| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk
Blinkie geeft advies
Na de maaltijd keerde Albert dadelijk terug naar het kantoor, waar hij Maan op zijn gewone plaats achter de schrijftafel aantrof. De kantoren van de firma waren ondergebracht in twee ineenloopende vertrekken. In de grootste kamer zaten twee meisjes, terwijl het andere vertrek door den boekhouder en den zoon des huizes gebruikt werd.
Ter Gast haalde verruimd adem, toen hij Manus rustig en levend bij zijn bureau zag. De oude heer was voor een dag op reis en de jonge ter Gast zou het vreeselijk gevonden hebben, als Maan zich juist op een dag dat hij de leiding had en voor alles verantwoordelijk was, zou hebben opgeknoopt. Als Fluit er dan beslist een eind aan maken en zich in het pakhuis ophangen wilde, dan kon hij dit beter doen als zijn vader thuis was. Men zei toch altijd al, dat op het kantoor alles verkeerd ging, als vader er niet was. Albert nam zich voor, den boekhouder vriendelijk en hartelijk te behandelen en alles te doen om te verhinderen, dat hij aan zelfmoordplannen denken kon.
- 't Is hier lekker, zei hij, zijn handen tegen de radiator van de centrale verwarming drukkend. 't Is buiten op het oogenblik niks gedaan, Maan. Deze opmerking maakte hij in de hoop, dat Manus zou inzien, dat het beter was levend in een lekker warm kantoor te zitten, dan dood op het kerkhof in de koude aarde te liggen.
- Ik heb het warm, jongenheer, bar warm eigenlijk, antwoordde de boekhouder die, Blinkie's raad opvolgend, zooeven zes briefjes van honderd gulden uit de kas gestolen had Zijn handen beefden nog zoo hevig, dat hij zijn keurige cijfertjes bijna niet in het grootboek inschrijven kon. Eén wensch had hij op het oogenblik maar: dat men hem met rust liet en zoo weinig mogelijk tegen hem sprak.
| |
| |
Maar Albert's voornemens waren lijnrecht in strijd met dit verlangen van den boekhouder. Hij kwam bij Manus staan en legde vertrouwelijk zijn hand op diens schouder, alsof hij hem wilde beletten op te staan en zich naar de zelfmoordzolder te begeven. Toen hij zag, dat de pen in Maan's hand trilde, leidde hij hieruit terecht af, dat de arme kerel nog volkomen overstuur moest zijn.
- Doe het maar kalm aan Maan, zei hij, en als ik je soms met iets helpen kan, zeg het dan gerust.
Maan schrok en boog zich dieper over zijn boek heen. Deze groote vriendelijkheid en bereidwilligheid, waaraan hij niet gewend was, kwam hem verdacht voor. Zou Albert iets vermoeden en papte hij nu met hem aan, om hem in de val te lokken? Dat kon bijna niet. Zelfs het nieuwe tekort kon pas aan het licht komen, als de kas werd gecontroleerd, want noch Albert noch de oude heer wisten ooit hoeveel geld er precies in huis was. Dat iemand gezien zou hebben, dat hij het geld uit de trommel nam en in zijn zak stak, was ook buitengesloten. Hij was alleen in de kamer geweest en voor alle zekerheid, had hij eerst de twee meisjes nog om een boodschap gestuurd en de stop uit de telefoon getrokken. Van verdenking kon dus nog geen sprake zijn en toch hinderde hem de hand, die vriendelijk op zijn schouder lag.
- Maan, hernam Albert, die wist hoeveel de boekhouder van snoepen hield, ik tracteer vandaag op taartjes. Je weet wel, van die groote dikke slagroompunten, waarvan je zooveel houdt. Ik zal Annie straks wegsturen om ze te halen.
- Fijn, bracht Manus met moeite uit. Maar er is toch geen feest, u bent toch pas in Juni jarig?
- Men behoeft toch niet juist jarig te zijn om te tracteeren? Er zijn in het leven andere prettige gebeurtenissen genoeg, die ons recht op een beetje vroolijkheid geven. Het leven is nog zoo kwaad niet, als je er maar van weet te genieten.
- Ja, als u dat bedoelt! Hebt u dan zooiets, zooiets prettigs?
- Nou, zie je, om je de waarheid te zeggen, ja! Er bestaat een klein kansje, een heel klein kansje, dat ik mij misschien verloven ga. Een aardig meisje, een schat. Maar met niemand over spreken Maan, ook niet met pa. Jij bent de eerste, die het hoort. Je kunt toch wel een geheim bewaren?
| |
| |
- Zeker, meneer Albert, antwoordde Manus, die het propje kostbare papier in zijn binnenzak wist en er aan denken moest, dat hij op het oogenblik reeds een heel groot geheim te bewaren had.
- Ben je nogal goed bij kas op het oogenblik, Maan?
De adem van den boekhouder stokte en er viel een inktmop op het blanke blad van het grootboek, iets wat hem in minstens tien jaar niet was overkomen. Als die ellendige snotjongen het nu toch eens wist? Er waren van die menschen, die gedachten konden lezen, voor wie er geen geheimen bestonden. Maar van zooiets had hij bij Albert nooit iets gemerkt. Maar nu begreep hij, hoe menschen in moeilijke omstandigheden er toe konden komen een moord te plegen.
Ter Gast glimlachte.
- Schrik maar niet, ging hij verder. Het is nog geen tijd voor een huwelijkscadeau, maar je kunt alvast beginnen te sparen. Terwijl hij dit zei, viel zijn blik in Manus' iets te wijde boord, zag hij de magere rimpelige nek en dacht hij er huiverend aan, dat dit hoofd zich nog maar kort geleden afschuwelijk dicht bij de strop bevonden had.
Nu lachte ook Manus, veel te luid en te lang, maar dit lachen werkte bevrijdend en hij kon er bijna niet meer mee ophouden.
't Gaat goed, dacht ter Gast.
- U bent me er ook eentje, zei Manus.
Zoo ging het de heele middag door. Er werden slagroompunten gehaald, Manus kreeg een fijne sigaret en Albert verwijderde zich geen minuut uit zijn nabijheid. Toen de wijzers van de klok op zes uur stonden, constateerde hij met voldoening, dat hij het er goed had afgebracht en was Manus blij, dat de ellendigste middag van zijn leven eindelijk achter de rug was. Voordat hij naar huis ging, liep hij eerst nog even bij Blinkie aan. Hij vertelde hem, dat hij zich de verlangde zes honderd gulden had toegeëigend en dat de jonge ter Gast hem de heele middag op zijn vingers gekeken had.
- Ik zou er op durven zweren, dat hij mij van iets verdenkt. Geen minuut heeft hij mij met rust gelaten en ik heb mijn werk niet kunnen doen, omdat ik aldoor met hem moest praten. Er moet beslist iets niet in orde zijn.
| |
| |
Blinkie trachtte hem die malligheid uit zijn hoofd te praten en informeerde er belangstellend naar, wat Albert eigenlijk gezegd had.
- Ik weet het niet precies meer, zei Manus, maar ik heb hem nog nooit zoo gek en zoo vroolijk gezien. Het eene oogenblik had hij het over trouwplannen en dan moest ik taart eten en het volgende oogenblik kwam hij aanzetten met allerlei griezelige verhalen over kerkhoven en wormen en nabestaanden, die zoo'n verdriet hadden.
- Heeft hij het ook nog gehad over zelfmoordenaars, over het nut van ophangen of iets dergelijks?
- Neen. Maar hoe kom je daar zoo bij?
- Ik vraag maar zoo. Maar dat ik allemaal bijzaak, daar gaat het niet om. Het voornaamste is, dat je het geld te pakken gekregen hebt. Ik zou mij kunnen vergissen, maar ik ben er bijna zeker van, dat je nu al half uit de brand bent. Kom eens met dat geld voor de dag.
Manus' hand ging langzaam naar zijn binnenzak en terwijl hij dit deed, keek hij zijn vriend aan met oogen, die iets smeekends hadden.
- Blinkie, jongen, zei hij zacht en zijn hand bleef middenin de veelbelovende beweging steken.
- Wat is er Maan?
- Beste Blinkie....
- Je wilt toch, hoop ik, geen liefdesverklaring gaan afsteken?
- Het is zes honderd gulden, Blinkie.
- Je zegt het op een toon, alsof jij ter Gast bent, of alsof je de centen zooeven van je spaarbankboekje gehaald hebt.
- Ik bedoel: zul je er voorzichtig mee zijn?
- Dat bedoel je niet, ouwe duitendief. Je bent bang, dat ik het er door zal brengen en dat jij er voor zult moeten opdraaien. Waar of niet?
- Dat niet, Blinkie, maar het is veel geld.
- Jawel, dat weten we. Maar het gaat er om, dat je er bang voor bent mij het geld toe te vertrouwen.
- Ik weet, hoe los jij aan het geld zit.
- Ik kom er minder gemakkelijk vanaf, dan jij er aan komt.
- Het is andersmans geld, Blinkie.
| |
| |
- Het ontbreekt er nog maar aan, dat je een zedepreek gaat houden. Laten we dit nu afspreken Maan: als je mij niet vertrouwt, moet je mij het geld niet in handen geven. Je kunt het thuis bewaren, maar als ter Gast het in zijn hoofd haalt, om een huiszoeking bij je te laten doen en de poet wordt gevonden, dan ben ik er hard bang voor, dat je door de mand zult vallen. Het is daarom beter, dat het hier bewaard wordt en dat ik de zaak in orde maak. Je kunt ervan opaan, dat ik er geen cent voor mezelf van zal gebruiken, met uitzondering natuurlijk van de honderd gulden, die voor mij zijn als ik de zaak in het reine breng en jij er zonder kleerscheuren afkomt. Is dat goed begrepen?
Zonder te antwoorden haalde Manus de zes bankbiljetten uit zijn zak en legde deze, keurig op een rijtje, op de tafel. Blinkie nam het geld niet op, maar boog zich voorover en bleef er zwijgend naar zitten kijken. Ook de boekhouder hield zonder een woord te zeggen, zijn oogen strak op het geld gericht. Het was, alsof zij in gebed verzonken waren, of dat zij zich met de oplossing van een ingewikkeld schaakprobleem bezig hielden. Zes briefjes, zes honderd gulden, dacht Blinkie, een bedrag van niks, maar als je niets bezit, is het een kapitaal. Hoe lang is het geleden, dat ik zoo'n fortuin mijn eigendom kon noemen? Misschien heb ik nooit zooveel bijeen gehad, of het zou in een vorige incarnatie geweest moeten zijn. En toen waren de bankbiljetten van honderd gulden nog niet uitgevonden. Geld, wat was geld? Een kind, dat zou mogen kiezen tusschen een kleurig prentenboek en deze briefjes, zou de bankbiljetten laten liggen. Merkwaardig, reeds zoolang hij op eigen beenen stond, bevond hij zich op de geldjacht, smeedde hij plannen om het slijk der aarde te bemachtigen, knoeide hij en leefde hij op het kantje van de misdaad. En toch, hij gaf niet om geld, hij wilde niet eens rijk worden en bezit liet hem koud. Bezit was trouwens iets onzinnigs. Stel je voor, iemand bezat huizen of landerijen of mijnen. Kon de mensch iets, dat hij niet tot deel van zichzelf maken kon, bezitten. Die filosofie was prachtig, maar met dat al, hadden de bezitters de dubbeltjes en konden er een goed leven van leiden. Hij wilde niet leven, zooals de groote bezitlooze massa, zooals de ploeteraars, die zich, in ruil voor een hap eten, een
| |
| |
behoorlijk costuum, bloedworst op Zondag en misschien nog een radiotoestel en zes eikenhouten stoelen, moesten verkoopen. Hij wilde geen slaaf zijn en dus bleef hem, omdat hij niets bezat, omdat pa hem geen dikke erfenis nagelaten had, niets anders over, dan de kantjes af te loopen en er voor te zorgen, dat hij niet te dicht in de buurt van het politiebureau kwam. Maar een echte boef, een schurk, die niets en niemand ontzag, was hij niet en daarom zou hij wel altijd arm blijven. Zoo deelde hij, ondanks alles, dan toch nog het lot der fatsoenlijken.
Blinkie zuchtte.
- Maan, jongen, zei hij, dat handjevol vuiligheid, dat ter Gast niet eens zou missen als er geen contrôle gehouden werd, als die domme boeken het hem niet vertelden, moet jou heel wat slapelooze uurtjes hebben bezorgd. Deze zes briefjes en de vijf andere, die reeds in de zakken van den heer Neef verdwenen zijn, vertegenwoordigen heel wat meer, dan het hoopje gouden tientjes, dat de Nederlandsche bank zich verplicht aan den toonder uit te betalen. Hier zit een roman in Maan, de geschiedenis van een menschenleven, de lijdensweg van een ezel, die twee en twintig jaar trouw en eerlijk was en die toen opeens schipbreuk leed. Als je goed luistert, kun je hooren wat die dames op de bankbiljetten, die hoorns van overvloed in hun hand houden, vertellen. Die eene met die vlek op haar voorhoofd en de speldeprikken in haar buik, spreekt als een officier van justitie. Zij heeft het over misbruik van vertrouwen, over bedrog en sluwe toeleg. Zij vertegenwoordigt het geweten eener wereld, die bestaat van leugen, bedrog en diefstal en zij klaagt je aan, omdat je op de verkeerde manier gestolen hebt en omdat je zoo dom geweest bent tegen de lamp te loopen. Maar die andere juffrouw, op dat nieuwe biljet, die is nog jong. Zij heeft nog geen rimpels in haar gezicht, geen vlekken op haar voorhoofd en geen prikken in haar buik. Zij weet nog niet wat in de wereld te koop is en daarom verdedigt zij den gesnapten misdadiger. Later, als zij ouder geworden is, zal zij wel tot inkeer komen en anders redeneeren. Die andere juffrouw is een psychiater, die zegt, dat je niet goed bij je verstand bent. Dat mensch zou wel eens gelijk kunnen hebben, want een kerel die normaal is,
| |
| |
zou het geen twee en twintig jaar hebben uitgehouden.
Blinkie zweeg.
- En die andere drie, Bart? vroeg Manus.
- Die andere drie zijn van de reclasseering. Laat die maar kletsen, want die doen het uit liefhebberij, omdat zij genoeg hebben om niet voor hun brood te behoeven te werken. En nu berg ik het geld op, Maan. Het is bij mij goed bewaard, beter dan in de kas van de firma ter Gast en zoon, waaruit blijkbaar wel eens het een en ander verdwijnt. Slaap verder gerust, want Blinkie waakt. Morgenmiddag kom ik bij je op kantoor, om met je baas te spreken. Blijf rustig en verknoei mij niet de soep, door zenuwachtig te worden. Als je zoo'n ezel mocht zijn om te zeggen, dat je mij het geld gegeven hebt, dan kan ik je met de beste wil van de wereld niet helpen en dan draai ik er ook in. Goed begrepen?
Manus knikte.
- Verder mag je onder geen enkele voorwaarde zeggen, dat je vandaag nog weer eens opnieuw gestolen hebt. Je laat geen woord, maar ook geen woord uit tegenover ter Gast, voordat ik met hem gesproken heb. Pas als ik bij hem geweest ben en hem verteld heb wat je uitgehaald hebt, mag je bekennen. Maar ook geen seconde eerder. Als ter Gast je dan mocht vragen hoe lang het geleden is, dat je voor het laatst geld weggenomen hebt, dan zeg je maar, dat je het niet meer zoo precies weet, maar dat het toch al minstens een maand geleden moet zijn. En als je nu mijn wenken precies opvolgt, dan zal het mij wel gelukken je uit de gevangenis te houden en misschien speel ik het met Albert's hulp ook nog wel klaar, dat je in je baantje blijft.
- Het is geweldig, Blinkie. Je bent een genie.
- Dank je, Maan. Maar een genie ben ik niet en wil ik ook niet zijn. Genieën leven gewoonlijk op water en brood en sterven in gekkenhuizen en gevangenissen. Hier heb je een poot, Maan. Als je je goed houdt en doet wat ik zeg, drink je morgenavond met mij een stevige borrel, maar als je een ezel bent en te veel praat, dan zien wij elkander pas bij den rechter van instructie terug. Het ga je goed en slaap lekker.
Toen Manus vertrokken was, stopte Blinkie het geld in zijn zak, stak een sigaret aan en zette zich tot nadenken.
|
|