| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
Niet alle misdadigers zijn schurken
Opnieuw was het tusschen juffrouw Bontenbal en Blinkie tot een uitbarsting gekomen. De achterstallige huur moest aangezuiverd zijn voor de eerste van de volgende maand en anders, zoo had de juffrouw gezegd, was het beslist afgeloopen en zou zij een deurwaarder in de arm nemen. Blinkie had geantwoord, dat de arm des gerechts er niet was om in die van een dame gelegd te worden, al was die dame dan ook nog zoo lieftallig. Juffrouw Bontenbal, die nog niet vergeten had, dat meneer Blink's vrienden haar een titsie noemden, had zich ditmaal echter niet uit het veld laten slaan en geantwoord, dat zij haar weetje wel wist en dat zij met de arm van het gerecht doen zou, wat zij verkoos. Toen had Blinkie een filosofische maatschappij-beschouwing ontwikkeld, om aan te toonen, dat zij minstens beiden in hun recht stonden, hij had er Plato, Marx, Cagliostro en de Genestet bij gehaald, maar het had hem alles niets geholpen. De huurpenningen zouden en moesten er komen en anders was het met zijn verblijf in den huize Bontenbal voor goed afgeloopen. Vooruitzichten om aan geld te komen, waren er hoegenaamd niet en niet zonder zorg zag hij de naderende winter tegemoet. Je hebt menschen, dacht hij, die met Sint Nicolaas en Kerstmis hun heele garderobe vernieuwd krijgen, maar tot deze gelukkigen behoor ik niet. Erfenissen ben ik niet te wachten en commissaris van de Unie-Lever of van Philips maken ze mij ook niet. Jaap meende dat hij niet zoo somber moest zijn. De dierenhandel zou, voordat de eerste sneeuw viel, wel een behoorlijk bestaan opleveren en als hij niet op zijn kamer blijven kon, zou er een kermisbed in het afgeschoten hokje van de winkel voor hem gemaakt kunnen worden. Jaap meende, dat Blinkie dus in ieder geval onder dak was. En dat, zei hij, is al heel wat in een tijd, waarin de gevangenissen propvol zitten. Erg aanlok- | |
| |
kelijk was het vooruitzicht om bij Cor te slapen niet en daar de zaak voorloopig geen andere vorderingen had dan de twee gulden vijf en
zeventig van de juffrouw van Titsie, had Blinkie het volste recht te zeggen, dat Jaap's verwachtingen voor de toekomst te optimistisch waren.
Na het bewogen onderhoud met juffrouw Bontenbal, zocht Blinkie zooals gewoonlijk een beetje troost bij Hetty. Hij wist, dat zij het goed met hem meende en dat zij hem altijd zooveel mogelijk hielp. Ofschoon zij er andere opvattingen over moraal op na hield en haar inzichten in menig opzicht lijnrecht tegenover de zijne stonden, was zij ervan overtuigd, dat hij in zijn hart geen slecht mensch was en vergaf zij hem graag zijn kleine zonden. Maar juist omdat hij haar sympathiek was, werd zij soms bang voor zijn zin voor het avontuurlijke en zijn onberekenbaarheid en vroeg zij zich af, wat er van zoo'n man, die niets en niemand ernstig nam en die zelfs de spot met zijn eigen moeilijkheden dreef, terecht zou moeten komen. Zij kon zich voorstellen dat de vrouw, met wie Blinkie vroeger getrouwd geweest was, geen prettig zorgeloos leventje met zoo'n echtgenoot gehad moest hebben. Maar, zoo dacht zij, het zal voor een deel ook wel aan die vrouw gelegen hebben. Bart is een jongen, die leiding noodig heeft, die, om eigen bestwil, zoo nu en dan streng aangepakt moet worden. Zoodra zij echter probeerde Blinkie op zoo'n stevige manier aan te pakken en hem de les over zijn levenshouding te lezen, schoot hij in een lach en dreef de spot met haar. Hetty, zei hij dan, je bent een schat van een meid en ik mag graag eens een beetje met je kletsen en een kopje thee met je drinken en ik geloof zelfs, dat ik verliefd op je zou kunnen worden, als ik niet te veel van je houden zou om je ongelukkig te maken, maar kom mij niet aan boord met dat gezeur en als je toch met alle geweld zondaars bekeeren wilt, zal ik je een vrijkaartje geven voor het Leger des Heils. Zoo'n hoed met een rood lint en keelbandjes zou je schattig staan en ik zou beslist de Strijdkreet van je koopen, als ik je tegen kwam.
Die middag, na de ruzie met de juffrouw, had Hetty hem iets bijzonders te vertellen. Zij sloot de deur, zoodra hij binnen was en overhandigde hem een schrijfblok, dat op de tafel lag. Blinkie las de paar regels potloodschrift van de bovenste bladzijde:
| |
| |
HUWELIJK. Nette weduwe van middelbare leeftijd, goede verschijning, in het bezit van keurige inboedel en eenig vermogen, wenscht kennismaking met fatsoenlijk Heer met vaste positie, teneinde een gelukkig huwelijk aan te gaan.
Hij legde de blocnote neer, keek Hetty aan en glimlachte.
- Onze Bontje, zei hij toen, trouwplannen. Ik dacht zooeven al, waar haalt zij zooveel levenslust en energie vandaan. Heb jij dat moois voor haar opgesteld?
Hetty knikte.
- Zoo'n koppelaarster! Met het plaatsen van een dergelijke advertentie kom je ook op het kantje van de misdaad. Valsche voorspiegelingen, onschuldige krantenlezers met een vaste positie in de val lokken, door de stakkers een gelukkig huwelijk temidden van een keurige inboedel te beloven, terwijl ze in een azijnfabriek terecht komen.
- Stil, fluisterde Hetty, praat niet zoo hard. Wat ik doe, is eigenlijk wel gemeen, maar anders dan jij het bedoelt. Ik had jou dit niet moeten laten zien. Maar zij heeft mij alleen gevraagd de advertentie op te stellen en mij geen geheimhouding verzocht.
- Wat denk je, zou ik een kans hebben als ik er op schreef?
- Je bent nog onder de jaren en aan die vaste positie van jou ontbreekt misschien ook wel het een en ander.
- En nu komt het dus ook aan het licht, dat ze geld heeft, vervolgde Blinkie. Zoo'n treurwilg! Als je haar hoort kermen en klagen, zou je denken, dat ze van honger sterft. En zoo'n potster brengt mij op de grens van de waanzin met haar eeuwig gezeur om de huur. Hetty, dat moet gewroken worden, daar moeten we een grap mee hebben. Ik weet nog niet op welke manier, maar ik zal die trouwlustige Bontje tracteeren.
- Gemeen!
- Wat gemeen? Ik weet zelf nog niet wat ik doen zal en jij begint er maar alvast mee het gemeen te noemen. Dat is klasseverraad kindje, jij heult met het kapitaal.
- Jij bent wraakzuchtig, antwoordde Hetty, en dat is een leelijke karaktertrek. En wat heeft Bontje je tenslotte voor kwaad gedaan? Zij wil alleen maar hebben wat haar toekomt.
| |
| |
Dat jij niet betalen kunt is erg vervelend, maar tenslotte is het haar goed recht het te eischen.
- Zonde, dat een meisje met zoo'n aardig snuitje niets anders dan een kapitalistisch wanproduct blijkt te zijn. Recht? Je moest eens weten wat mijn goed recht is, Hetty. Er komt van dat recht van mij alleen niet veel terecht, omdat het niet steunt op een spaarbankboekje of een kous vol kwartjes. Maar laten we daarover ophouden, anders komen wij, voordat wij het weten, middenin de Fransche revolutie terecht. Iets anders; hou jij nog altijd een klein beetje van den armen Blinkie?
Hetty keek hem een oogenblik aan en barstte toen in een lach uit.
- Hoeveel? vroeg zij.
- Neen, zoo niet, ging hij op gemaakt plechtige toon verder. Ik laat door een klein boosaardig meisje niet met mijn heiligste gevoelens spelen.
- Houdt een bandiet zooals jij er dan nog van dergelijke gevoelens op na?
- Een tekort aan menschenkennis maakt je wreed. Kinderen zijn inderdaad meedoogenloos. Bovendien ben je wraakzuchtig, Hetty en dat is een leelijke karaktertrek. Luister eens.
Hij greep haar hand en trok haar zacht naar zich toe. Hetty weerstreefde niet. Opeens boog hij zich tot haar over en drukte een kus op haar mond. Zijn liefdesbetuiging werd prompt met een, overigens niet al te hard aankomende, tik op zijn wang beantwoord.
- Niet zoo agressief, mannetje.
- Als je maar begrijpt en erkent, dat ik een mannetje ben. Overigens gaf ik je alleen maar een zoen om je te bewijzen, dat er nog wel degelijk heilige gevoelens in mij leven. En wat! Maar leen mij dan nu maar een gulden, want ik zal toch iets moeten eten, al heb ik daar dan, volgens sommige menschen, geen recht op.
Zij ging met hem mee naar beneden en Hetty vergezelde hem tot de hoek, waar zij afscheid van elkander namen. Blinkie keek haar een oogenblik na en met voldoening zag hij, dat zij zich nog een keer omdraaide en wuifde.
Schat van een kind, dacht hij, jammer dat zij zoo oer-degelijk is.
| |
| |
Fijne knul, dacht Hetty, jammer dat hij niet een beetje degelijker is.
Jaap was op zijn post en zat reeds langer dan een uur bij Cor en Titsie op aflossing te wachten. Hij was uit zijn humeur, omdat zijn compagnon hem aan zijn lot had overgelaten. Hij bromde iets van geen manier van doen, mompelde iets van uitvreterij en kwajongensstreken, maar Blinkie deed alsof hij niets hoorde.
- Is onze patient nog niet gehaald? vroeg hij met een gebaar in de richting van den kater, die nog evenveel kater was als drie dagen geleden en die in blakende welstand zat te kauwen op een stuk versche waar dat Jaap, om de tijd te verdrijven, voor hem gekocht had.
- Je ziet het!
- Jammer, want nu is het voor mij bewaard gebleven, om die sympathieke oude dame te bedriegen.
- Jij mag ook wel eens iets doen; alles komt hier op mijn schouders neer.
Blinkie keek zijn compagnon aan en knikte medelijdend het hoofd.
- Je hebt gelijk, je ziet er waarachtig oververmoeid uit. Die zaak vreet al je energie op. Je wordt hier oud vóór je tijd. Wat meer rust en wat minder drank zou je goed doen.
- Lach maar niet en bewaar je goede raad voor anderen. Doe zelf maar een beetje beter je plicht. Dat zaakje bij den baron heb je mij ook alleen laten opknappen. Als jij meegegaan was, zou het misschien anders geloopen zijn en dan hadden wij nu een rijke klant. Ik ben maar een eenvoudig man en weet niet hoe ik met dat deftige publiek moet omspringen, maar jou zit het liegen en bedriegen in het bloed.
- Vlei mij niet zoo, Jaap.
- En toch is het jouw schuld.
- Alsof ik meer verstand dan jij zou hebben van honden met prikkeldraad en stamboomen en ik weet niet wat. Voor mij is al die vieze beestenrommel nog minder dan voor jou. Neen Jaap, ik heb het aldoor volgehouden: we hadden nooit aan dit zaakje moeten beginnen en dat geld op een nuttige manier moeten besteden.
- Als ik maar een betere compagnon zou hebben gehad.
| |
| |
- Jij bent er evenmin geschikt voor als ik. Maar die beroerde geit heeft je de kop op hol gebracht. Vulgair genoeg. Als het nu nog een aardig katje geweest was.... Van katten gesproken: met dien kater zitten we leelijk. Titsie boft, maar als die juffrouw in de gaten krijgt, dat ze hem in precies dezelfde toestand terug gekregen heeft als ze hem bracht....
- Dat mensch heeft geen kijk op katers. Een onnoozel kinderlijk vrouwtje, nooit getrouwd geweest.
- Neen, maar de kater zal er op den duur zelf wel voor zorgen, dat zij er kijk op krijgt. Als zij het niet eerder door krijgt, dat wij haar genept hebben, zullen in ieder geval zoo tegen Maart de poppen wel aan het dansen gaan.
Jaap trok zijn schouders op.
- Daar zit nog een heele winter tusschen, zei hij. Dat beest kan nog best doodvriezen of wegloopen of we kunnen oorlog krijgen of de juffrouw kan trouwen of ook sterven. Ze is trouwens al heel oud. Neen, daarover zullen we ons nu nog maar geen zorgen maken. Lever jij Titsie nu maar weer af en ontvang twee gulden vijf en zeventig. Ik ga er vandoor en kom tegen een uur of vijf wel terug. De groeten aan onze vriendin.
Jaap was nog maar nauwelijks de deur uit, of de deur ging opnieuw open en de juffrouw met de hengselmand trad binnen. Zij zette haar last op de toonbank neer en zonder zich zelfs de moeite te nemen Blinkie te groeten, ging zij naar het hokje waarin haar poes zat en tikte tegen het gaas. De kater opende even zijn oogen op een spleet en dommelde toen verder.
- Dag Titsie, dag engel, zei het vrouwtje hartelijk. Zit je daar nog maar zoo in je hokkie opgesloten? Ben je zoo blij, dat je het vrouwtje weer ziet? Hebben die stoute mannen je zoo geplaagd?
De kater trok zijn voorpootjes een weinig in en ging in een andere houding liggen.
- Zoo'n trouwe schat, zei de juffrouw, hij is zoo blij, dat het vrouwtje terug gekomen is om hem te halen. Dag fijne snoerekie, ga je weer met het vrouwtje mee naar huisie toe.
Pas toen haar voorraad liefkoozingen ongeveer uitgeput was, scheen zij zich te herinneren, dat er behalve Titsie nog iemand
| |
| |
anders aanwezig was en wendde zij zich tot Blinkie met de vraag, of haar poes nu heelemaal klaar was.
- Heelemaal juffrouw, alles is weer in orde, antwoordde Blinkie, het knipje open schuivend.
- Is alles goed gegaan, zonder pijn?
- M'n beste juffrouw, jammer genoeg kan Titsie niet spreken, anders zou hij u kunnen vertellen, dat hij er even weinig last van gehad heeft als u of ik. Nog sterker, ik overdrijf niet als ik zeg, dat de behandeling hem beslist goed gedaan heeft.
- En toch, zei de juffrouw, haar schat in ontvangst nemend, toch ziet hij er niet erg goed uit. Hij is beslist een beetje magerder geworden. Voelt u maar eens.
- Geen sprake van, juffrouw. Hij heeft de Fransche behandeling ondergaan en daarvan worden ze eerder dikker dan magerder. U zult eens zien, wat een schat van een beest het nu wordt.
- Titsie is al lang een schat.
- Ongetwijfeld; we hebben hier nog nooit zoo'n lieve poes gehad. U had eens moeten zien hoe lekker en gedwee hij zich liet helpen, alsof hij wist, dat het goed voor hem was. Maar u zult zien, dat hij nu nog veel liever wordt. Alleen in de eerste dagen nog een beetje oppassen met wegloopen en zoo.
- U kunt niet begrijpen, hoe ik hem gemist heb. Zoo'n beest is een reuze-gezelligheid in huis.
- Dat begrijp ik best. Wij zullen Titsie hier ook missen.
- En als er nog iets mocht zijn, kan ik u dan laten roepen, dokter? We zijn immers ook maar menschen, nietwaar?
- Er zal beslist niets zijn, juffrouw. Titsie is weer zoo gezond als een visch. Twee vijf en zeventig, ja, dank u. En als u nu nog iets met katertjes mocht hebben of met kleine jonge poesjes, komt u dan gerust. Zoolang de Viervoeter er zijn zal, staan wij met man en macht tot uw beschikking.
Wat overigens niet zoo lang meer zal zijn, dacht Blinkie, terwijl hij de deur achter de juffrouw sloot. Die twee vijf en zeventig zijn voor Bartje, daarvan krijgt de booze Jaap geen cent. De zaak wordt op staande voet opgeheven en dit is mijn deel. Jaap mag Cor en alles wat er hier verder is houden. De
| |
| |
deur gaat op slot en ik ga op slag een nieuw leven beginnen, voordat het te laat is.
Dit voornemen kwam echter niet onmiddellijk tot uitvoering. Opnieuw ging de deur open en Manus Fluit, de boekhouder van de firma ter Gast en zoon, trad binnen. Toen hij het mannetje zag, herinnerde Blinkie zich, dat Manus hem enkele dagen geleden had willen spreken. De boekhouder zag er bleek en bedrukt uit, wat begrijpelijk was van iemand, die de beste jaren van zijn leven in het bedompte en naar koffie geurende kantoor van den heer ter Gast gesleten had.
- Doe niet zoo katterig Manus, want katers hebben we hier niet meer, begroette Blinkie hem. Je bent toch, hoop ik, niet van plan je baas bij ons in pension te doen?
- Neen Blinkie, ik kom voor een ernstige zaak. Je moet mij raad geven en helpen.
Bart nam het kleine zenuwachtige mannetje even aandachtig op. Altijd een toonbeeld van kalmte geweest, steeds evenwichtig, rustig en solide. Als een dergelijk mensch in opgewonden toestand bij hem om raad kwam, dan moest er iets niet kloppen, dan zat hij met iets in de knoei.
- Maan, hernam Blinkie, je bent al te lang getrouwd om aan een gebroken hart te lijden, een maitresse om je te bedriegen heb je niet en je hebt een valsch gebit, zoodat je geen kiespijn kunt hebben. Verder is je faillissement door niemand aangevraagd, omdat je geen schulden maakt en een lustmoord heb je ook niet gedaan. Het is verdacht, dat een fatsoenlijk man zooals jij, bij een boef zooals ik om raad komt. Er blijft dus maar één ding over, Maan: je hebt gegapt.
- Neen Blinkie, gegapt niet, op mijn woord, twee en twintig jaar ben ik bij ter Gast en nooit oneerlijk geweest. Maar, zie je....
- Een maal moest de eerste zijn. Hou maar op, Maan, dat kennen we. Dat je je twee en twintig jaar lang er toe geleend hebt, om van ter Gast zijn dubbeltjes af te blijven, is hier in deze dierenhandel, waar Cor staat te stinken en waar de lucht van Titsie nog hangt, heelemaal geen aanbeveling. Hier, bij de onschuldige dieren, gelden andere normen en heerscht een andere moraal dan in de huichelachtige maatschappij. Je zegt, dat je niet gegapt hebt, doch aan deze verklaring heb je
| |
| |
een maar toegevoegd. Dat woordje maar beteekent onder deze omstandigheden, dat je tòch gestolen hebt, maar dat je, zooals alle nette menschen, te eerlijk bent om er rondweg voor uit te komen.
- Je bent een menschenkenner, Blinkie.
- Ik zit niet voor niks in een dierenhandel. Maar zoo heel veel menschenkennis is voor dat geval van jou niet noodig. Ik weet, dat ter Gast lage loonen betaalt en dat jij graag een borrel lust. Drank brengt een mensch in de gevangenis, dat kun je in ieder geheel-onthoudersblaadje lezen. En voor je maag schijnt het ook niet goed te zijn. Heb je wel eens een jenevermaag gezien? Als je daar eens goed naar gekeken hebt, dan verwonder je je er over, dat een mensch zijn eerste glas bier overleeft. Er zit een heeleboel griezelige rommel binnenin een mensch, Manus. En hoeveel heb je nu in je onschuld achterover gedrukt?
- Ik heb het geleend Blinkie, maar ik kan het niet meer terug betalen.
- Dat komt meer voor. Er zijn groote firma's, wat zeg ik, er zijn heele staten die leenen en niet terug kunnen betalen.
- Maar ik was niet van plan het te houden.
- Als je met die voornemens doorgaat, dan gaat de firma ter Gast en zoon beslist op de flesch, zelfs nog voordat die kleine mij voor de tweede maal een tientje kan leenen. Albert plundert de postzegelkas, pa draagt trijpen pantoffels en jij knoeit in de boeken. Hoeveel is het, Maan?
- Vijf honderd gulden.
Blinkie floot tusschen zijn tanden door en keek den boekhouder even aan. Zoo'n klein mannetje, dacht hij.
- En voor zoo'n bagatel zou jij je in de gevangenis willen laten opsluiten? vroeg hij. Een firma als ter Gast kan minstens het tienvoudige missen en een beetje behoorlijk rechter zou je er geen dag mèèr voor geven. Dat snappen jullie gelegenheidsdieven nooit, jullie bent te gevoelig en te bescheiden. Maar enfin, al doende leert men. En nu kom je mij zeker vragen, of ik je even die vijf honderd gulden leenen kan, om het tekort in je kas aan te zuiveren.
- Dat niet, maar misschien weet je iets om mij uit de knoei te helpen. Jij bent nogal vindingrijk.
| |
| |
- Daarop kan ik je onmiddellijk geen antwoord geven. De zaak is zoo eenvoudig niet. In de eerste plaats moet ik, voordat ik zeggen kan of er iets gedaan kan worden, de manier weten waarop en omstandigheden waaronder jij jezelf tot deelgenoot van de firma gebombardeerd hebt. Bestaat er veel kans, dat het tekort gauw ontdekt zal worden?
- Dat kan elk oogenblik gebeuren. De inspecteur van de belastingen meent, dat mijn baas te weinig belasting betaald heeft en nu zal de boekhouding door een accountant gecontroleerd worden.
- Er zijn toch maar bitter weinig menschen, die een beetje plezier van den fiscus hebben. Maar ja, zoo gaat het als een fatsoenlijk man de belasting ontduikt: nu komt hij ook nog te weten dat hij bestolen is. Als er werkelijk een hemelsche gerechtigheid bestond, zou je zeggen, dat dit niet meer dan een verdiende straf voor zoo'n belastingzwendelaar is. Maar vertel nu eens even: hoe ben je er eigenlijk toe gekomen? Voor zoover ik mij weet te herinneren, heb ik je nooit in een dure nachtkroeg ontmoet, draagt je vrouw geen bontmantels, ga je 's zomers niet naar de Riviera en bezit je ook geen auto.
- Door Harry Neef, Blinkie.
Bart blies een dun straaltje sigarettenrook in de hoogte en keek toen den boekhouder, nadenkend het hoofd knikkend, aan.
- Dat geldt als verzachtende omstandigheid, zei hij toen, niet voor den rechter, maar voor mij. Neef is een schoft en heeft je er natuurlijk in laten loopen. De naam Neef is synoniem met alles wat laag, gemeen en verachtelijk in den mensch is. Er zijn twee soorten van misdadigers, namelijk dienstplichtigen en vrijwilligers. De dienstplichtigen kunnen niet anders, zij worden door armoede of verlangen naar avontuur gedwongen, zij zijn als soldaten die de oorlog ingejaagd worden, helden tegen wil en dank. Moreel beschouwd, zijn zij even weinig misdadiger, als de dienstplichtige soldaat, die een vijand doodschiet, een moordenaar genoemd mag worden. Misdadigers zijn slechts de vrijwilligers, die niet door nood gedwongen worden, die genoeg bezitten om als fatsoenlijke menschen te kunnen leven, maar die nooit genoeg hebben en zich ten koste van anderen blijven verrijken. Zoo iemand is
| |
| |
onze vriend Neef. Wat jou betreft, jij zit tusschen twee stoelen, een plaats overigens die je de eer hebt met mij te deelen.
- Och, zie je, viel Manus hem in de rede, ik wilde ook wel eens iets anders. Als je langer dan twee en twintig jaar boekhouder geweest bent en je krijgt eens een kans....
- Dan wil je ook wel eens voor een paar jaartjes de bak in, vulde Blinkie aan. Je hebt natuurlijk op aanraden van Neef gespeculeerd.
Manus bevestigde de vraag met een hoofdknikje.
- Juist, vervolgde Blinkie, in het begin ging het heel aardig, toen bracht de heer Neef je de winst thuis, maar later keerde het geluk en moest er zoo nu en dan een beetje bijgepast worden.
- Hoe weet je dat zoo precies?
- Ik ken de praktijk van den heer Neef en zijn soortgenooten. Zoo gaat het altijd, dat kun je lezen in de verslagen van de rechtszittingen van alle afgedwaalde en gevallen boekhouders. Er komt verder een gunstig reclasseeringsrapport, er zal worden gewezen op de voorbeeldige levenswandel van den beklaagde, de president zal verzachtende omstandigheden laten gelden en als de officier anderhalf jaar vraagt, dingt hij zeker zes maanden af. Na een jaar keert de arme zondaar dan, gebukt onder schaamte, in de samenleving terug en slijt de rest van zijn dagen met stempelen en daarna in het armenhuis. Zoo gaat het met alle speculeerende prutsertjes en zoo zal het waarschijnlijk met jou ook gaan, als het Blinkie niet gelukt je te helpen.
- Maar probeer dan wat voor mij te doen. Misschien weet je er iets op.
- Ja, misschien, hernam Blinkie. Kun je doorgaan met gappen, zonder dat je dadelijk tegen de lamp loopt?
- Doorgaan? Ben je gek?
- Misschien wel, omdat ik mijn hand in een wespennest steek. Ik bedoel, of je door kunt gaan, zonder dadelijk gesnapt te worden.
- Misschien.
- Hoeveel geld heb je gemiddeld in kas?
- Dat wisselt nogal.
- Maar als het weinig is.
| |
| |
- Dan toch nog altijd wel een paar duizend gulden.
- Je bent verwend, om zooiets weinig te noemen. Maar goed, als je daarvan nu, laten we zeggen, eens zes honderd pop in je zak steekt. Zou dat gauw aan het licht komen?
- Waarschijnlijk bij de contrôle.
- Wanneer is dat?
- Toch niet voor het eind van de maand.
- In orde. Neem er dan zoo vlug mogelijk nog zes honderd gulden bij en breng het geld bij mij.
- Bij jou?!
- Ja, bij mij.
- Maar Blinkie....
- Niks met je maar Blinkie. En zet maar niet zulke groote oogen op. Als je den Heer Neef destijds op deze manier aangekeken had, zou je nu niet met de gebakken peren zitten. Laten we elkander goed begrijpen Maan, als je mij niet heelemaal vertrouwt, dan moet je er niet aan beginnen, dan moet je mijn raad niet opvolgen en dan zien wij elkaar wel terug, als je je straf uitgezeten hebt.
- Maar denk eens aan: zes honderd gulden!
- Dat lijkt heel wat, doch het is maar honderd gulden meer, dan het bedrag dat je al achterover gedrukt hebt. Die honderd gulden extra zijn voor mij, als het mij gelukt, je buiten het rijkshotel te houden. Ik zou het graag voor niks voor je doen, maar ik voel er niet veel voor om gratis voor de firma ter Gast en zoon te werken. Mijn huur moet trouwens ook betaald worden en hoe vlugger je dus het geld gapt, hoe eerder we beiden geholpen zullen zijn. Als het lukt, laat ik je misschien nog met juffrouw Bontenbal trouwen. Dan heb je een onderkomen en je wordt in het rechte spoor gehouden, want je kans op een medaille voor vijf en twintig jaar trouwe dienst, is in ieder geval verkeken.
- Maar wat wil je dan in 's hemelsnaam met die zes honderd gulden doen?
- Probeeren een eigenwijzen stommeling, die hyena's in blind vertrouwen aan zijn hart drukt, maar die een man, die het goed met hem meent, wantrouwt, uit de gevangenis te houden. Ik zal verder geen woorden meer aan dit zaakje verspillen; dat kunnen zich alleen advocaten veroorloven, die niets voor hun
| |
| |
klanten doen en zich per consult laten betalen. Je kunt die zes honderd gulden in je zak houden, totdat alles achter de rug is, maar ik moet zien dat je het geld hebt en zeker weten, dat het van ter Gast gestolen is. Zoodra je de centen hebt, kom je bij mij, al is het ook midden in de nacht. Dan zullen wij opnieuw praten en dan zal ik je zeggen wat je verder doen moet.
- Is dit beslist de eenige weg, Blinkie?
- De eenige, die ik weet. Er zijn natuurlijk wel andere mogelijkheden, maar daarvoor heb je mij niet noodig. Je kunt voor een paar dubbeltjes een stevig stuk touw koopen en daarmee naar je kamer gaan. Dat is een methode, die ook al door heel wat boekhouders toegepast is. Je kunt ook een wandelingetje maken naar dat groote gebouw op de Prinsengracht en daar den officier van justitie te spreken vragen. Die kerels zijn heel geschikt en luisteren graag naar menschen, die iets te vertellen hebben. Denk er maar eens over na, Maantje en laat je kop niet hangen. Zorg er voor, dat je goed eet en op tijd je borreltje krijgt, want in de lik moet je het met droge kuch en slappe koffie doen. En nu Maan, de zegen, ik moet de geit melken en de leeuwen voeren.
- Ik zal het probeeren, zei Maan tot afscheid.
Toen Blinkie, kort nadat de boekhouder vertrokken was, de zaak wilde sluiten, keerde zijn compagnon terug.
- In orde, zei Jaap, naar het leege hok wijzend, de kater is dus gehaald. Heeft onze vriendin betaald?
- Dat is ook in orde. Zij vond alleen, dat Titsie een beetje magerder geworden was.
- Dat is je dank, omdat je het beest vetgemest hebt, zei Jaap, zijn hand ophoudend.
Blinkie deed, alsof hij de geopende uitgestrekte hand niet zag.
- Geld, zei Jaap.
Bart begon te fluiten, maar gaf geen antwoord.
- Geld! herhaalde zijn compagnon.
- Wij doen als volgt, zei Bart kalm. Ik laat jou de zaak met Cor en alles wat er verder in is. Ik trek mij terug en zal verdere aanspraken op de inventaris niet laten gelden. Als vergoeding voor de twee kostelijke weken, die ik in dit stinkhol verknoeid heb, krijg ik je twee vijf en zeventig. Je mag dit een schurkenstreek noemen, maar als ik mij niet vergis, heeft Lien vandaag
| |
| |
hutspot met klapstuk gekookt, die op tafel staat als jij thuis komt, terwijl ik niets anders heb dan de lucht van de biefstuk, die juffrouw Bontenbal bakt.
- Je zou natuurlijk bij mij kunnen eten, antwoordde Jaap, een fatsoenlijk man heb ik nooit een maal eten geweigerd. Maar oplichters wil ik niet bij mij aan tafel hebben, dat zou een te slecht voorbeeld voor Jantje zijn.
- Ik heb niet voor meer dan een paar kwartjes honger en ik zou een dwaas zijn, die zichzelf tekort doet, als ik voor een bord hutspot twee vijf en zeventig zou uitgeven. Overigens Jaap ben je een beste kerel en weet ik, dat je het goed met mij meent. Ik wil die goedheid met een welgemeende raad beloonen: sluit dit geitenhok, doe Cor over aan den karrenbaas of aan een fabriek van fijne vleeschwaren, verkoop deze beschilderde kisten of maak er brandhout van en laat ons samen iets anders gaan beginnen. Ik loop rond met een uitstekend idee en het is niet onmogelijk, dat ik binnenkort over de centen zal beschikken om er uitvoering aan te kunnen geven.
- Je bent een fijn mensch en je zit vol goede en verheven denkbeelden, antwoordde Jaap. Hou dat geld maar, want ik voel er niets voor om met een vriend te gaan vechten om een paar centen, die van oplichting afkomstig zijn. Op gestolen goed rust geen zegen en als die kater verliefd wordt, kunnen we nog in de grootste moeilijkheden komen. En dat voor zoo'n bagatel! Ik stel voor, dat je met mij naar huis gaat eten en dat wij voor de maaltijd nog even binnen loopen in de Kameelenrug, om het af te drinken en alle narigheid te vergeten. Maar dat betaal jij.
- Ik was niet anders van plan.
- Eigenlijk ben je een nobel mensch, Blinkie.
Zij keken elkaar even aan, lieten hun blikken door de kale ruimte gaan en begonnen gelijktijdig te lachen.
- Wat een akelig armoedig rotzoodje, zei Jaap. Een roestige kooi, zes groen geschilderde stijfelkisten en een krakende toonbank. Welke idioot zou op zooiets zijn toekomst kunnen bouwen. De beroerde sik is de schuld van alles en die malle kooi zonder papegaai hangt mij al lang de keel uit. Daar!
Jaap sloeg de kooi van de spijker en schopte haar daarna in een hoek.
| |
| |
- Het is hier alles droog hout. Als wij nu maar in een brandverzekering waren, zei hij.
- Het zou een daad zijn van eerlijke en verdiende wraak, die misschien niet eens naar verdienste beloond zou worden, antwoordde Blinkie.
- Kom mee, besloot Jaap. We gaan Cor verkoopen aan den karrenbaas. Hij heeft een daalder geboden. Morgen vervalt de huur, die ik niet betaal. Met de daalder, die de geit opbrengt, heb ik dan toch nog drie rijksdaalders winst.
- Zoo sterft de Viervoeter dan toch nog een mooie dood.
- En Cor krijgt een nieuwe baas en behoeft dus niet te gaan stempelen.
|
|