| |
| |
| |
Derde hoofdstuk
Ieder vak heeft zijn moeilijkheden
De zaak was nog maar nauwelijks een week gevestigd, toen zich reeds teekenen van haar naderende ondergang begonnen voor te doen. De dierenvrienden schenen van de aardbodem verdwenen te zijn; in de Viervoeter bemerkte men van hun bestaan althans niets. Drie duizend strooibiljetten hadden zij in de buurten der welgestelde burgers verspreid, maar het scheen dat al deze kostbare circulaires in kachels en vuilnisbakken terecht gekomen waren, zonder dat een sterveling van de inhoud kennis genomen had. Als zij de heele oplaag in het water gesmeten hadden, had het resultaat niet slechter kunnen zijn. Al die reclame is ook niks waard, dacht Jaap en verdrietig rekende hij uit, hoeveel goede borrels hij had kunnen koopen van het geld, dat nu terecht gekomen was in de zakken van den drukker, die alleen maar tegen contante betaling had willen leveren. En dan nog al het werk, dat zij voor niets gedaan hadden! Overal netjes een papiertje in de bus gestopt, geen portiek, al was het ook nog zoo hoog, overgeslagen, omdat juist in zoo'n hoog portiek een klant kon wonen. Nadat zij gedurende drie middagen verspreid hadden, kreeg Jaap spit in zijn rug, toen hij zich voor een bijzonder laag aangebrachte bus diep moest bukken. Langzaam en met moeite richtte hij zich op en hij bezwoer, dat hij liever zelfmoord zou plegen, dan verder te gaan met dit beroerde werk. Bart, die er al lang genoeg van had, was het roerend met hem eens. Zij riepen de hulp in van Harry, den twaalfjarigen zoon van den karrenbaas, een aardig kereltje, dat eenigszins loensch keek boven een eeuwige snotneus. Tegen belooning van een kwartje, zou Harry samen met een vriendje, de overgebleven strooibiljetten rondbrengen. Flinke jongens zijn, overal netjes een briefje in de bus en geen huis overslaan, zei Jaap, wiens moed herleefde, nu hij personeel aanstellen kon.
| |
| |
Een halve straat lang hielden de jongens zich stipt aan de afspraak, maar toen kregen zij ruzie met andere jongens, die de biljetten achter hun rug uit de bussen haalden. Bij de vechtpartij kwamen een paar honderd circulaires in de goot terecht. Zoo schiet je meteen een heel eind op, zei Harry. Zijn vriendje vond echter, dat het nog niet vlug genoeg ging en daarom begonnen zij maar tien en meer biljetten tegelijk in de bussen te stoppen. Toen zij lang genoeg naar hun kwartje hadden verlangd, wierpen zij het restant maar over de leuning van een brug.
Bart's schuldeischers hadden spoedig ontdekt dat hij een zaak geopend had en meenden nu, dat hij eindelijk ook wel eens aan het betalen zijner schulden kon beginnen. Er ging geen dag voorbij zonder dat iemand, die met een beduimelde kwitantie wuifde, de dierenhandel bezocht. Als je dure hokken timmeren, reclame maken en een geit te vreten geven kunt, dan kun je mij ook betalen, zeiden deze menschen. Maar Blinkie trok verveeld zijn schouders op en antwoordde, dat hij hier niets in te brengen had en dat hij zelfs de spijker, waaraan de roestige vogelkooi hing, zijn eigendom nog niet noemen kon. Alles is van meneer Lindeman, die van een rijke tante geërfd heeft en die nu een welvarend man is, zei hij. Of dachten jullie soms, dat ik geld steken zou in zoo'n concentratiekamp voor huisdieren? Huisdieren, vroeg de bedrogen kleermaker, die deze vertrouwelijke mededeeling had moeten aanhooren, ik zie heelemaal geen dieren. Dat is het nou juist, had Blinkie moedeloos geantwoord.
Ook het restant, dat Jaap nog van zijn honderd gulden bedrijfskapitaal over had begon, nadat hij nog verschillende betalingen gedaan en nadat hij Blinkie, die niet ophield met zeuren, opnieuw een tientje gegeven had, op onrustbarende wijze te verminderen. Het grootste gat echter, waardoor hun reserves wegvloeiden, was de geldlade van Toon de Natte, de kastelein uit de Kameelenrug. Daarheen immers begaven zij zich minstens twee keer per dag, om een beetje op verhaal te komen, kracht te vinden en elkander moed in te spreken. Als zij, ieder met een borrel voor zich, in de Kameelenrug zaten en aan de Viervoeter dachten, verscheen de zaak hun in een heel ander licht, werden zij optimistischer en geloofden zij
| |
| |
weer in de toekomst. Als er eerst maar een klant komt, zei Jaap dan, in een dierenhandel moet je het van de recommandatie hebben. Dat heb ik van het begin af gezegd.
Maar juist die eerste klant liet op zich wachten. Tegen het oogenblik, dat er nog maar een tientje en wat kleingeld in Jaap's beurs over was, kwam hij op de gedachte om eens na te gaan, of Lien de rest van het geld wel behoorlijk opgeborgen had. Met geld kon een mensch niet voorzichtig genoeg zijn; je hoorde tegenwoordig zoo veel van inbraak en insluiping. Op een middag, toen Bart op de zaak paste en Lien om een boodschap was, inspecteerde hij de linnenkast. De bankbiljetten moesten netjes opgevouwen liggen tusschen het stapeltje kantjesbroeken, die nog afkomstig waren van Lien's zuster, een lichtzinnig nest, dat jaren geleden met een rijken diamanthandelaar naar Amerika vertrokken was. Lien droeg dergelijke kantjesbroeken niet, in de eerste plaats omdat zij daarvoor te fatsoenlijk was en in de tweede plaats, omdat die dingen al lang uit de mode waren. Toch kon zij van de pantalons geen afstand doen, omdat zij het mooie katoen nog wel eens voor 't een of ander meende te kunnen gebruiken.
Eigenlijk was Nellie een schat van een meid, lang niet zoo zwaartillend en jaloersch als Lien, dacht Jaap, terwijl hij zijn vingertoppen streelend over de kantjes liet glijden. Verstandige Griet, die bewoonde met haar diamantknul nu misschien wel zoo'n heele wolkenkrabber, terwijl hij blij mocht zijn, dat hij de huur van een drie-kamerwoning nog kon betalen. Zes broeken, de een nog mooier dan de ander, heel wat fleuriger dan de dooie zwarte dingen, die Lien droeg. Zes broeken, maar geen geld! Jaap was er in de war van en het koude angstzweet kwam op zijn voorhoofd. Vreemd, waarom wist hij niet, maar hij moest opeens aan Bart denken. Niet dat hij Blinkie niet vertrouwde, dat niet, maar hij was toch maar de eenige die wist, waar het geld verstopt was. Blinkie zou zijn beste vrienden zeker niet bestelen, maar hij had in de laatste dagen toch maar een heel stuk boven zijn stand gerookt, dure sigaretten uit een groote blikken doos! In koortsachtige haast zocht hij verder. Lien's nachthemden, de flanelletjes van Jantje, zakdoeken en overhemden, al het keurig gestreken en opgevouwen linnengoed viel op de grond, waar het als vodden
| |
| |
op een hoop bleef liggen. Het geld was en bleef weg. Jaap ging op een stoel zitten naast de leege linnenkast, die er uitzag als een huis, dat door alle bewoners verlaten was en stak een sigaret aan. Blinkie is beslist zoo'n smeerlap niet, zei hij luid, alsof hij zichzelf op deze manier van de juistheid dezer veronderstelling wilde overtuigen. Maar wanneer is die knaap, die altijd geld noodig heeft, hier het laatst in huis geweest? vroeg de twijfel. Stik, antwoordde Jaap, zooiets is te gek om los te loopen. Opeens moest hij denken aan het stempellokaal, zag hij het bleeke nijdige gezicht van den ambtenaar, dien hij zijn stempelkaart voor de voeten gegooid had. Mijn heele toekomst heb ik verpest, dacht hij verdrietig. En als Lien het geld nu eens op een andere plaats zou hebben gelegd? Juist iets voor zoo'n tante met zwarte broeken, om iemand de stuipen op het lijf te jagen. En als dat dan nog maar waar was. De hemel mocht weten, wat zij met de centen had uitgevoerd. Niet èèn vrouw was immers te vertrouwen? Dat gevalletje met den melkboer, die tegen haar gelachen had en die haar de eieren een cent goedkooper gaf, was hij nog niet vergeten. Later was uitgekomen, dat de kerel het gehouden had met minstens een half dozijn van zijn klanten, die allen goedkoope eieren van hem gekregen hadden. Niet met Lien, maar hij had toch maar tegen haar gelachen! Welke reden kon zij overigens hebben om het geld weg te halen van deze plaats, waar het zoo goed lag?
Hij besloot de Viervoeter aan Blinkie's zorgen over te laten en te wachten totdat zij thuis kwam. Zijn geduld werd niet lang op de proef gesteld. Nog geen kwartier later stond zij voor hem. Zij sloeg verbaasd haar handen ineen en vroeg of hij gek geworden was, om van haar huis op klaarlichte dag een ruïne te maken.
- Je bent hier niet bij je moeder thuis, zei zij.
- Het geld, sprak hij dof en dreigend.
- Het geld? Toen schoot zij in een hooge schelle lach en liet zich op een stoel vallen.
- Heb ik het niet gedacht, ging zij, toen het lachen een weinig bedaard was, verder, meneer heeft alweer geld noodig, meneer dacht als een dief in de nacht de linnenkast even te kunnen plunderen, maar dat zat meneer niet glad. Meneer
| |
| |
denkt zeker, dat hij alles in geitenhokken en jenever kan omzetten en dat ik met mijn kind op een houtje zal bijten. Maar dat heeft meneer mis.
Met geopende mond en geheel uit het veld geslagen, had meneer de woordenstroom van zijn echtgenoote over zich heen laten gaan en toen zij zweeg en hem zegevierend aankeek, zou hij hoogstwaarschijnlijk nog niets gezegd hebben, als het vuur van het sigarettenstompje, dat hij tusschen zijn vingers hield, zijn huid niet zou hebben geschroeid.
Hij uitte een vloek, waarmede hij zijn toch reeds onzekere plaats in de hemel voorgoed verspeelde en die, naar Lien's meening, bewees, dat hij toch maar van geringe afkomst was. Woedend smeet hij het sigarettenstompje middenin Nellie's pantalons. Lien stiet een gil uit, alsof het stukje vuur niet in wat linnengoed, maar in een hoop buskruit terecht gekomen was en noemde haar levensgezel een brandstichter.
- En ga nu maar naar dien luiwammes van een vriend van je toe en zeg hem maar, dat er van mij geen cent meer komt.
- Dat zullen we wel eens zien, antwoordde Jaap, die begreep, dat er op het oogenblik toch niets met haar te beginnen viel. Maar dit zeg ik je, als man ben ik de baas in huis, dat staat in de wet en als mijn geduld op is, dan maak ik er politiezaken van.
- Je doet maar wat je niet laten kunt, zei Lien en begon het linnengoed op te ruimen.
Glimlachend zag zij hem heengaan. Hij kon lang zoeken voordat hij het geld vond, dat veilig opgeborgen was in het nooit gebruikte potkacheltje, dat in de opkamer stond.
Onbewogen luisterde Blinkie, toen zijn compagnon hem het verhaal van het verdwenen geld deed. Toen Jaap alles verteld had en, op zijn verbrande vingertoppen wijzend, zijn vriend bleef aankijken, in afwachting van een woord van deelneming of tenminste van verontwaardiging, maakte Blinkie alleen maar een gebaar in de richting van de geit, die smakelijk op een koolstronk stond te kauwen.
- Cor is de eenige die van de zaak vreet, zei hij lakoniek. Die vreet en stinkt er maar lustig de heele dag op los, alsof er geen huisbazen en schuldeischers bestaan. Die geit is de oorzaak en dus de schuld van alles en ik haat dat beest uit de
| |
| |
grond van mijn hart. Geiten deugen voor niks, alleen misschien om er goedkoope handschoenen van te maken. Ik heb er genoeg van, ik ben koud en hongerig en aan die afschuwelijke lucht zal ik nooit wennen.
- Wat zou je denken van een advertentie? vroeg Jaap, alsof dit de juiste remedie tegen kou en honger was.
- Als Cor dood is, onder de overlijdensberichten.
- Wees nou niet zoo kinderachtig en geef tenminste fatsoenlijk antwoord, als ik een voorstel doe. Er zijn meer zaken die in het begin niet liepen, later groot geworden. Ik zou zeggen, dat we nog eens met een advertentie moeten probeeren, nu dat geld voor de strooibiljetten weggegooid is.
Alsof zij er op gewacht had om Jaap's pessimistische opmerking te logenstraffen, verscheen op dat oogenblik een oude dame voor de winkeldeur. In haar eene hand had zij een gesloten hengselmand en in haar andere hand, een der nutteloos genoemde strooibiljetten. Zij vergeleek de tekst van het biljet met het opschrift boven de winkel en toen deze vergelijking blijkbaar bevredigend uitgevallen was, begon zij aanstalten te maken om binnen te komen.
- De wonderen zijn de wereld nog niet uit: een klant! riep Jaap verrast. Vlug Bart, ga in het hok en trek je witte jas aan.
Blinkie wilde nog tegenwerpingen maken, maar reeds duwde Jaap hem in het kleine hokje, dat achterin de winkel afgeschoten was. Op het oogenblik dat hij daarin verdween, ging de deur open en trad de oude dame binnen. Met haar hengselmand en haar zwart kapothoedje, dat voorzien was van keelbanden en waarop een krom, nerveus trillend veertje stond, zag zij er uit als een vrouwtje dat van een plaatje uit Punch, jaargang 1885 was weggeloopen.
- Een heel eind is het, zuchtte zij, haar mand op de toonbank zettend.
- En of, antwoordde Jaap, die er geen flauw vermoeden van had waar zij vandaan kwam, maar die zonder meer aannam, dat iemand die er zoo merkwaardig uitzag, een heele reis achter de rug moest hebben. 't Is hier allemaal zoo ver, vervolgde hij, om haar een weinig moed in te spreken.
- En die Titsie is zoo zwaar, vervolgde de juffrouw met een
| |
| |
verontschuldigend glimlachte. Het is zoo'n dikkerd en hij is toch zoo lief, ging zij verder, de heele weg heb ik geen geluidje van 'm gehoord.
Voorzichtig tilde zij het deksel van de mand een weinig op en gluurde naar binnen.
- Kijk hem nou toch eens zitten, hernam zij verteederd, terwijl zij Jaap met van ontroering wijd opengesperde en glanzende oogen aankeek. Zoo stil als een muis. Een schat is het. Jaap knikte bevestigend.
- Moet u eens zien, hoe lief ie je zit aan te kijken.
De juffrouw legde haar hand op Jaap's schouder en dwong hem als het ware een blik in de mand te werpen.
- Is het geen engel?
- Een mooie kater, antwoordde Jaap op de toon van een kenner. Een gezond beest, dat goed behandeld is.
- Ik zie wel, dat u er verstand van hebt, prees de juffrouw. Ik had vroeger een kostganger en die hield niet van katten. Die man had geen hart, die zei, dat je de tering kreeg van kattenharen. Later is ie door een auto overreden. Dat komt ervan.
- Zeker, zei Jaap, je hebt van die menschen.
- Waar zijn de andere dieren? vroeg de juffrouw, die inmiddels om zich heen gekeken had.
- Welke andere dieren?
- De poesen en de honden en zoo.
- Oh die! We zitten hier pas, ziet u, de zaak is pas klaar en we zijn om zoo te zeggen nog aan het verhuizen. We hebben alleen nog maar de geiten overgebracht. Morgen komen de poesen en de rashonden aan de beurt.
De juffrouw knikte en het veertje op de hoed deed heftig mee. Zij streek de circulaire op de toonbank glad en keek toen Jaap even onderzoekend aan.
- Ik kom voor het onderste, hernam zij, haar vingertop ergens op de tekst plaatsend.
Jaap las: Vakkundig snijden van katers.
- Juist, u komt voor het onderste, herhaalde hij. Nu, dan bent u hier goed terecht. In de heele stad zult u geen beter adres vinden.
Het veertje knikte heftig.
| |
| |
- Weet u, vervolgde de juffrouw op bijna fluisterende toon, ik had het al lang moeten laten doen, maar het is zoo'n schat. Weet u, ik zeg maar zoo: een beest heeft ook gevoel. En wat!
- En wat! beaamde Jaap. Beesten hebben soms meer gevoel dan menschen. Vooral katers, die zijn zoo wijs.
- Weet u het ook? U had hem soms moeten zien kijken, alsof ie het wist.
- Ze weten er beslist niks van.
- Dat moet u nou niet zeggen. Titsie is zoo verstandig als een mensch. Denkt u soms, dat ie nou voor niets zoo verdrietig is? Dat beest weet het natuurlijk.
- 't Heeft niks te beteekenen, juffrouw. Gesneden katers zijn de besten. Die dieren knappen er enorm van op. Natuurlijk als het goed gebeurt, door een vakman.
- Oh krimmeneetje, ik zou niet willen, dat Titsie in verkeerde handen kwam. Stel je voor. 't Is zoo al erg genoeg. Maar als ik het niet doen laat, dan loopt ie vandaag of morgen weg en dan zie ik hem nooit meer terug. Dat zeggen ze tenminste allemaal.
- Ze hebben gelijk, antwoordde Jaap. Een gesneden kater hecht zich aan een mensch als een hond.
- Maar het moet goed en netjes gebeuren, zei de juffrouw.
- De Viervoeter, vervolgde Jaap met een blik naar het hokje, waarvan hij de deur even had zien bewegen, de Viervoeter levert nooit slordig werk. Als u wacht, zal ik even den dokter roepen, dan kunt u de zaak met hem verder bespreken. Ik ben alleen maar de baas van het dierenpension, ziet u.
Toen Blinkie het gesprek tusschen zijn vriend en hun bezoekster hoorde, kreeg hij, voor de eerste maal sedert zij dit ongelukkige avontuur begonnen waren, plezier in de zaak. Als er dan geen geld te verdienen viel, dan kon er blijkbaar zoo nu en dan toch gelachen worden en dat was ook wel iets waard. Toen Jaap hem kwam halen, trok hij vlug zijn nog niet gebruikte witte kappersjas aan en verliet het hokje. Hij stapte kalm naar de juffrouw toe, groette haar vriendelijk en op het mandje wijzend vroeg hij:
- Een patientje, mevrouw?
- Da's te zeggen, antwoordde de juffrouw, hij moet u weet wel.
| |
| |
- Juist, hernam Blinkie op een toon, alsof het u-weet-wellen tot de dagelijks voorkomende voorvallen zijner praktijk behoorde. Dat kan gebeuren.
- Doet het veel pijn, dokter?
- Niet noemenswaardig mevrouw, maar als u het wilt, kan het volgens de Fransche methode gebeuren, dat is pijnloos en met een balletje rauw gehakt na.
- Is dat het beste?
- Ongetwijfeld, 't is alleen een beetje duurder. Gewoon kost het een gulden en op z'n Fransch het dubbele.
- Duur, meende de juffrouw. Zij tilde het deksel van de mand nog eens even op en een korte blik op haar lieveling verteederde haar dermate, dat zij alle materieele overwegingen vergat en tot de Fransche methode besloot.
- Wanneer is het klaar? vroeg zij, toen Blinkie het deurtje van een der stijfselkistjes geopend had en haar verzocht om Titsie in het hokje te zetten.
- De behandeling volgens de Fransche methode duurt drie dagen en de pensionprijs is een kwartje per dag, warme melk en versche waar inbegrepen.
- Een prachtig dier, ging Blinkie vlug verder, toen hij zag dat de juffrouw van de bijkomende onkosten voor pension opnieuw schrok. Weet u dat het bijna een raskat is? Een zoogenaamd Oeraltype, niet heelemaal zuiver, gemengd met Angora-bloed en misschien een tikje Michelangelo. Maar dat zijn de krachtigste beesten, worden eens zoo oud als gewone poesen en ze zijn, mits vakkundig gesneden, zoo trouw als honden.
- Die schat, zei de juffrouw nog eens, terwijl zij verdrietig keek naar haar lieveling, die thans op een laagje houtkrullen achter het kippengaas zat. Zult u echt goed voor hem zijn, dokter?
- Mevrouw, hernam Blinkie, mijn compagnon en ik zijn dierenvrienden, van huis uit. Wat mij aangaat, ik ben uit liefde voor de dieren, speciaal voor geiten, in dit vak gegaan.
- Een mooi vak, meneer.
- Zeker mevrouw. Als ik weer op de wereld moest komen en ik mocht kiezen, werd ik opnieuw dierenvriend. Gaat u nu maar rustig naar huis en komt u Titsie Donderdagmiddag
| |
| |
maar halen. U krijgt een kater terug, zooals u nog nooit gehad hebt.
- Titsie krabt met z'n pootje, zei de juffrouw. Ik geloof dat het arme dier z'n bak zoekt.
- Hij mag het gerust in de krullen doen, mevrouw, die worden hier toch ieder uur verfrischt. Hygiëne vóór alles.
- Zeker meneer. Dag lieverd!
- Dag mevrouw, antwoordde Jaap op dit afscheid, dat voor Titsie bedoeld was.
- Het begint al aardig te loopen, vervolgde hij, toen de juffrouw de deur achter zich gesloten had. Een gulden voor de Fransche slag en drie kwartjes voor melk en schoone krullen.
- Pas op, waarschuwde Blinkie, Titsie zit naar je te kijken, die vertrouwt de zaak niet. Maar hij krijgt z'n melk en z'n versche waar, of mijn naam is geen Blinkie.
- Natuurlijk, het dier heeft het eerlijk verdiend. Maar nou dat andere.
- Wat andere?
- Het snijden.
- Daarmee bemoei ik me niet, dat moet jij alleen maar doen.
- Dank je wel! Denk je soms, dat ik van plan ben een mes of een schaar in een levend dier te zetten. Bovendien, ik weet niet hoe je zooiets doen moet.
- Niet hoe je het doen moet? vroeg Blinkie verbaasd.
- Daarvoor hoef je niet zulke knollen van oogen op te zetten. Heb jij soms op school geleerd, hoe je katers snijden moet?
- Ik niet. Maar ik dacht dat jij het kende.
- Als je me nou! Wie heeft dat gezegd?
- Jij bent de man, die met het plan voor een dierenhandel kwam.
- Een handel ja, maar geen slagerij!
Blinkie keek naar den kater, zag daarna zijn vriend aan en begon te lachen.
- Dan wordt het echt een pijnlooze behandeling met de Fransche slag, zei hij. Die Titsie mag van geluk spreken.
- Zeker, zei Jaap, het is een echte gelukskater. Weet je wat we doen? We gaan wat leverworst en melk voor hem halen
| |
| |
en dan gaan we meteen even naar de Kameelenrug, om een op onze eerste klant, een op Titsie en nog een op de goede afloop te drinken.
In de Kameelenrug bleef het niet bij de drie voorgenomen borreltjes. Daar was in de eerste plaats Toon de Natte die, toen hij van het eerste succes der twee compagnons hoorde, van zijn kant ook iets wilde doen. Drink maar eens uit, zei hij, toen het derde glaasje op tafel stond. Hij vulde de leege glazen weer uit de kruik oude Klare, die hij uit de koelbak genomen had. Nadat hij dit een paar maal herhaald had, verscheen Manus Fluit, de boekhouder van de firma ter Gast en zoon, die begon met het weggeven van een rondje en die Blinkie daarna in het oor fluisterde, dat hij hem voor een ernstige zaak spreken moest.
- Nu niet, meende Blinkie, je ziet, dat ik druk bezig ben.
Manus probeerde hem over te halen met een nieuw borreltje. Blinkie liet zich deze opdringerigheid welgevallen, maar weigerde over andere onderwerpen dan de handel in dieren te spreken.
- Kom tegen het eind van de week maar eens bij mij, op een avond, zei hij. Op het oogenblik heb ik het te druk met het snijden van katers en het fokken van rashonden.
Toen stond hij wankelend op en maakte aanstalten om te vertrekken.
- Waar ga je naar toe? vroeg Jaap.
- Naar huis. Ik heb een dringende afspraak met Hetty.
- En de leverworst voor Titsie?
- Daarvoor moet jij maar zorgen, ik heb nu wel iets anders aan mijn hoofd. Je ziet het: Manus wil mij ook spreken en die moet ook wachten. Die zaak neemt al mijn tijd in beslag.
Welke zaak, wilde hij vragen, maar Blinkie had de kroeg reeds verlaten. Hij begreep niet, waarom Bart hem plotseling verliet, waarom iemand opeens wegliep en naar een meisje ging, als je druk over zaken aan het praten was. Die vrouwen zouden Blinkie zijn ongeluk nog eens worden.
- Kijk naar mij, mompelde hij tot zijn leeg glas, ik ben toch waarachtig wel een afschrikwekkend voorbeeld.
Hij moest aan Lien denken en bestelde nog maar een borrel, om de zorgen te verdrijven.
|
|