| |
| |
| |
Negende hoofdstuk
Winst en verlies
Het nadere onderhoud met zijn boekhouder, zou vlugger moeten plaatsvinden, dan de heer ter Gast verwacht had. Vroeg in de middag kwam Albert zijn kantoor binnen met de boodschap, dat de heer Blink een onderhoud vroeg over de zaak Fluit. Er stonden, zoo deelde hij mede, groote belangen op het spel en daarom rekende hij erop, onmiddellijk te woord gestaan te worden.
- Blink, herhaalde ter Gast, dat is die nachtrustverstoorder, die op een tijdstip dat alle fatsoenlijke menschen slapen, zijn schoenen uittrekt in het huis van een ander en dan burengerucht maakt.
- Dat was een misverstand, paps. Meneer Blink is een zeer achtenswaardig man, die u alles vertellen kan over het gebeurde met Manus.
- Dat is dan ook de eenige reden, waarom ik niet weiger hem te ontvangen. Laat hem maar binnen komen.
Blinkie had zich voor deze bizondere gelegenheid keurig aangekleed. In zijn pantalon, die de geheele nacht onder zijn matras gelegen had, zat een kaarsrechte vouw, zijn schoenen glommen als de kachelpijp in een dorpsherberg en hij droeg een boord met omgeslagen puntjes, die behoord had tot de nalatenschap van den heer Bontenbal. Op Annie, het oudste kantoormeisje, een aardige goedlachsche brunette van twintig lente's, had hij een prettige indruk gemaakt en zij kon niet nalaten van tijd tot tijd over haar schrijfmachine heen naar hem te kijken. Aardig kippetje, dacht Blinkie. Ik kan niet begrijpen, wat die ezel van een Albert in café's en verdachte gelegenheden zoekt, als hij zoo'n lief kind vlak bij zijn wieg vinden kan. Dat blondje is trouwens ook niet kwaad,
| |
| |
een beetje jong misschien. Twee stuks: een bij de koffie en een bij de thee.
- Mag hier gerookt worden of ploft de baas, als hij de dames op kantoor met een sigaret tusschen de lippen ziet? vroeg hij, het oudste meisje een pakje sigaretten voor houdend.
- Neen, dank u, antwoordde het meisje lachend, maar rookt u gerust.
- Dacht ik het niet! Waarom gaan jullie niet staken als je niet rooken mag? Als je bij mij op kantoor was, zou er altijd een doos sigaretten naast je schrijfpiano staan en aan de andere kant een doos fijne bonbons. Ik ben altijd goed voor mijn personeel.
- Dat kan men aan u zien. Misschien bent u zelfs wel te goed.
- Een mensch kan nooit te goed zijn, antwoordde Blinkie plechtig. Als jullie beiden nu afspreken om een avondje met Albert uit te gaan, dan ga ik ook mee en dan kunnen wij met ons viertjes een paar leuke uurtjes hebben. Paps betaalt en de firma zal er goed bij varen.
De meisjes gichelden en op dat oogenblik kwam Albert terug.
- Albert, zei Blinkie, ik heb juist een afspraakje gemaakt, wij met z'n viertjes.
- Stil, fluisterde ter Gast. De deur staat open. Mijn vader verwacht u.
- Dan kinderen, besloot Blinkie, tot straks. Als ik het tenminste overleef.
Ter Gast senior ontving Blinkie met de koele hooghartigheid van een groot man, die zich zonder gevaar voor schade aan beurs of reputatie, onbeleefdheden veroorloven kan.
- U wenscht mij te spreken? vroeg hij, zonder zijn bezoeker een stoel aan te bieden.
Blinkie, die zich had voorbereid, was door deze onvriendelijke ontvangst geenszins uit het veld geslagen. Als ter Gast een liefhebber was van het kat en muis spel, dan deed hij mee en deze hooghartigheid zou hij hem straks wel betaald zetten.
- Mijnheer ter Gast, begon hij op nederige toon, ik dank u dat u mij even hebt willen ontvangen, om over een zeer ernstige zaak te spreken. Voordat ik echter hieraan begin, zie ik
| |
| |
mij genoodzaakt u eerst mijn verontschuldiging aan te bieden en mijn spijt te betuigen, over het onaangename nachtelijke voorval in uw woning, waarvan ik de oorzaak was en waarvan alle schuld voor mijn rekening komt. Maar de jeugd, waartoe ook ik nog min of meer behoor, is wel eens meer een klein beetje brooddronken. Pa had mij die dag juist mijn maandgeld gestuurd en moe had, in het pakje dat ik iedere maand van haar krijg, een groote flesch met zelf-ingemaakte abrikozen op brandewijn ingesloten. Ik ben dol op die dingen en heb er onmatig veel van gegeten of gedronken, zooals men het noemen wil. Later ben ik nog, samen met uw zoon Albert, naar onze club gegaan, waar ook nog een kleinigheid werd gedronken. Een nette club overigens, waarvan alleen jongemannen van goede huize lid kunnen zijn. Wellicht heb ik die nacht iets onbehoorlijks gezegd of gedaan, ik weet het niet meer, maar in ieder geval bied ik u graag mijn verontschuldiging aan, voor alles wat ik gezegd of verzwegen zou mogen hebben.
Ter Gast had zijn bezoeker gedurende deze toespraak aandachtig en onderzoekend opgenomen. Zekerheid of de man hem voor de gek trachtte te houden of dat hij meende wat hij zei, kon hij niet krijgen, maar dit stond in ieder geval toch wel vast, dat deze Blink een zoon van nette ouders moest zijn en dat hij in ieder geval een behoorlijke opvoeding genoten had.
- Mijnheer Blink, zei hij, laat ons deze onaangename geschiedenis als afgedaan beschouwen en er verder niet meer over praten. Neemt u plaats. Ik wil wel bekennen, dat uw na-middernachtelijk optreden mij destijds buitengewoon onaangenaam getroffen heeft. U moet niet vergeten, dat Albert's moeder, een dame, in huis was. Ik weet niet of uw pa in zaken is en of u begrijpt wat het zeggen wil, de goede reputatie van een oude firma te moeten bewaren. Maar goed, dit alles is nu achter de rug. Toch wil ik u één ding nog graag vragen: u bent toch geen artist, geen schilder of dichter of comediant of zooiets?
Blinkie trok zijn neus op en zette een gezicht, alsof ter Gast een stinkend vuilnisvat op zijn schrijfbureau omgekeerd had.
- Mijnheer, antwoordde hij, zooiets komt in onze familie
| |
| |
gelukkig niet voor. Mijn vader is secretaris van het parket. mijn broer is arts en heeft een groote plattelandspraktijk en ikzelf ben student in de rechten, oud en nieuw. De eenige in onze familie, die wel eens verzen schrijft, is mijn zuster, maar dat doet ze alleen voor liefhebberij, zoo tegen Sint Nicolaas en een enkele maal in poëzie-albums van vriendinnen.
- Dan is het in orde, meneer. Wilt u rooken? En vertelt u dan nu maar eens, wat er met dien boekhouder van mij aan de hand is. Want daarvoor bent u immers hier gekomen?
- Ja, mijnheer ter Gast, dat is een vreeselijke geschiedenis, waarover u al wel het een en ander van uw zoon vernomen zult hebben. Er zit achter dat ophangen van den heer Manus Fluit veel en veel meer, dan u zult en kunt vermoeden.
- Dacht ik het niet! Die man is zoo gesloten als een bus gemalen export-koffie. En die zijn dicht, mijnheer Blink, daar kan geen belletje lucht in of uit.
- Ik zal u volledig inlichten, want ik ben van alles op de hoogte. Eerst echter is het noodig, dat ik u de voorgeschiedenis vertel. Ik ken de familie Fluit reeds eenige jaren, omdat ik bij de schoonzuster van uw boekhouder op kamers gewoond heb. Fluit zelf heb ik leeren kennen als een hoogst fatsoenlijk man, een voorbeeldig vader en echtgenoot, iemand die hart heeft voor zijn werk, kortom een man, zooals er helaas maar weinig in onze samenleving te vinden zijn. Uw zaak, de firma ter Gast en zoon, kende ik reeds lang, voordat ik uw zoon ontmoet had. Ik kon Manus niet spreken, of hij had het over de zaak, waar hij boekhouder was, over zijn patroon, tegen wien hij op zag en dien hij vereerde. Ik geloof dat Manus, als het er op aan komt, nog meer aan de firma dan aan zijn familie gehecht is.
Ter Gast knikte goedkeurend.
Toen ik verhuisde, heb ik Manus zoo'n beetje uit het oog verloren, totdat ik hem toevallig eens tegenkwam en hoorde, dat hij vlak bij mij in de buurt woonde. Hij drong er op aan, dat ik hem eens de eer zou aandoen om bij hem op visite te komen. Nu heb ik dit met mijn pa gemeen, dat ik mij niet graag encanailleer en Manus is ten slotte, met alle respect voor uw firma, toch niets meer dan een gewoon boekhoudertje.
| |
| |
- Wij hebben hier zes man personeel.
- Goed, goed, haastte Blinkie zich te zeggen, maar een boekhouder blijft ten slotte een boekhouder en ieder mensch moet zijn plaats kennen. Maar ik heb een zwak, mijnheer ter Gast, en dat is mijn postzegelverzameling. Ook Manus is een verzamelaar, die veel verstand heeft van postzegels, vooral van de Nederlandsche koloniën. De postzegel, mijnheer, is de sleutel tot het wereldverkeer en tot onze vriendschap. Wij ruilden, kochten en verkochten, taxeerden, plakten en weekten en knutselden zoo'n beetje in onze albums.
- Een volkomen onschuldige liefhebberij.
- Zoo is het, u plakt de zegel in het juiste vakje, een onschuldige liefhebberij. Was het bij Manus daarbij nu maar gebleven!
- To the point! zei ter Gast. Deze drie woorden, al het Engelsch dat hij kende, had hij van den vertegenwoordiger van een Engelsche thee-firma geleerd.
- All right! Manus begon na eenige tijd zijn verzameling te verwaarloozen. Hij kocht dunne en zelfs gescheurde exemplaren, hij plakte zijn zegels niet meer behoorlijk in en hij vergat zijn dubbele exemplaren te ruilen. Ook voor zijn gezin was hij de oude Maan niet meer. Hij kwam dikwijls te laat thuis, liet zijn vrouw met het eten wachten en aan het maken van een wandelingetje op Zondag scheen hij niet meer te denken. Deze verandering vond ongeveer een jaar geleden plaats. Maar nu is het, voordat ik verder ga, mijn beurt om een vraag te doen. Hebt u bij uw boekhouder geen verandering waargenomen?
- Om u de waarheid te zeggen, antwoordde ter Gast nadenkend aan zijn sigaar zuigend, heb ik wel iets vreemds aan hem gezien, maar ik heb er verder geen acht op geslagen. Het is mij namelijk opgevallen, dat Manus in de laatste tijd gekleurde overhemden en gewaagde strikjes droeg. Vroeger was het altijd wil en zwart, kleuren die ik veel passender vind voor den boekhouder van een solide firma. Maar ja, tenslotte ben ik iemand, die vrije opvattingen huldigt en ik heb er dus maar niets van gezegd.
- Dat was, neemt u het mij niet kwalijk, natuurlijk niet juist. Menschelijk kan ik een dergelijke houding respecteeren, maar
| |
| |
het kwaad had dadelijk bestreden moeten worden. Maar bleef hij dezelfde in zijn werk, maakte hij geen fouten, merkte u niets van verstrooidheid?
- Zoo nu en dan, eerlijk gezegd, wel, maar van ernstige fouten was toch geen sprake. Maar gaat u verder, want uw verhaal is buitengewoon interessant.
- Het zal nog veel interessanter worden, mijnheer. Er was, maar dit is mij later pas gebleken, een gevaarlijk individu in Manus' leven gekomen, een schurk, die bijna de oorzaak van zijn ondergang geworden is en die, als de voorzienigheid niet op het laatste oogenblik had ingegrepen, ook uw firma groot nadeel zou hebben berokkend.
- Mijn firma, zegt u?
- Uw firma, ja. De naam van dit individu is Neef en hij staat, zooals mij gebleken is, zeer slecht aangeschreven. Een neef des duivels is hij. Deze man heeft Manus, onder allerlei schoone, dus valsche voorspiegelingen, geld afhandig weten te maken. Hij had een duivelsche macht over zijn slachtoffer en wist Maan er toe te bewegen, hem vrij belangrijke bedragen te geven.
Als de heer ter Gast in een toestand van bewusteloosheid zou hebben verkeerd, waaruit men hem op geen enkele manier zou hebben kunnen wekken, dan zou er, nadat men hem tevergeefs geslagen en geschud, met koud en warm water overgoten en nadat men een kanon in zijn nabijheid afgevuurd had, nog één enkel middel zijn overgebleven om hem tot bewustzijn te brengen. Hielp ook dit laatste middel niet, dan had men er van overtuigd kunnen zijn, dat de koffiehandelaar niet bewusteloos was, maar zich reeds een stap verder op de weg naar het onbekende bevond en het rijk der levenden verlaten had. Dit middel was het uitspreken van het woord ‘geld’. Nauwelijks had Blinkie iets over geld gezegd, of de heer ter Gast begon lont te ruiken. Het laatste restje bloed verdween uit de bloedvaten van zijn reeds toch niet zeer blozend gelaat, hij balde zijn handen tot vuisten en begon over heel zijn lichaam te sidderen, als een drenkeling die bij vergissing inplaats van op bed, op een bureaustoel terecht gekomen was. Met voldoening nam zijn bezoeker deze teekenen van opwinding en edele ontroering waar, teekenen die er op
| |
| |
schenen te wijzen, dat hij thans niet veel woorden meer zou behoeven te verspillen om te komen op die plaats, die de heer ter Gast zooeven in het Engelsch als The point had aangeduid.
- U wilt, zei de koffiehandelaar op schorre gedempte toon, alsof het geluid dat hij voortbracht door een te nauwe trechter komen moest, u wilt toch niet beweren, dat een en ander, ik bedoel met dat geld, ten nadeele van de firma zou zijn gegaan?
- Helaas meneer, dat is gebleken wèl het geval te zijn.
- Dus Fluit zou gestolen hebben?
- Zoo kan men het noemen, mijnheer.
Noch Manus, die op dat oogenblik tevergeefs probeerde uit te rekenen, hoeveel pandgeld hij een hunner afnemers voor een zestal jutezakken in rekening moest brengen, noch de kantoormeisjes, die de kleur van elkanders lippenstiften vergeleken, noch Albert, die nadacht over een stilleven met een koffiekan en twee kadetjes, noch zelfs Blinkie, die nauwlettend de gelaatsuitdrukking van den man tegenover hem gadesloeg, kon zich een voorstelling maken van de revolutie, die deze woorden in het brein van den koffiehandelaar veroorzaakten. Als men hem verteld had dat de Nederlandsche bank bankroet gegaan was, zou hij deze mededeeling in twijfel getrokken hebben. Als hij in de krant gelezen had, dat de Javanen schaats reden op de Indische oceaan, zou hij ongeloovig het hoofd hebben geschud, als iemand hem verteld zou hebben, dat zijn vrouw hem met den botboer bedroog, zou hij geen aandacht aan deze mededeeling geschonken hebben, maar nochtans zou hij dit alles eerder hebben geloofd, dan het ontstellende nieuws, dat hij zooeven uit de mond van zijn bezoeker vernomen had. Niet in eerste plaats het feit, dat iemand die twee en twintig jaar zijn vertrouwen genoten had, hem thans bedrogen had, maar dat zijn zaak, dat de firma bestolen kon worden, zonder dat er een natuurramp was losgebarsten of een andere ontzettende gebeurtenis had plaatsgevonden, had hem diep geschokt. Welke zekerheden bood dit leven nog, als men op zijn eigen firma niet meer vertrouwen kon, als menschen zooals Fluit, die het eigendom van de zaak waren en die daarbij behoorden, zooals het grootboek, een schrijf- | |
| |
machine of een handkar, zich na twee en twintig jaar ontpopten als een zelfstandig wezen met een eigen leven en zich aan de firma vergrepen? Bijna een menschenleven lang had de firma dus een adder aan haar borst gekoesterd. En zooeven, dacht ter Gast spijtig, heb ik nog als een vader met dezen dief gesproken en hem een van mijn kostelijke sigaren gegeven.
- Mijnheer Blink, zei hij zacht en op de toon van een gebroken man, u bent getuige van mijn schande en mijn verlies. Iets dergelijks is hier in al die jaren nog nooit voorgekomen. Wij hebben hier eenmaal een jongste bediende gehad, die postzegels wegnam en eenmaal een pakhuisknecht, die ten koste van de firma in het klein in koffie en thee handelde. Beide misdadigers werden na korte tijd ontmaskerd en kregen hun verdiende straf. Maar door een boekhouder, iemand die het volle vertrouwen genoot, zijn wij nog nooit bestolen. Het is walgelijk, in één woord. Ik begrijp nu de heele samenhang en men behoeft niet te trachten mij iets op de mouw te spelden. Fluit heeft getracht zich op te hangen, omdat hij bang was, dat zijn misdrijf ontdekt zou worden.
- Deze conclusie schijnt mij niet heelemaal juist, meneer. Het kan ook zijn, dat Fluit heeft getracht er een eind aan te maken, omdat hij berouw had.
Ter Gast lachte schamper.
- Mijnheer, antwoordde hij, hou mij ten goede, maar die verklaring is een beetje kinderlijk. Berouw hebben dergelijke schurken niet. Iemand die weet dat hij later berouw zal hebben, steelt niet.
- Mijnheer, ik heb Manus zien huilen. Het was hartbrekend.
- Ik ken dat. Die postzegeldief huilde destijds ook en vanochtend heeft Fluit daar ook nog, in dezelfde stoel waarin u nu zit, tranen met tuiten zitten huilen. Bedrog meneer, comedie, anders niet. Doch hij moet zijn tranen maar bewaren tot straks, als de gevangenisdeuren voor hem open gaan.
- U wilt toch niet beweren, dat u Manus aan den rechter zult overleveren?
- Een dief behoort in de gevangenis. Verwacht u soms dat ik medelijden zou hebben met iemand, die mijn vertrouwen misbruikte en die de firma ruïneerde?
| |
| |
- Is het dan zóó erg?
Op deze vraag moest ter Gast het antwoord schuldig blijven. Zijn gevoel van eigenwaarde was alleen reeds door de mededeeling, dat zijn boekhouder hem bestolen zou hebben, zoo diep geschikt, dat hij aan het bedrag van het gestolene nog niet gedacht had.
- Dat is waar, zei hij, ik weet nog niet hoeveel het is. Maar in de grond blijft het hetzelfde of iemand een dubbeltje of honderd gulden steelt. Dief blijft dief.
- Het is meer, antwoordde Blinkie.
- U wilt toch niet zeggen, dat het nog meer dan honderd gulden zou zijn?
- Volgens Manus is het zelfs meer dan duizend gulden.
- Dan, stamelde ter Gast, als dat waar is, dan is Fluit niet alleen een dief, maar dan is hij een groote schurk, een misdadiger.
De koffiehandelaar was opgestaan en liep thans met groote stappen door zijn kantoor heen en weer. Opeens bleef hij voor Blinkie staan, keek hem even aan, maakte toen zooiets als een buiging en sprak op plechtige toon:
- Mijnheer Blink, ik moet u mijn dankbaarheid betuigen. Door uw waarschuwing hebt u de firma misschien voor een ramp behoed.
- Als het even kan, verhoed ik graag rampen, meneer. Er is al ellende genoeg in de wereld.
Ter Gast had de huistelefoon opgenomen en ontbood nu den boekhouder. Even later verscheen de zondaar, die door Blinkie met een bemoedigend knipoogje ontvangen werd. Manus kreeg ditmaal geen stoel en ter Gast vergat ook de andere lessen uit de detective-roman in praktijk te brengen.
- Alles is thans duidelijk, mijn waarde heer! Je bent dus niet alleen een zelfmoordenaar, maar ook een dief. Ontkennen helpt thans niets meer en de eenige raad die ik je geven kan is, dat je alles precies vertelt.
Manus gluurde even naar Blinkie, die bevestigend en opnieuw knipoogend het hoofd knikte.
- Beken je?
- Ja meneer.
- En voor hoeveel heb je de firma, die twee en twintig jaar
| |
| |
lang als een moeder voor je geweest is, bestolen?
Opnieuw ging Manus' blik naar Blinkie en opnieuw kreeg hij een teeken, dat hij antwoorden mocht.
- Het is precies elf honderd gulden, meneer, stamelde hij. De boeken en de kas werden er bij gehaald en met Manus' medewerking werd de koffiehandelaar er toe in de gelegenheid gesteld zich ervan te overtuigen, dat zijn boekhouder, hij mocht dan een dief zijn, in dit geval toch de waarheid gesproken had. Toen het misdrijf eenmaal onomstootelijk was vastgesteld, werden de relaties tusschen de firma en haar ondergeschikte meteen radicaal verbroken en had de koffiehandelaar geen oog en geen hart meer voor het hoopje menschelijke ellende, dat huilend tegenover hem zat.
De maat is vol, sprak hij, de maat is meer dan vol. De krokodillentranen van een verachtelijken dief zijn geen elf honderd gulden waard. Hij nam de telefoon van de haak en begon een nummer te draaien.
- Wat gaat u doen? vroeg Blinkie.
- De politie!
- Een oogenblik, meneer. Zoo ver is het nog niet.
- Meneer ter Gast, smeekte Manus, doet u dat niet, geeft u mij een kans.
- Een kans? vroeg ter Gast, de telefoon als een schild voor zijn borst houdend. Een kans om nog meer te verduisteren en nog meer menschen, die te goed van vertrouwen zijn, te bestelen?
- Nogmaals, mijnheer ter Gast, wacht hiermede nog even. Ik vraag dit niet alleen in het belang van Fluit, maar ook in het uwe.
- Ik heb er geen belang bij, misdadigers te sparen.
- Misschien toch wel. Als Fluit even het kantoor verlaat, zal ik u dat probeer en aan te toonen. Ga jij maar even naar binnen, vervolgde hij met een wenk tot Manus.
- Niet meer naar het kantoor, riep ter Gast. Op mijn kantoor is alleen plaats voor fatsoenlijke, eerlijke menschen. Hij kan in de gang wachten.
- Zegt u het maar, vervolgde hij tot zijn bezoeker, toen zij weder alleen waren.
- Het is in een paar woorden gezegd, mijnheer ter Gast. Ik
| |
| |
wilde u verzoeken, genade voor recht te laten gelden.
- Is dat alles, wat u mij te zeggen hebt?
- Het is een dringend verzoek, dat u, naar ik ook in het belang van de firma hoop, zult willen inwilligen.
- Ook in het belang van de firma?
- Ja! Ook voor een koffie- en theefirma kan het nuttig zijn er blijk van te geven, dat haar firmanten niet van ieder menschelijk gevoel verstoken zijn.
- Mijn waarde heer, antwoordde ter Gast, als er één menschelijke firma in onze branche is, dan is het de mijne. Deze zaak gaat echter een beetje te ver. Elf honderd gulden is geen kleinigheid.
- Vooral niet voor iemand, die honderd en tien gulden per maand verdient.
- Dat heeft er niets mee te maken.
- De rechters zullen waarschijnlijk van oordeel zijn, dat het er wel iets mee te maken heeft. Je hebt soms wonderlijke snoeshanen onder die rechters, menschen die zich, voor rekening van anderen, aan goedhartigheid te buiten gaan. Men laat dan iets gelden, wat men met een mooi woord verzachtende omstandigheden noemt.
- Dat moeten die rechters dan maar weten.
- Jawel, maar voordat de heeren daar aan toe zijn, is de advocaat van den verdachte aan het woord geweest en deze man, wiens taak het is zijn beschermeling zooveel mogelijk te ontlasten, zal dingen zeggen die, in het belang van de firma ter Gast en zoon, beter niet in alle dagbladen gepubliceerd kunnen worden. Hebt u er al eens over nagedacht, hoe gemakkelijk het voor uw vijanden en concurrenten zijn moet, de initialen van uw firma te ontcijferen? Als in de kranten staat ter G. en Zn, dan weet iedereen onmiddellijk dat hiermede uw firma bedoeld wordt.
- Daarvoor behoef ik mij niet te schamen. Onze naam is vlekkeloos.
- Zeker, maar u vergeet den advocaat. Sta mij toe u even te laten hooren, wat die man ongeveer zeggen zal.
Blinkie plaatste een stoel in het midden van het vertrek en, zijn voet op de zitting zettend en zijn handen op de leuning leggend, ging hij verder:
| |
| |
- Mijnheer de President! De man die hier voor u staat en wiens lot en toekomst in uw handen liggen, is minder schuldig dan hij schijnt. Zijn levenswandel was voorbeeldig, totdat zijn pad gekruisd werd door een gewetenloos individu, dat een duivelsche macht over hem kreeg. Ofschoon bewezen is, dat deze duivel in menschengedaante de oorzaak van zijn val genoemd mag worden, moet het ons eigenlijk verwonderen, dat de verdachte niet veel eerder voor de verleiding is gezwicht. Twee en twintig jaar, waarvan de laatste vijftien jaar als boekhouder, was hij in dienst van een firma, die hem het beheer liet over aanzienlijke sommen en hij droeg de verantwoordelijkheid voor een kas, waarin zich soms ettelijke duizenden guldens bevonden. Toen deze man reeds zestien jaar bij de firma in dienst was, verdiende hij nog geen honderd gulden per maand. Het is pas enkele jaren geleden, dat zijn salaris tot honderd en tien gulden per maand werd verhoogd. Van dit bedragje, dit bloedloon, deze fooi, heeft de man kans gezien te leven, een huishouden op te zetten en een kind fatsoenlijk groot te brengen. Moeten wij ons, inplaats van hem hard te vallen, er niet eerder over verwonderen, dat deze man al die jaren aan de verleiding weerstand heeft kunnen bieden en niet veel eerder met gappen begonnen is? Natuurlijk is dat wat hij gedaan heeft voor de wet strafbaar, maar menschelijk gezien is hier van diefstal geen sprake en heeft hij niets anders gedaan dan zijn salaris aangevuld en een gedeelte teruggenomen van hetgeen men hem jarenlang te kort gedaan heeft. De verdachte moge schuldig zijn in de zin der wet, zedelijk echter is de firma ter G. en zoon in veel grootere mate schuldig. Mijnheer de President, heeren rechters, ik verzoek u dringend bij het bepalen van de straf met dit alles rekening te willen houden en beveel mijn cliënt warm in uw clementie aan.
- Onbeschaamd! riep ter Gast.
- Inderdaad, maar zoo zijn die advocaten. Ik heb ervaring op dit gebied. U moet niet vergeten, dat mijn pa secretaris van het parket is.
- Dan zal ik er een advocaat tegenover zetten.
- Dat kunt u niet, want het is een strafproces en geen civiele zaak. Bovendien zou het u niet veel helpen, want ontkennen
| |
| |
dat Fluit maar honderd en tien gulden per maand bij u verdiend heeft, kunt u niet.
- Welk bedrag meer dan voldoende voor zoo'n hersenloozen klerk is.
- Ook hersenlooze klerken en hun familieleden hebben magen. Ik voor mij wil graag aannemen, dat u gelijk hebt, maar daarvan kunt u het publiek, dat alleen maar de feiten in de krant leest, niet overtuigen.
- Gebeure wat wil, maar de dief moet zijn straf hebben.
- Als het in de maatschappij werkelijk altijd zoo ging, dan hadden wij geen verkeersagenten en groote café's noodig. Maar iets anders: Welk voordeel zou de firma er van hebben, als Fluit voor eenige tijd achter slot en grendel ging? Geen cent. Wat mij betreft, ik ben het eens met uw opvatting, dat een misdadiger zijn straf niet ontgaan mag. Mijn pa is in het vak en ik weet dus hoe het behoort. Ik haat en veracht oneerlijke menschen en ben van meening, dat men maar van betrekking veranderen moet, als men meent te weinig te verdienen.
- Zeer juist. Nu kunnen wij met elkander praten.
- U vergeet, zei Blinkie lachend, dat zooeven de advocaat aan het woord was. Maar, ziet u, ik ken de vrouw en de dochter van den dief en ik weet, dat zij volkomen onschuldig zijn en dat zij geen cent voordeel uit het misdrijf van hun man en vader getrokken hebben. Deze twee door en door fatsoenlijke vrouwen, die de firma bovendien een groote achting toedragen, zouden buitengewoon zwaar getroffen worden, als Fluit de gevangenis in ging. Enkele vrienden van de familie van den dief, zijn dadelijk nadat de redenen van zijn poging tot zelfmoord bekend geworden waren, bijeen gekomen en hebben overlegd wat gedaan kon worden, om de getroffen firma ter Gast en zoon eenigermate schadeloos te stellen. De moreele schade goed te maken, het geschonden vertrouwen te herstellen, is een onmogelijkheid, maar deze vrienden zouden het zich tot een eer rekenen, althans het geleden verlies eenigermate te kunnen vergoeden.
- U bedoelt? vroeg ter Gast, die zijn ooren niet scheen te kunnen gelooven.
- Het geleden verlies eenigermate te kunnen vergoeden,
| |
| |
herhaalde Blinkie. Dit natuurlijk onder voorwaarde, dat u er geen politiezaken van maakt.
- Als ik die elf honderd gulden terug zou ontvangen....
- Dat kan ik u niet toezeggen, althans nog niet. Blinkie tastte in zijn zak en haalde een pakje bankbiljetten te voorschijn. Het waren twintig briefjes van vijf en twintig gulden. Hij had vijf biljetten van honderd gulden gewisseld, omdat hij niet wist of de nummers bekend waren en omdat de aan te bieden som, door het aantal der biljetten thans grooter scheen.
- Een paar vrienden hebben vijf honderd gulden bijeen gebracht, vervolgde hij, en dit geld is voor de benadeelde firma, als schadevergoeding, onder voorwaarde, dat Manus Fluit niet vervolgd wordt en een getuigschrift krijgt, waarin staat dat hij zich altijd trouw en eerlijk gedragen heeft.
- Maar dat is je reinste bedrog! riep ter Gast.
- Bedrog is altijd onrein!
- Voor zooiets leent de firma zich niet.
- U zoudt het persoonlijk kunnen doen.
- Ik denk er niet aan.
- Ingeval de zaak op deze wijze geregeld wordt, ging Blinkie onverstoorbaar verder, verplichten de vrienden zich op eerewoord om al het mogelijke te doen, om het tekort van zes honderd gulden alsnog zooveel mogelijk en binnen de kortst mogelijke tijd aan te zuiveren. Wat is hierop uw antwoord?
- Dat deze zaak heelemaal niet in orde is, hernam ter Gast, reeds een weinig toeschietelijker.
- Ik weet het, antwoordde Blinkie, die hem opzettelijk verkeerd verstond, maar vijf honderd gulden is toch een aardig sommetje, vooral als u nagaat hoe weinig tijd wij hadden.
- En u zoudt met mij willen contracteeren, om ook de rest te betalen?
- Dat heb ik niet gezegd. Wij zijn bereid ons eerewoord te geven.
- Nou ja, een eerewoord!
- Mijnheer ter Gast, ik moet u ernstig verzoeken, mij niet te beleedigen. U gelieve niet uit het oog te verliezen, dat ik deze zaak volkomen belangeloos behartig en dat ik mij alleen
| |
| |
door menschelijke drijfveeren laat leiden. Als uw zoon geen vriend van mij was en ik daardoor niet wist dat u het, ondanks alles, in uw hart goed meent, vervolgde Blinkie het geld van de tafel nemend, zou ik na deze uitlating het gesprek afbreken.
Toen ter Gast het geld weder in Blinkie's zak zag verdwijnen, haalde hij bakzeil en begon zoetsappig te glimlachen.
- Ik bedoel, legde hij uit, dat een eerewoord zakelijk niet veel houvast biedt. Het was werkelijk zoo kwaad niet gemeend.
- Deze heele aangelegenheid, mijnheer ter Gast, is voor mij een alleen maar onzakelijke, waarbij ik een paar honderd gulden inschiet. Ik vind het onaangenaam het zelf ter sprake te moeten brengen, maar het feit dat ik dit doe, moet u toch bewijzen met een man van eer te doen te hebben.
- Dat is waar, u hebt gelijk en ik vertrouw u volkomen. Ik zal dan ook uw raad opvolgen en een getuigschrift in orde laten maken, ofschoon het Fluit niet toekomt.
- Ik wist, dat u een goed mensch bent, antwoordde Blinkie, zich met de bankbiljetten koelte toewaaiend.
- Goedheid wordt in deze wereld over het algemeen slecht beloond.
- Laat ons hopen, dat het in dit geval anders zal zijn. En laat u dan meteen een kwitantie van elf honderd gulden schrijven, zijnde het terugbetaalde bedrag van een tekort, dat door een nalatigheid van Fluit ontstaan is.
- Het is meer dan ik verantwoorden kan.
- Een formaliteit, die echter latere vergissingen uitsluit.
- Goed, het moet dan maar. Het gaat ten slotte om die vrouw en het onschuldige meisje.
- Zoo is het.
De papieren werden in orde gemaakt en ter Gast ontving de vijf honderd gulden. Het ging Blinkie aan zijn hart, toen hij het geld overgaf. Ik ben werkelijk veel te goed, dacht hij, best mogelijk, dat ik het ook met wat minder zoover gekregen zou hebben. Maar misschien ook niet, want ter Gast was te veel koopman om met minder genoegen te nemen dan hij krijgen kon.
De koffiehandelaar meende recht te hebben op een belooning
| |
| |
en daarom moest Manus, voordat hij voor altijd weggestuurd werd, eerst nog even bij hem op het kantoor komen. De dief werd nog eens op een geduchte manier onder handen genomen, waarbij hem aan het verstand gebracht werd, dat hij zich als een nietswaardig individu ontpopt had. Er werden wijze lessen uitgedeeld, waarbij Blinkie achter de rug van den onderwijzer voortdurend grimassen stond te maken, zoodat het Maan de grootste moeite kostte zijn gelaat in een ernstige plooi te houden.
- En verdwijn thans uit dit vertrek, mijn kantoor, en tracht een beter leven te beginnen, tot heil van je vrouw en je onschuldig kind, sprak ter Gast tot besluit.
Toen zij weder op straat stonden, zei Manus:
- Blinkie, niet de kast in en ook nog een getuigschrift. Hoe heb je het klaargespeeld? Je bent een toovenaar.
- Heelemaal niet. Die vroegere baas van jou is alleen maar een hebzuchtige stommeling. Kom, we gaan een borrel pakken in de Kameelenrug, op kosten van de firma.
|
|