. Deze muziek is van een radio, waarschijnlijk tenminste.
Het meisje zuchtte.
- Gij hebt, vervolgde Vlekkie, een klank gelaten en deze roept mij tot de aardsche werkelijkheid terug. Uw weg gaat opwaarts, het wordt duister.
Ook Vlekkie zuchtte, hief het hoofd op en keek zijn bezoekster afwezig aan.
- Heb ik gesproken? vroeg hij bijna fluisterend.
| |
| |
- Oh meneer!
- Sprak ik waarheid?
- Oh meneer!
- Dan is het goed en ik ben blij, dat u het zegt, want een enkele maal faalt het tweede gezicht wel eens.
- Oh meneer, het was prachtig.
- Ja ja, de menschen begrijpen het soms niet, want in hooge kringen wordt soms onverstaanbare taal gesproken, vervolgde Vlekkie, de verfrommelde envelop in de prullenmand werpend.
- Alleen dat van die peer, ziet u.
- Welke peer?
- Van het geluk.
- Juist, de peer van het geluk!, zei Vlekkie.
- U zei, dat mijn peer wel tegen een stootje kon.
Dat komt van al dat geklets, dacht Blinkie.
- Dat is beeldspraak, juffrouw. Het beteekent, dat uw geluk hecht en onverwoestbaar zal zijn. Ik kan u feliciteeren, als ik dat in mijn slaap gezegd heb, want menschen met perengeluk zijn altijd de gelukkigste stervelingen. Mag ik u thans verzoeken?
Ook de tweede juffrouw had liefdesproblemen, welke door den professor tot volle tevredenheid van zijn bezoeksters werden opgelost. Wat hij vertelde was eigenlijk bijzaak, omdat alle critiek onmiddellijk verstomde, tegenover een man die zoo maar, zonder de minste moeite en met gesloten oogen, door een dichtgeplakte envelop heen kon kijken. Toen de twee meisjes vertrokken waren, hield de professor een kort en instructief telefoongesprek met zijn hersenen in de kelder.
- Heb ik het even fijn gezegd of niet? vroeg hij.
- Uitstekend, prees Blinkie, vooral je beeldspraak was prachtig, maar je moet er voor oppassen, het niet te bont te maken.
- Hindert niet, die gansjes waren eenvoudig wèg van me. Al verdien ik er geen cent mee, dan zal ik dit nòg blijven doen. Ik zal volop met pret en liefde worden betaald.
- Als je dan ook maar om den onbekende in de kelder denkt.
- Hangt er vanaf, hoe je je gedraagt.
| |
| |
- Niet hoogmoedig worden, heer Jably, want als de stemmen uit de onderwereld zwijgen, dan zit je met je mond vol tanden.
- Vergis je niet, broeder, Vlekkie zit nooit met zijn mond vol tanden.
- Opgelet, waarschuwde Blinkie, het lampje brandt.
Zacharias liet thans een zeer magere juffrouw in de spreekkamer. Zij ging met haar handen op haar knieën tegenover Vlekkie zitten, keek hem een oogenblik scherp aan en begon toen snel te spreken, eigenlijk te ratelen, als een afloopende wekker.
- Ik ben al overal geweest, zei ze, bij juffrouw Leonore, die leest uit koffiedik en bij dikke Truus, u weet wel, die voor twee kwartjes kijkt in het kristal en per brief met een haarlok, om er aan te voelen. Want een mensch wil toch ook wel eens weten, waar hij zoo'n beetje aan toe is met spoken en geesten en monsters en kwade asems en zoo, u weet wel.
- Stilte! gebood Vlekkie, zijn hand bezwerend omhoog houdend. Hier wordt niet gesproken. De brief, alstublieft.
- Het gaat eigenlijk om de zwarte kunst, begrijpt u, hernam de juffrouw met dezelfde radheid. Ik ben vroeger met mijn man in Indië, op Sumatra geweest, u weet wel, daar zijn bruine jongens, die aan zwarte kunst doen, zwarte magie.
- Juffrouw, hernam Vlekkie, ik weet alles en zal u alles vertellen, maar eerst moet ik mezelf in slaap maken en dan mag u niet spreken.
- Ik ben ook zoo slapeloos, geen oog kan ik 's nachts dicht doen, vervolgde de juffrouw, dat zit 'm in de zenuwen en in de schrik, u weet wel, en ik kan geen menschen om mij heen velen, want dat soort gespuis staat me allemaal naar het leven.
- Stil! bulderde Vlekkie. Ik spreek en u zwijgt.
De juffrouw lachte, alsof zij aardigheid in den snauwenden toovenaar had, maar niettemin kwam haar tong een oogenblik tot rust. Vlekkie maakte van de gelegenheid gebruik, om vlug in slaap te vallen.
- Deze dame, hoorde hij Blinkie zeggen, is zwaar van Lotje getikt. Zij vertoont onmiskenbare teekenen van vervolgingswaanzin. De eerste vraag die zij gedaan heeft luidt: Wie gooit mij met ziektes? Je kunt haar vertellen wat je wilt.
| |
| |
Alles is goed. Begin maar en sla er maar het een en ander uit, maar blijf met je oor op de telefoon, dan kan ik ook een beetje meedoen.
- Kranig, zei Vlekkie luid, de broeder in het vooronder spreekt en hij vraagt: Wie gooit mij met ziektes? Het antwoord op deze vraag ligt voor de hand. Alleen een schoft gooit met ziektes. En wie is de grootste schoft? De duivel natuurlijk!
- Dach ik het niet! riep de juffrouw. Dat is Groeneveld van de overkant, die ellendeling, u weet wel!
- Wellicht, antwoordde Vlekkie, heeft de duivel zich als Groeneveld vermomd. Hij staat voor niks, deze schurk met horens en bokkepooten.
- Ik heb het altijd al gedacht, zei de juffrouw, daarom at ik niets rauw of open en bloot, maar alles uit blik, daar kunnen ze tenminste geen vergif in doen.
- Stil laten praten, volslagen gek, zei Blinkie.
- Ik heb al wat een ellende met dien kerel gehad. In Indië was hij van de revolutie, een rooie, u weet wel, en toen heb ik het aangegeven en toen hebben ze hem terug gestuurd naar Europa. Hij heeft al jaren op mij geloerd en nu gooit hij met ziektes.
- De smeerlap, zei de professor.
- Ik ben blij dat u het zegt, want u weet het. En dan moet u mij meteen maar wat tegen mijn hoofdpijn en tegen de pijn in mijn borst geven, geheime middelen, u weet wel.
- Geen medicijnen, waarschuwde Blinkie, dat kan gevaarlijk worden, daarmee maken we de zaak stuk. Vraag haar maar, of ze pensioen heeft, dan mag ze iedere week een keertje hier komen.
- Maar u hebt toch een goed bestaan, zei de professor. U kunt koopen wat uw hart begeert. U hebt immers pensioen? Zonder acht op deze belangrijke vraag te slaan, herhaalde de juffrouw, dat zij geheime geneesmiddelen hebben moest. Zij was ook al bij haar zuster in Zandvoort geweest en zelfs daar heelemaal werd zij geraakt door de ziektes, waarmede de duivel Groeneveld haar gooide. Tegen zooveel boosheid hielp slechts één middel: zwarte magie pillen.
- Dan, zei Vlekkie plechtig, dan zullen wij den duivel uit- | |
| |
bannen, maar dat kost twee vijftig extra, want dat staat niet op het program. Hij hief het hoofd op en verbrak het contact met de kelder, omdat hij het niet meer noodig vond instructies af te wachten.
- Hier is de rijksdaalder, zei de juffrouw, maar dan moet ik ook medicijnen hebben.
- Geen medicijnen, waarschuwde Blinkie voor de tweede maal.
- U krijgt natuurlijk medicijnen, zei Vlekkie.
De schoft luistert niet eens meer, mompelde Blinkie. Hij schakelde de versterker uit en zette de koptelefoon af.
- U krijgt geheime en zelfs onzichtbare geneesmiddelen, vervolgde de professor, maar eerst gaan wij den duivel uitbannen.
- Gezellig, vond de juffrouw. Wel goed voor dien smeerlap.
Vlekkie nam de stekker, waarmede hij aan de tafel verbonden was, uit het stopcontact, stond op en strekte zijn handen zegenend uit.
- Nu moet u goed luisteren en elk woord dat ik zeg, duidelijk nazeggen, Ultramarijn!
- Ultramarijn.
- Terracotta!
- Dat is een kleur, zei de juffrouw.
- Juist, de kleur van de bedreigde onschuld. Maar nu alleen maar nazeggen: Terracotta!
- Terracotta.
- Spiritus fortior! - Allons enfants de la patrie! - Retro Satanas! - Abortus provocatus! - Diabolo! - Memento mori! - Voor schakelweerstand! - Crematorium! - Curatorium! - Moratorium!
- Si-so-sanatorium!
Dit laatste woord zei Blinkie, die de deur van de kamer had opengeworpen en thans in de deuropening stond. Hij had een wit laken omgeslagen, een aluminium vergiet op zijn hoofd gezet en hij hield een brandende kaars in zijn hand.
- Carburator, generator, transformator, registrator, imperator, sprak hij plechtig.
- Wie is dat? vroeg de juffrouw zonder de minste verwondering.
| |
| |
- Dat, antwoordde Vlekkie, is mijn medicijnman. Als jongetje van drie jaar heb ik hem opgeraapt uit de goot voor een bordeel in Bengalen. Zijn moeder dreef een winkeltje in Bengaalsch vuur en zijn vader stond met prentbriefkaarten in de tempel van den zonnegod.
Blinkie had zijn kaars op de tafel gezet en keek de juffrouw aan.
- U hebt last van uw borst, u bent in Indië en in Zandvoort geweest en men gooit u met ziektes, zei hij.
- Precies.
- U moet oppassen voor eksteroogen en vetpuistjes, want de nacht is duister en de dag is licht en de misdaden der menschen zijn groot. Professor, vervolgde hij tot Vlekkie, het is zeker wel goed, dat ik Zacharias binnen laat komen, dan kunnen wij met z'n drieën den duivel even uitbannen.
- Doe zulks, mijn zoon.
Jaap trad binnen. Hij had zijn colbert binnenste buiten aan en had Blinkie's handdoek als een kiespijndoek om zijn hoofd gebonden.
- Dit is Zacharias, zei de professor, de schandknaap der Tartaren.
Jaap boog, haalde zwijgend een beetje sigarettentabak uit zijn zak en legde het op tafel naast de brandende kaars neer.
- Professor, zei hij, hier zijn kruiden van de lis met gemalen hondenlever.
- Het reukoffer, antwoordde Vlekkie.
Jaap liet een weinig tabakspoeder in de kaarsvlam vallen.
- Gezellig! meende de juffrouw.
Nu gingen de drie duivelbanners om de juffrouw heen staan en gaven elkander een hand. Gemeenschappelijk zongen zij thans het lied: De mensch is beter dan men meestal denkt. Toen dit uit was, verklaarde Vlekkie, dat de duivel thans geen macht meer over zijn slachtoffer had, maar hij drukte de juffrouw op het hart, om voorloopig vooral nog eenmaal per week terug te komen. Eindelijk, nadat zij nog minstens een minuut of vijf gesproken had, ging de juffrouw heen en konden zij uit volle borst lachen. Zij lieten zich op de grond vallen, sloegen elkander op de schouder en rolden als jonge honden over de mat.
| |
| |
- In jaren heb ik niet zoo gelachen, zei Vlekkie, en wij hebben er ook nog een paar gulden mee verdiend.
- Ik doe mijn heele leven niks anders meer, zei Jaap. Dat duivel uitbannen is het gezondste baantje dat er bestaat.
- Mits je er kruiden van de lis bij gebruikt, zei Blinkie. En dit is nog maar pas het begin. Maak je gezicht schoon, Vlekkie, we gaan er vlug eentje pakken, op de gezondheid van duivel Groeneveld.
|
|