| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk
Blinke sluit een tweede leening en opent een zaak.
Jacobus Lindeman was een gelukkig man, hij voelde zich op die grijze stille najaarsmorgen tevredener en blijmoediger dan hij sedert jaren geweest was. Alles in dit leven heeft zijn oorzaken, geen enkel feit staat op zichzelf en zoo kon ook voor Jacobus' geluk een aantal redenen gevonden worden. Een der oorzaken van zijn geluk was een geit, een mooi jong beest met lange witte haren, die op enkele plaatsen lichtbruin getint waren, als de vingers van een sigarettenrooker. Met een uitdrukking van dankbaarheid, keek Jacob naar de oorzaak van zijn geluk, dat met een stuk touw aan de poot van een der tafeltjes in het café De Kameelenrug was vastgemaakt. De geit had juist een hoeveelheid dropjes op de blank-geboende en met zand bestrooide vloer laten vallen en ofschoon deze verontreiniging de ergernis van Toon de Natte opwekte, zei hij er maar niets van, omdat Jaap goed in zijn kleingeld bleek te zitten en verschillende bezoekers tracteerde. Als de geit er uit moest, dan zou Jaap meegaan en dan was het tracteeren afgeloopen. Toen de Natte zooeven voorzichtig een opmerking over de keuteltjes had gemaakt, had Lindeman geantwoord, dat hij zich niet beleedigen liet en dat honden op dit punt veel viezer waren. Hij is een zoet beest van den baas, was Jacob verder gegaan, waarbij hij zijn geit liefkoozend op de flanken geklopt had.
Eigenlijk zat Jacob een klein beetje verlegen met zijn overvloed van geluk, zooals een kind, dat op Sint Nicolaas-morgen een hoeveelheid speelgoed gekregen heeft, waarmee het dadelijk geen weg weet. De geit was alleen maar een onderdeel van zijn groot geluk, weliswaar een zichtbaar, levend, op vier pooten staand en dropjes produceerend deel, maar toch niet meer
| |
| |
dan stuk van het groote geheel. Een ander deel zat in zijn binnenzak, veilig opgeborgen tusschen de beduimelde bladen van een oud notitieboekje. Twee honderd en vijftig gulden zaten thans gezellig in zijn binnenzak, die sedert jaren zulke voorname bewoners niet meer had gezien. Strikt genomen waren het nog maar twee honderd en veertig, want het tientje, dat hij in zijn broekzak had om de tractaties te betalen, telde niet meer mee. Dat tientje was bovendien geen tientje meer, omdat hij er reeds eenige betalingen van gedaan had. Geld krimpt, dacht Jacob, maar twee honderd en vijftig gulden kunnen een heele tijd krimpen, voordat er niets meer van te zien is.
De geit kreeg een klontje suiker met een beetje brandewijn, omdat het vandaag feest was en waarachtig, het dier vrat het. Cor, mompelde Jacob, je bent een lekkerbek, een snoepgeit. Arme Cor, herhaalde hij toen verdrietig, maar daarbij dacht hij niet aan de geit, doch aan zijn tante Cor, die hem de twee honderd en vijftig gulden had nagelaten en naar wie hij zijn geit uit dankbaarheid genoemd had. Tante Cor lag nu al onder de grond, in een eiken kist met verzilverde hengsels en een glimmende plaat met haar naam er op. Hij had goed voor het mensch gezorgd, het haar aan niets laten ontbreken en zijn geweten was zuiver. Er waren tien dragers geweest, bloemen en een slokkie voor de buren en vrienden. Wat kon een oude vrouw van negen en zeventig meer verlangen? Een begrafenis als een koningin had zij gehad. Hij had waarachtig niet op een paar gulden gekeken en de zaak had hem heel wat meer gekost, dan het bedrag dat haar ring, zilveren knipje en kunstgebit hadden opgebracht. Maar wat beteekende dat voor één keer? Een paar centen meer of minder kwam er niet op aan; hem kon in het vervolg toch niets meer overkomen, de wind woei voor hem nu uit de gelukkige hoek en dat zou voorloopig wel zoo blijven. Poepte de duivel niet altijd op de grootste hoopen? Nog maar koud had hij het geld van de erfenis in zijn zak, of hij had de geit gewonnen, die de Zuigsnor had verloot. Stel je voor, voor een dubbeltje, een heel beest met een sik en een staart.
- Op je gezondheid Jaap, zei de Krent, zijn met brandewijn gevuld glas van de zinken toonbank nemend. Wat ga je nu doen met je geit.
| |
| |
- Doen? Bewaren natuurlijk. Mijn jongen is gek op geiten.
- Alles goed en wel, maar je hebt toch geen stalling voor dat beest?
- Geen stal? Hij kan in het alcoof staan, daar heb ik nog een leege bedstee.
- Vlak bij je bed? En de stank dan?
- Daar moet ie maar aan wennen!
De Krent schoot in een lach en Jaap lachte mee. Als hij Cor werkelijk eens mee naar huis nam. Hij kon Lien de stuipen op het lijf jagen door vol te houden, dat hij werkelijk van plan was het beest in de bedstee te zetten. Maar, alle gekheid op een stokje, hij zat toch werkelijk wel een beetje met de geit opgescheept. Misschien bij Beum, in de karrenloods. Nooit kunnen droomen, dat hij nog eens een veestapel zou krijgen. Hij vergat Cor en zelfs zijn borreltje en verzonk weder in gepeins. Had hij, in weerwil van alle tegenslagen en ondanks het feit dat niemand het gelooven wilde, niet altijd volgehouden, dat hij het nog ver in de wereld zou brengen? Nou ja, twee honderd en vijftig pop was geen reusachtig kapitaal, maar je kon er toch heel wat mee beginnen. Als hij een borreltje op zeventien cent taxeerde, dan kon hij er alleen al ongeveer anderhalf duizend borreltjes voor koopen. Ditmaal zou hij echter verstandig zijn en zich houden aan zijn voornemen, om niet meer dan een tientje van het geld aan drank uit te geven. Veel was het niet, maar als tante Cor het zou hooren. zou zij zich toch nog in haar mooie kist omkeeren. Hij moest iets met het geld ondernemen, een eind maken aan dat beroerde gestempel, dat hem reeds maanden lang de keel uithing. Deze week nog zou hij voor 't laatst zijn steun gaan halen, omdat hij toch al drie keer gestempeld had, maar daarna zou het beslist afgeloopen zijn. Als hij Vrijdag zijn geld ontving, zou hij dien ellendeling van een ambtenaar, die hem al zoo lang met kleinigheden gepest had, nog eens goed op zijn nummer zetten en hem zeggen, dat hij met zijn heele stempelbende naar de bliksem kon loopen. Dat zou een opluchting zijn! Jaap glimlachte bij dit prettige vooruitzicht en hij was zoo diep in zijn toekomstdroomen verzonken, dat hij niet eens bemerkte, dat iemand voor hem stond en glimlachend naar hem keek.
| |
| |
- De geit is de moeder van het Bockbier, zei Blinkie, terwijl hij tegenover zijn vriend plaats nam.
- Blinkie, antwoordde Jaap, goed dat je gekomen bent, want ik moet met je praten.
- In orde, maar is het noodig, dat die sik er bij blijft staan stinken?
- Hij stinkt niet, antwoordde Jaap. Ik heb hem trouwens gewonnen en hij heet Cor.
- Je maakt je aan geslachtsverduistering schuldig, want Cor is een hij.
- Komt er niet op aan. Het is een best dier en er zit muziek in.
- Laat hooren, maar eerst iets drinken. Is de buit binnen? Tot antwoord klopte Jaap op de plaats waar zijn notitieboekje zat.
- Mooi, ging Blinkie verder, dan feliciteer ik je en geef je kosteloos de raad, een beter leven te beginnen.
- Aan mij zal het niet liggen, jongen, zei Jaap geroerd. Daarover wilde ik nu juist eens met jou spreken.
- Met mij? Laat dan alle hoop op een betere toekomst maar varen.
- Blijf nou eens even vijf minuten verstandig en gedraag je zooals het behoort tegenover een man, die twee honderd en vijftig gulden in zijn zak heeft.
- Er zijn menschen met meer geld, die heel wat minder opscheppen dan jij. Iemand als ter Gast bijvoorbeeld, bij wien ik vannacht gelogeerd heb.
- Jij, bij ter Gast? Van de koffie?
- En van de thee. Ik ben bevriend met zijn zoon en kom daar tegenwoordig als kind aan huis.
- Hoe komen die menschen zoo gek?
- De oude ter Gast is een prima kerel, een menschenkenner met een goed hart en een groen gestreepte pyama. Ze hebben daar een parapluiepot, die klinkt als de Big-Ben en bij de koffie drinken ze parfum van Coty.
- Schei nou uit met je flauwekul, want ik wil je in de gelegenheid stellen te profiteeren van andermans geld. Ik zal maar niet vragen, of je in de laatste dagen iets verdiend hebt.
- Vraag het gerust, want ik kan je een bevestigend antwoord
| |
| |
geven. Vannacht heb ik een jongetje, dat in donker Amsterdam verdwaald was, bij de gelukkige ouders terug gebracht. Ik heb tien gulden verdiend en ben volop getracteerd.
- Dat is heelemaal niet onaardig voor zoo'n snertdetective. Nog een zoo'n zaakje en je bent boven Jan.
- Ik was al boven, maar ik moest middenin de nacht weer naar beneden. Ik zal je dat geval later wel eens vertellen. Kom eerst maar eens voor de dag met je plannen.
- Goed, antwoordde Jaap, blij dat zijn vriend een ernstiger toon liet hooren. Wij gaan samen geld verdienen. Jij heft dat politiebureau van jou op en ik ga van de week voor het laatst stempelen. Wij gaan samen iets ondernemen, iets nieuws en iets goeds. Die geit heeft mij op een idee gebracht.
- Dat zou je zoo waarachtig niet zeggen. 't Beest staat er met zoo'n stom smoel bij. Maar ga verder; in de aanvang was de geit.
- Luister Bart, ik ben van plan een dierenhandel te beginnen. Van alles is er tegenwoordig te veel, je stikt in de sigarenwinkels, kroegen zijn er op elke hoek, je breekt je nek over de slagers, met groente en aardappelen loopen ze de deur plat, betrekkingen zijn er alleen nog maar voor menschen, die geld mee willen brengen en voor generaal of minister is er ook meer aanbod dan vraag. Er is van alles te veel. Maar let nu eens even op. Tel jij eens het aantal dierenwinkels, dat je in Amsterdam weet. Wedden, dat je er geen half dozijn bij elkaar krijgt? En toch zijn er duizenden honden, katten en kanariepietjes in de stad, om van de papagaaien, de apen, de geiten en de goudvisschen nog niet eens te spreken. Nou, hoeveel dierenwinkels weet je in de stad?
- Niet meer dan een stuk of vier, bekende Blinkie.
- Zie je wel, riep Jaap, niet meer dan vier. Daar kan dus nog wel een vijfde bij.
- Dat zit nog. Het is een artikel, waarnaar maar weinig vraag is. Met een hond doe je een jaar of twaalf en voor het verslijten van een kat heb je ook wel een jaar of acht noodig. Bovendien zorgen die beesten zelf voor regelmatige aanvulling van de voorraad.
- Dat doen alleen die gewone snerthonden, maar met rashonden gaat dat niet zoo gemakkelijk.
| |
| |
- De meeste menschen houden er gewone snerthonden op na.
- Lang niet allemaal. Er zijn veel meer rashonden dan je denkt, ook onder de katten, ik bedoel de Angorakatten. Je weet wel wat ik bedoel. Dan heb je de zieke dieren, die verpleegd moeten worden en dan de honden en katten die in pension moeten, als hun baas de stad uit gaat. Wij kunnen er ook goudvisschen bij verkoopen en misschien kippen en duiven. En dan heb je nog het snijden, een gulden per keer.
- Wat snijden?
- Van de katers.
- Dat laat zoo'n kater ook maar één keer in z'n leven doen. Jij stelt het voor, alsof die beesten iedere maand naar den barbier gaan.
- Ook dat, hernam Jaap, dat heb je bij de poedels, die telkens geknipt moeten worden.
- Poedels zijn uit de tijd, die bestaan alleen nog maar op plaatjes.
- De keeshonden dan.
- Dat zijn krengen, die bijten.
- Dan bindt je z'n bek dicht met een stuk touw. Ik heb eens een varken zien slachten, dat is veel erger.
- Het is een nare boel Jaap, een stinkhandel. Dat is nou alleen nog maar een losloopende geit en ruik dat geval nu eens.
- Blinkie, doe niet zoo kinderachtig. Ik zeg je, dat er een dikke boterham in dat zaakje zit. Ik heb het geld om te beginnen. Er is trouwens niet zooveel noodig, want een stuk of wat honden en katten pikken we wel van de straat op. De hoofdzaak is toch het pension. Jij kunt ook, als je dat beslist wilt, tusschen de honden en katten door, altijd nog voor rechercheur spelen.
- Maar waarom wil je mij juist bij dat zaakje hebben?
- Omdat ik het een verdrietig gezicht zou vinden, als ik je vandaag of morgen verhongerd ergens op straat zou zien liggen. Een dergelijke zaak moet je met twee man drijven, want een mensch alleen houdt het op den duur niet uit tusschen al die dieren. En dan je gezicht, Blinkie. Als jij een witte jas aantrekt, denken de menschen dat je een veearts bent en als ik het doe, houden ze mij voor een kruier of een slager. Niet
| |
| |
aan mijn broekspijpen vreten Cor, vervolgde Jaap zich bukkend, wij gaan samen straks aardappelen met biefstuk eten, jij de aardappelschillen en ik de biefstuk.
Nadat men onder het genot van eenige borreltjes de zaak nog eens breedvoerig besproken had, besloot Blinkie het maar te probeeren en deelgenoot in de dierenhandel te worden. Jaap zou het kapitaal fourneeren, terwijl hij zijn goed voorkomen als aandeel inbracht. In opgewekte stemming en vervuld van de beste verwachtingen voor de toekomst, verliet men de Kameelenrug. Omdat het vandaag feest was, besloot Jaap zijn vrouw maar eens te verrassen. Om te beginnen kocht hij dus een bos vette paling, waarvan Lien niet hield, doch waarvan hij een groot liefhebber was. Vervolgens schafte hij zich een kistje goede sigaren aan.
- In het huwelijk moet je weten te geven en te nemen, zei hij tot Blinkie. Een klein cadeautje op z'n tijd doet wonderen bij iedere vrouw. Ik zal eens een paar bloemetjes voor moeder meenemen.
Hij bleef op de hoek van de straat staan bij een kar, die volgeladen was met bossen asters en andere herfstbloemen. Jaap zocht een groote volle bos uit en begon over de prijs te onderhandelen. Hij bood de helft van het bedrag, dat de koopman vroeg, waarop deze antwoordde, dat hij geen gestolen goed op zijn kar had. Nadat Jaap zijn bod met een dubbeltje verhoogd had, werd de koopman toeschietelijker en gaf zijn klant de raad, liever groene poeder voor het geld te koopen. Na lang praten, waarbij de grens van de ruzie een paar maal bedenkelijk dicht genaderd werd, werd men het eens en kreeg Jaap de bos asters voor vijftig cent. Hij betaalde met een gulden en de man stak het geld in zijn zak.
- Twee kwartjes terug, zei Jaap.
Tot antwoord wees de man naar de grond. Daar lag het overschot van een tweede bos asters, die Cor voor middagmaal gebruikt had.
- Als je me nou!, riep Jaap uit het veld geslagen. Zoo'n adder van een geit heb ik nog nooit meegemaakt.
Er zat echter niet veel anders voor hem op, dan te betalen. Thuis veroorzaakte Cor nieuwe moeilijkheden. Lien wilde zoo'n vies beest niet over de grond hebben en liet zich er pas
| |
| |
toe overhalen om de geit althans in het keukentje toe te laten, nadat kleine Jantje, die een bokkenwagen hebben wilde, in tranen losgebarsten was. Jaap moest echter eerst Cor's pooten met een dweil schoon maken.
Terwijl de heeren zich te goed deden aan brood met paling en Lien haar asters bewonderde, werd overeen gekomen, dat men trachten zou nog diezelfde middag een geschikte ruimte voor de nieuwe zaak te huren. De firma beschikte over een bedrijfskapitaal van honderd gulden; de rest van tante Cor's erfenis werd in Lien's linnenkast opgeborgen.
- Zou je nou echt wel zooveel geld in een hondenwinkel steken, Jaap? vroeg zijn vrouw bezorgd. Je hebt al zooveel zaakjes aan de hand gehad, die op niets zijn uitgeloopen. Die boterwijk was niks en die fietsenhandel heeft oom Hein ook zestig gulden gekost.
- Juist, antwoordde Jaap, je zegt het goede woord: oom Hein. Maak jij je nou maar geen zorg en wacht rustig af, dan zullen wij je wel eens iets anders laten zien.
Hij liet zijn vrouw niet de gelegenheid om te vragen, wat dit andere dan wel zijn zou, maar begaf zich ijlings naar de keuken, haalde Cor bij een nieuwe hoeveelheid dropjes vandaan en verliet met Blinkie zijn woning.
- Die wijven snappen niks, zei hij boos.
Met Cor achter hen aan, gingen zij op weg om een onderkomen voor hun onderneming te zoeken. Onderweg probeerde Blinkie nog een paar maal zijn vriend van gedachten te doen veranderen en hem er toe over te halen, de honderd gulden liever gewoon op te maken. Jaap bleef echter op zijn stuk staan: er zou en er moest een dierenhandel komen. De Jordaan werd in verschillende richtingen doorkruist, waarbij men steeds weer tot het punt van uitgang, de Kameelenrug, terugkeerde. Hier werd dan een hartversterking genomen en eens bij andere stamgasten geïnformeerd, of deze een geschikte gelegenheid te huur wisten. Manus Fluit, die boekhouder was bij ter Gast en zoon, wist een leegstaande kelder in de Tuinstraat, waarin een vriend van hem jarenlang een brandstoffenhandel gedreven had.
- Een heel mooie ruimte, zei hij, een beetje zwart, maar dat is voor het doel misschien juist wel goed.
| |
| |
Toen men weder op straat liep en Jaap op de klok van de Westertoren keek, constateerde hij met schrik, dat hij nog juist tien minuten tijd had om te gaan stempelen.
- Zonde om voor die laatste week een stempel te missen, zei hij. Als we flink doorstappen, haal ik het nog wel.
De politie-agent, die voor het stempellokaal op wacht stond, had er niets op tegen, dat de twee bezoekers naar binnen gingen, maar de geit moest buiten blijven. Blinkie belastte zich nu maar met het toezicht op Cor, terwijl Jaap zijn stempelplicht ging volbrengen. Hijgend en met een hoofd dat rood was van inspanning, kwam hij bij het loket aan en legde zijn kaart neer. De ambtenaar keek even zonder belangstelling naar het officieele document, dat voor iederen werklooze van zoo groote waarde is en schudde toen het hoofd.
- Te laat, zei hij, drie minuten.
- De klok buiten had nog niet geslagen.
- Wij hebben alleen met klokken binnen te maken. Te laat, stempel gemist.
- Meneer, fleemde Jaap, wiens handen reeds trilden van ingehouden woede, ik heb me dood gehaast, ik ben nat van het zweet, toe nou, geeft u het stempel maar.
- Je kunt gaan.
- Och meneertje, hield Jaap aan. Hij had de grootste moeite om zich kalm te houden en den kerel, die hem reeds zoo vaak dwars gezeten had, niet door het loket heen bij zijn haren te grijpen. Meneer de stempelbaas, toe nou....
- Je kunt gaan!
- Jij kunt ook gaan, beroerde opschepper, schreeuwde Jaap, ingebeelde armoedzaaier van een kantoorklerk, jij kunt ook gaan, naar de hel. Koop van de steuncenten die je mij te kort wilt doen maar levertraan, voor die groene uitgehongerde kinderen van je. Hier heb je mijn kaart. Hij wierp het ding, na het verscheurd te hebben, door het loket naar binnen. Het beste met je en als je eens wat verdient, moet je je een nieuw pakje koopen.
Fluitend, met de handen in zijn zakken, liep hij de gang door en groette den agent bij de ingang overdreven vriendelijk. Als hij nog langer te keer gegaan had, zouden ze dien knaap er bij
| |
| |
geroepen hebben en dan was hij misschien nog in het schuurtje terecht gekomen.
- Kom mee Blinkie, zei hij opgewekt. Ik heb dien rotvent van de steun bedankt voor de bewezen diensten. Wij gaan er eentje op drinken.
Die middag bezichtigden zij nog verschillende onderstukken en winkels, maar zij vonden niets, dat geschikt was voor het doel. Toen de avond viel, brachten zij Cor bij Beum in de karrenloods, omdat Lien, na de drop, het dier zeker niet voor de tweede maal in huis zou willen nemen. Na Beum te hebben opgedragen wat koolbladeren en schillen voor Cor te verzorgen, begaf Jaap zich huiswaarts. De volgende morgen zouden zij hun pogingen om een ruimte voor hun zaak te huren, voortzetten.
Ook Blinkie ging, na een vermoeiende dag waarop veel gedaan maar niets tot stand gebracht was, naar huis. Hij was het, inzake zijn compagnonschap, ondanks de toezegging welke hij Jaap gedaan had, nog steeds niet met zichzelf eens. Het zou niet de eerste maal zijn, dat hij met Lindeman iets ondernam, zij hadden reeds herhaaldelijk de gekste dingen gedaan om aan geld te komen, maar tot het vestigen van een zaak, en nog wel een hondenmepperij, hadden zij het nooit gebracht. Hoe komt de kerel op het denkbeeld, dacht Blinkie, en waarom wil hij mij juist in deze levendige en geurige handel betrekken? Geestdrift voor Jaap's plannen bestond bij hem niet en dat hij het voorstel niet meteen afgewezen had, lag eenvoudig daaraan, dat Jaap op het oogenblik twee honderd en vijftig pop achter de hand had. Bartje Blink was wèl diep gezonken, dat dergelijke armzalige redenen hem er toe konden brengen hondenmepper en duivenmelker te worden. Hij moest de zaak nog eens bekijken, er vannacht rustig over slapen en dan morgenochtend een beslissing nemen.
Veel tijd en gelegenheid voor rustige bezinning werd hem echter niet gelaten, want nauwelijks had hij de deur van zijn woning geopend, of hij werd aangehouden door zijn hospita, die reeds de geheele dag ongeduldig op zijn terugkeer gewacht had.
- Dag juffrouw Bontental, zei Blinkie op zijn vriendelijkste toon en wilde zonder wedergroet af te wachten, doorloopen naar zijn kamer.
| |
| |
- Een oogenblik, meneer Blink, ik moet u spreken.
- Komt u dan even binnen en ga er bij zitten.
- Ik kan hier wel blijven staan. U weet wel wat ik te zeggen heb.
- Weten niet, bekende Blinkie, maar ik heb er een flauw vermoeden van. Ik veronderstel, dat u er mij aan zult willen herinneren, dat ik u nog eenige huurpenningen schuldig ben.
- Eenige? vroeg juffrouw Bontenbal verontwaardigd. Vijf weken bent u achter en de zesde week is alweer ingegaan.
- Ja, zuchtte hij, de tijd staat niet stil en voordat we het weten zijn we oud.
- Maar niet van mijn centen, riep de juffrouw driftig. Het is geen kunst om oud te worden in een ander z'n huis, als je de huur niet betaalt. En de schuldeischers loopen hier ook de deur plat. Vandaag zijn de drukker en de kleermaker weer geweest.
- Luister nu eens even, juffrouw Bontenbal. Ik betreur het dat onze goede verstandhouding vertroebeld moet worden door financieele kwesties. Het geld, of juister het geen geld, heeft al heel wat rampen veroorzaakt. Maar ik verzeker u, dat binnenkort alles in orde komt en dat dan niets de wederopbloei van onze oude vriendschap meer in de weg zal staan.
- Praatjes meneer, u hebt mij al zoo vaak met mooie beloften afgescheept. Ik moet nu geld hebben en anders kunt u ophoepelen.
- Beste juffrouw Bontenbal....
- Neen, schei maar uit met je beste juffrouw, viel zij hem in de rede. Ik heb er genoeg van. Dat betaalt geen huur, dat stuurt maar Jan en alleman met kwitanties op mijn dak, dat komt maar in het holst van de nacht thuis, dat brandt maar gaten in mijn tafelkleeden en dat gooit asch op de grond en dan nog praatjes op de koop toe van beste juffrouw.
- Maar u moet een goed mensch zijn, om zooveel te kunnen dulden.
- Maak jij maar met een ander de kachel aan en geef mij alleen maar wat mij toekomt.
- Dat zal gebeuren en wel onmiddellijk, vervolgde Blinkie, zijn vingers in zijn vestzak stekend. Hij bracht twee nieuwe blinkende rijksdaalders te voorschijn en hield deze, alvorens
| |
| |
ze aan de toekomstige eigenares te overhandigen, even tusschen de vingertoppen van zijn vooruitgestoken hand vast.
- Vijf gulden, zei juffrouw Bontenbal op een toon die, ofschoon minachtend bedoeld, reeds heel wat toeschietelijker klonk dan haar woorden van zooeven.
- Ja, antwoordde Blinkie, het zijn inderdaad maar vijf gulden, maar er zijn gevallen van moord en doodslag voor heel wat kleinere bedragen voorgekomen. Deze twee rijksdaalders moet u zien als de voorboden van een heele stoet van dergelijke munten, die binnenkort volgen zal, als de ouverture, het bescheiden voorspel van een grootsch en klinkend drama. U zult betaald worden tot de laatste cent en u zult er geen spijt van hebben, dat u mij zoo lang geduld hebt onder uw gastvrij dak. De gaten in uw kleeden, in uw vertrouwen en in uw beurs, zullen gevuld worden met zilver en alles, tot uw vrijwillige nachtwaken toe, zal betaald worden.
- Ik moet het eerst zien, meesmuilde de juffrouw.
- U zult het aanschouwen en wat meer zeggen wil, u zult het ook hooren en voelen. Er zijn betere dagen in aantocht, juffrouw Bontenbal. Binnen weinige weken zal ik deelgenoot, mededirecteur zijn in een bekende, solide zaak.
Op dat oogenblik ging een der deuren open en trad een aardig, permanent-waved blondje van twintig lentes in het licht van de ganglamp. Juffrouw de Bruin, die haar kamer naast die van Blinkie had, was beter van betalen dan haar buurman en de juffrouw noemde haar dan ook een keurig oppassend meisje. Deze waardeering van haar hospita verdiende zij, door acht uur per dag de toetsen van een schrijfmachine te bevingeren en zonder protest te luisteren naar de grapjes en dubbelzinnigheden van een aan aderverkalking lijdenden chef, die door zijn vrouw kort gehouden werd.
- Dag Hetty, zei Blinkie opgewekt.
- Dag Bart, antwoordde het meisje. Ik hoorde jullie zoo gezellig conserveeren, dat ik er even bij moest komen.
- Je komt als geroepen. Ik zou juffrouw Bontenbal juist van mijn toekomstplannen gaan vertellen. Wil jij binnenkort dien buitenshuis vuilbekkenden chef van je verlaten en bij mij in dienst treden als typiste?
- Bij jou Blinkie, lachte Hetty. Waar haal je dan het geld
| |
| |
voor een schrijfmachine, ik bedoel voor schrijfmachine-papier vandaan?
- Meneer maakt er een grapje van, maar ik moet de huur hebben, zei de juffrouw.
- Ik maak geen grappen en met die huur van mij komt het in orde. Ik ga een zaak beginnen, een dierenhandel.
- Een wat?
- Een handel in levende dieren.
- Maar geen levende dieren in mijn huis. Ik heb aan u alleen al genoeg.
- In uw huis? Meende u werkelijk dat in dit kaartenhuis met zijn wanden van bordpapier en vloeren van doorgesleten ballatum, leeuwen en tijgers en olifanten opgeborgen kunnen worden?
- Je wilt toch niet zeggen, dat je in dergelijke dieren gaat handelen?
- Dat wil ik wel zeggen. En ook in apen, slangen en geiten. Een vriend van mij is uit de binnenlanden van Afrika teruggekeerd, waar hij jarenlang op groot wild heeft gejaagd. Hij gaat nu stilleven van de olifantstanden en het krokodillenleer, of stilleven eigenlijk niet, maar hij begint hier een dierenhandel en ik word zijn compagnon. De andere jagers, die in Afrika zijn gebleven, vangen de roofdieren en wij verkoopen ze aan dierenvrienden, -tuinen en circussen.
- Een merkwaardige handel, vond Hetty.
- Niet alleen merkwaardig, maar ook romantisch. De eerste zending dieren is al aangekomen, geiten, springbokken bedoel ik, uit Zuid Afrika.
- Echt weer iets voor meneer Blink, zooiets geks, dat op niks uitloopt, meende juffrouw Bontenbal. Als ik mijn huur maar krijg. Maar dit moet u onthouden: in mijn huis geen beesten.
Toen zij deze woorden gezegd had, ging zij statig heen en verdween in haar keukentje.
- Wat is er nu waar van dat verhaal? vroeg Hetty, toen zij even later op haar kamer zaten.
- Geen woord, antwoordde Blinkie, 't was maar een inval van mij, omdat haar gezeur over de huur mij de keel uithing.
- Je bent een fantast, een aarts-bedrieger.
| |
| |
- Misschien wel, maar je weet: een in het nauw gedreven kat....
- Waarom zoek je dan geen werk, normaal werk bedoel ik, een gewone betrekking?
- Er bestaan voor mij geen gewone betrekkingen en wat jij en de meeste andere menschen onder normaal werk verstaan, noem ik geregelde slavenarbeid, waarbij je je met huid en haar en met hart en ziel verkoopt aan den eersten den besten idioot, die zich voor een paar gulden per week het recht verschaft, de baas over je te spelen. Neen Hetty, ik wil een vrije man blijven, al moet ik daarvoor dan ook de gevangene van juffrouw Bontenbal zijn. En zelfs als ik een baantje zou willen aannemen, waar is dan op het oogenblik werk te krijgen? Met uitzondering van het personeel van de arbeidsbeurs, van de ambtenaren van de steun en van de politie-agenten, is zoo ongeveer de heele wereld werkloos. Overigens was dat van die dierenhandel niet voor de volle honderd procent uit mijn duim gezogen. Ik ga werkelijk zooiets beginnen, maar in het klein dan, alleen met katten en een stuk of wat stinkdieren. Maar laten wij hierover ophouden; het is alles te verdrietig voor jouw jonge oortjes. Wat doen we vanavond; heb je al gegeten? Nog niet? Mooi, dan kunnen we samen gaan. Ik noodig je uit voor een diner in een onzer cafetaria's, jij mag kiezen welke. De prijs komt er niet op aan, want ik bezit nog zes kwartjes.
Later, toen zij samen de maaltijd gebruikten, vertelde Blinkie zijn buurmeisje meer van zijn plannen. Herhaaldelijk schoot zij in een lach, als hij, met de hem eigen overdrijving, zijn toekomstplannen uiteen zette.
- Zou jij, zoo besloot hij met een lachje, kunnen houden van een man, die katers snijdt en die in witte muizen handelt?
- Waarom niet? luidde haar wedervraag.
- Tja, mompelde hij, liefde is een eigenaardige liefhebberij. Maar ik zal het onthouden, vervolgde hij en kneep haar onder het tafeltje door even in haar been. En nu gaan we samen naar de bioscoop, besloot hij. Voor de afwisseling betaal jij dit eens.
| |
| |
De volgende dag reeds ontdekten Blinkie en Jaap in de Tuindwarsstraat een groote, pas-verbouwde kelder, die uitmuntend voor hun doel geschikt was. Het was een flinke ruimte met aan de achterkant een klein kamertje en aan de voorkant een breed venster, waarachter een etalage gemaakt kon worden. Volgens Jaap zouden in deze etalage een paar apen of kleine rashonden tentoongesteld moeten worden. Om te beginnen werd de geit naar de kelder overgebracht en toen begon men aan de inrichting van de zaak. Een aantal sinaasappel- en stijfselkisten werd tot hokken vertimmerd en Jaap kocht op het Waterlooplein voor een tientje een oude toonbank, een kale opgezette vogel, die nog maar èèn glazen oog had en die op een door houtworm vervreten tak zat en nog een roestige papegaaienkooi.
- 't Begint er al aardig uit te zien, zei hij, toen deze spullen waren aangekomen. 't Is net echt!
Alles kreeg nog een kwast groene verf, er werden versche houtkrullen in de etalage en in de hokken gestrooid en toen was de zaak ongeveer gereed om de bewoners en klanten te ontvangen.
- We moeten toch nog wat beesten hebben, meende Jaap, toen hij de laatste verf uit het blik op de toonbank had uitgestreken. De kleur van die verf is wel mooi, maar het vult niet. En alleen met een geit kun je ook niet beginnen, dat is geen gezicht. Bij m'n zuster in de tuin komt altijd zoo'n groote bruine kater. Hij heeft al twee keer een stuk vleesch uit de keuken gestolen. Als wij die dief vangen en hier heen brengen, is zij van de last af en wij hebben een beetje voorraad.
- Maar wat moet je doen met zoo'n ouwe kater, die niemand koopt?
- In de eerste plaats is het geen ouwe kater, maar een piepjong beest. In de tweede plaats komt de verkoop er niet op aan, omdat het pension toch de hoofdzaak blijft. Als we die dikke kater vooraan in de winkel in een hok zetten, kunnen de menschen zien dat we goed voor de dieren zijn. Voor de reclame moet je ten slotte ook iets doen. Dan moeten we hier of daar nog een hondje op de kop zien te tikken en overdag zetten we Cor op de stoep, bij wijze van levend uithangbord. Van een bord gesproken, de zaak moet een naam hebben. Wat
| |
| |
denk je van onze namen samen: Blink en Lindeman, dierenhandelaars? Jij voorop, omdat je naam met een B begint en omdat je van goeie komaf bent.
- Ik zou mijn naam maar liever niet gebruiken, daar komen alleen maar schuldeischers op af en die behoeven we toch niet in pension te nemen. Zeg Lindeman & Co.
- Dat Co houd ik niet van, dat is goed voor manufacturenwinkels of sigarenfabrieken. Laten we dan onze eigen namen niet nemen, maar een naam voor de zaak bedenken. Wat denk je van de naam van een groot dierenvriend?
- Lijkt me niet kwaad, alleen weet ik er geen.
- Was Nero geen groote vriend van dieren?
- Jawel, maar hij was een vijand van Christenen. Je moet niet vergeten dat er hier in de buurt drie kerken en een zendingslokaaltje zijn.
- Wat denk je van De Viervoeter? vroeg Jaap. Dat weet iedereen, dat geeft geen aanstoot en je begrijpt meteen dat het om dieren gaat.
- Paarden en olifanten zijn ook viervoeters. En wat moet je met de visschen en de vogels?
- Die kunnen me gestolen worden, want daaraan is toch geen cent te verdienen. Niemand zal het in zijn kop halen om een kip of een goudvisch in pension te geven.
- Goed, de Viervoeter, er is eigenlijk ook niets op tegen. Maar geef mij nu vast een tientje voorschot, want ik heb vier dagen gewerkt als een paard en geen cent verdiend.
- Voorschot staat niet op het program, want als ik daaraan bij jou begin, is het geld in een ommezien op. De inrichting van de zaak heeft me toch al zooveel gekost. Je moet Lien maar eens te keer hooren gaan over die verzameling geschilderde kisten.
- Denk je dan dat ik van de lucht van Cor leven kan?
- De volgende week verdienen we geld.
- Dat moet je aan juffrouw Bontenbal gaan vertellen. Ik wil je wel zeggen, dat ik er nog altijd een hard hoofd in heb en dat ik aan de heele onderneming niet begonnen zou zijn, als ik had verwacht, dat je zoo krenterig zou zijn.
- Met een beetje reclame loopt het als gesmeerd, dat zul je zien. Ik heb een blad voor hondenliefhebbers gekocht, daar
| |
| |
staan alle adressen in van kennels. Rashonden kunnen wij dus ook leveren. Maar de reclame moet het doen. En plukken laat ik me niet, want dat hebben we niet afgesproken, maar als je beslist heelemaal op zwart zaad zit, dan valt er altijd met Jaap te praten. Stel jij nu een strooibiljet op, waar alles op staat, ook het telefoonnummer van de sigarenwinkel.
- Dat kan niet, want dat nummer heb ik al verpest met mijn detective-bureau.
- Dan het nummer van den kruidenier, ik zal het hem wel vragen. En wat dat tientje betreft, dat zal ik vanavond voor je meebrengen. Stel jij dan zoo'n ding op?
- Afgesproken.
's Avonds kreeg Blinkie zijn tien gulden en in ruil daarvoor gaf hij Jaap de volgende tekst voor een circulaire:
Dierenhandel en -Pension
DE VIERVOETER
Tuindwarsstraat 1275
Telefoon 734518
Modernste en best ingerichte onderneming op dit gebied. Levering van alle soorten rashonden en katten, geiten, apen en andere viervoeters.
Pension voor huisdieren vanaf f 0.25 per dag. Uitstekende verzorging. Liefdevolle behandeling.
Scheren van Poedels.
Vakkundig snijden van Katers.
Aan huis te ontbieden.
|
|