| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk
Blinkie sluit een leening
Ofschoon het overdreven zou zijn te zeggen, dat Bart Blink op die storm- en regenachtige najaarsavond met zelfmoordplannen rondliep, waren zijn gedachten toch buitengewoon somber. De wereld kwam hem hard, vijandig en onherbergzaam voor en zijn tegenzin in de samenleving, waarin hij reeds zes en dertig lange jaren een even bescheiden als duistere rol speelde, was op dat oogenblik wel zoo groot, dat hij er graag tusschenuit geknepen zou zijn, als deze vlucht met het behoud van zijn leven gepaard had kunnen gaan. Niet dat hij zich zoo innig hechtte aan dit leven, dat uitgevonden was en in stand gehouden scheen te worden om schuldeischers en deurwaarders in staat te stellen het onschuldige deel van het menschdom te sarren en te kwellen, maar meer omdat hij een hartgrondige afkeer had van aansprekers en begrafenisondernemers, van dit gilde der rouwdragende beroepshuichelaars, zonder wier betaalde hulp de reis naar een andere wereld nu eenmaal onmogelijk scheen te zijn. Zoolang deze kerels met hun witte gezichten en stoffige hooge hoeden in hun hand, als een afschrikwekkende eerewacht voor de poorten der eeuwigheid stonden opgesteld, bleef hij, ondanks alles, maar liever waar hij was. Een pretje was het verblijf in het doorgangshuis, dat maatschappij genoemd werd, anders niet. De gelukkigen, die veel belasting konden betalen, vonden overal goede restaurants met keurige kellners, die hun gasten glimlachend de namen van fantastische gerechten in het oor fluisterden, voor hen waren er mooie, begeerenswaardige vrouwen, die zich artistiek beschilderden, pikant parfumeerden, die zijde en fluweel droegen en weder aflegden om hun rijke vrienden te bekoren, voor hen werden automobielen gemaakt met bijzon- | |
| |
dere remmen, snelheidsmeters, aschbakjes en stroomlijnen, voor hen waren er schouwburgen, banketbakkers, dure dokters en politie-agenten. De anderen moesten maar zien, dat zij zonder dit alles iets van hun leven terecht brachten. Voor hen waren de stempellokalen,
een toevluchtsoord voor onbehuisden, een paar banken van leening en een paar banken in de parken, eenige deurwaarders, de moraal en het wetboek voor strafrecht. Alleen de politie-agenten waren voor beide groepen, met dit verschil echter, dat de chèqueboek-bezitters lieten grijpen, terwijl de anderen gegrepen werden.
Bart Blink knoopte zijn regenjas bij de hals dicht en bleef staan voor de hel-verlichte etalage van een kasregisterhandel. Hij hield wel van deze geldorgeltjes, die er in hun chroomnikkelen en zwart of bruin gelakte mantels uitzagen als leden van een mechanisch politiecorps. Welbeschouwd had het menschdom deze en andere nuttige voorwerpen en instellingen toch maar aan de uitgeworpenen der samenleving te danken. Kasregisters en brandkasten, sloten en alarm-inrichtingen, verzekeringsmaatschappijen en presidenten van rechtbanken, zouden nooit zijn uitgevonden, als er geen dieven waren geweest. Het menschdom had dus volop redenen, deze lieden dankbaar te zijn. Maar wat kwam er van deze dankbaarheid terecht?
Misschien, dacht Bart, zou ik het verder gebracht hebben, als ik op tijd zoo'n kasregister had aangeschaft. Die heele boekhouding van mij is nooit een cent waard geweest; ik weet eenvoudig niet waar mijn geld gebleven is. Laat eens kijken! Hij stak zijn hand in zijn zak en wierp een blik op de rommel, welke hij te voorschijn bracht. Veel bijzonders was het niet: een oud zakmes, een gele dobbelsteen, een huls van een koorts-thermometer, een stuk touw, een paar knoopen, een sleutel, een stompje potlood en een lippenstift. Tusschen deze voorwerpen lagen eenige centen, een paar halve stuivers en een nieuw dubbeltje. Alles bijeen, zeven en twintig cent. Niet onaardig, een geluksgetal mompelde hij, maar een kasregister heb ik voorloopig nog niet noodig. Overigens zijn er heel wat millionairs met minder begonnen. Het verschil tusschen die kerels en mij is alleen, dat zij met meer zijn opgehouden.
De regen, die tijdens deze inventarisatie onafgebroken op zijn
| |
| |
bolhoed gekletterd had, had zich verzameld in de holstaande rand en toen Bart zijn hoofd voorover boog, stortte het water in een dikke straal, recht langs zijn neus, in zijn geopende hand. Dat valt mee, dacht hij, het zou mij aan mijn hart gegaan zijn, als het jenever geweest was. Overigens schijn je hier niet droog te staan, Blinkie, vervolgde hij, stak zijn bezittingen in zijn zak, en wierp een laatste, weemoedige blik in de lichte, glanzende etalage.
Dicht langs de huizen, zooveel mogelijk de dikke droppels die uit de dakgooten vielen vermijdend, liep hij verder. Uren lang reeds viel de regen, er stond een stevige wind, maar koud was het niet. Blink trok zich van het slechte weer niet veel aan. Hij was er trouwens op gekleed en alleen zijn schoenzolen lieten wat water door. Maar dat zat alleen maar aan de onderkant en de rest van zijn een meter vijf en zeventig lang lichaam was kurkdroog. Water had een mensch trouwens noodig, als het maar aan de buitenkant bleef en niet in de mond kwam.
Toen hij op de hoek wilde oversteken, suisde een groote auto voorbij, die een regen van modderspatten over het trottoir slingerde. Pneumatische remmen, stroomlijn en chèqueboek... modder-piraten waren het! Daarover moest eens een ingezonden stuk geschreven worden.
- Hallo Blinkie!
Bart drukte de hem toegestoken hand en zag onder de ver vooruitstekende petklep een van regen glimmend gelaat.
- Vlekkie, zei hij. Wat zie je er zindelijk uit. Niet meer op de boerderij?
- Neen, 't werd daar buiten nu levensgevaarlijk. De boeren laten zich straks invriezen. Mij te koud.
- Waar gaan we heen?
- Hangt er vanaf hoeveel geld je bij je hebt, antwoordde Vlekkie.
- Bewaar je grappen voor anderen.
- Op zwart zaad?
- Zeven en twintig cent, met inbegrip van een nieuw dubbeltje.
- Gelukkig maar. Ik was al bang, dat ik je iets zou moeten leenen. Ik bezit vier pop, mijn kamerhuur voor deze week.
| |
| |
Daarvan kan ik je tot mijn spijt geen cent leenen, maar als het beslist noodig is, kunnen wij vanavond samen dat geld opmaken. Die kamer bevalt mij trouwens toch niet, want er ligt groen vloerzeil en een groen kleed en nadat ik de heele zomer tegen gras en boomen aangekeken heb, kan ik geen groen meer zien.
- Nog altijd een verstandige jongen, prees Blinkie. Je hebt van die gekken, die alleen maar hooi willen vreten en kippen willen houden, als ze een week op een boerderij geweest zijn. Maar waar zullen we heen gaan?
- Naar het Tranendal?
- Te vroeg, daar is op het oogenblik nog geen sterveling.
- De Kameelenrug?
- Heb ik een beer van drie gulden.
- Naar de Komeet?
- Een vijf en tachtig!
- Jij blokkeert hier door je roekeloosheid het heele nachtleven. Maar dan weet ik nog wel een nieuwe kroeg, gezellig ding, op het Singel, pas geopend.
- Ken ik, antwoordde Blinkie. Die kerel is geen zakenman, geeft geen cent crediet. Als hij zoo doorgaat, is hij over zes maanden op de flesch. Een zaak, die geen crediet geven kan, is tegenwoordig niks meer waard. Alles geven ze op afbetaling, tot een kasregister en een familiegraf toe. Maar laten wij hier niet in de regen blijven staan, want ik heb schoenen aan met een nooduitgang en mijn kostjuffrouw heeft geen hoestballetjes in huis.
- Dan toch maar naar dat nieuwe ding, dat is dichtbij. Een goeie, heete rumgrog.
- Dat knoeien met water heb je buiten zeker van je melkboeren geleerd!
Gerard Boudewijns, door zijn kennissen de Vetvlek en door zijn vrienden Vlekkie genoemd, vertelde, terwijl zij door de regen voortstapten, van zijn ervaringen gedurende de laatste zomer. Buiten gezeten, een beetje van de frissche lucht, van de natuur en van de onbedorvenheid der boerendeerntjes genoten. Stadsmenschen vervreemden te veel van de natuur en hij wilde eerlijk bekennen, dat die boerenvrouwtjes hem nog wel het een en ander hadden kunnen leeren. Met de boeren
| |
| |
kon hij anders ook best overweg, die kerels met hun klompen en zijden petjes hadden zich als ware kunstkenners ontpopt. Op het platte land werd tenminste nog kunst gekocht. In het begin had de zaak niet zoo vlot geloopen, maar toen de burgemeester eenmaal openlijk zijn talent erkend had, door een stilleventje met appelen van hem te koopen en toen daarna de dominee zich een doekje met twee harde bokkingen en een stuk bruinbrood had aangeschaft, waren al spoedig meer liefhebbers voor zijn kunst komen opdagen. Zij waren niet lastig of veeleischend, deze boeren en hij had nooit iets anders besteld gekregen, dan de appels van den burgemeester of de bokkingen van den dominee. Onder de dorpsbevolking waren appel- en bokkingstroomingen ontstaan en al heel gauw had hij aan de gezichten der boeren, die een doekje bij hem kwamen bestellen, kunnen zien, of het een appel of een bokking moest zijn. Alleen zijn huisbaas bleek er ruimere kunstopvattingen op na te houden, want die had toen hij wegging niet alleen beide stillevens, maar ook nog een gezicht op de dorpskerk en een mislukt portret van zijn vrouw aan de wand hangen.
- Die kerel zou een mooie collectie Vlekkies bijeen gekregen hebben, als hij mij nog wat langer de huur met schilderijen zou hebben laten betalen, zei de schilder. Maar zijn vrouw, de dochter van een veldwachter, hield niet van beeldende kunst. Maar ja, ten slotte ben ik toch wel blij, dat het weer achter de rug is. Dat schilderen van eetwaren is heelemaal niet onaardig, maar een heele zomer niet anders dan appelen en bokkingen is toch te erg. Ik kreeg hoe langer hoe meer zin in exotische lekkernijen, in Camembert-kaas, ganzenleverpastei en versche vijgen, maar dat snapten mijn boeren niet, die bleven maar kletsen over mijn appelen, waarin je zóó zou bijten en over die bokkingen, waarvan iemand het water in de mond kwam. Op het laatst werd ik er misselijk van. Ik hoop mij nog eens te kunnen wreken en een schilderij te maken van Eva in het paradijs, met een appel in de eene en een bokking in de andere hand.
Blinkie knikte.
- Je hebt een harde zomer achter de rug, zei hij. Maar de jonge boerinnetjes hebben je gesteund en je hebt je er met
| |
| |
een bokking en een appel kranig doorheen geslagen. Dat wil heel wat zeggen in een tijd waarin koningen stempelen en ministers met de collectebus rondgaan. Met mij is het de laatste maanden weer scharrelen. Ik heb het geprobeerd met stofzuigers, roem en echtbreuken, maar heb het er minder goed afgebracht dan jij. Verkoopen is niet gemakkelijk, omdat de helft van de inwoners van deze stad het land heeft aan de handel. Dat zijn de menschen, die een kaartje voor hun raam hebben hangen, waarop staat, dat aan de deur niet gekocht wordt. De andere helft is meer commercieel aangelegd, doet wél zaken en is dus al in het bezit van een stofzuiger, als een of ander genie, dat Fransch, Duitsch en Engelsch leerde, dat de hoop van zijn familie was en dat een goede toekomst achter de rug heeft, zoo'n ding komt aanbieden. In een maand tijd heb ik maar één zoo'n huilstoffer verkocht, maar de order ging niet door, omdat bij mijn klant de electrische stroom wegens wanbetaling was afgesneden. Ik heb nooit veel geluk gehad, Vlekkie. Toen ben ik in roem gaan handelen, een artikel, waarin anderen kapitalen verdiend hebben. Voor mij bleek de weg naar roem regelrecht naar het armenhuis te leiden. Tegen genot van een tientje per week en vijftien procent provisie trok ik er op uit met een boek, waarin het portret en de levensgeschiedenis van alle beroemdheden uit het land opgenomen zouden worden. Met de roem ging het als met de stofzuigers: degenen die reeds beroemd waren kochten niet aan de deur en die nog niet beroemd waren, waren meestal te weinig beroemd om de vijf en zeventig pop voor de opname in mijn boek te kunnen betalen. Toen ben ik maar voor mezelf begonnen: een detective-bureau. Op de markt heb ik een Engelsche pet, een politie-fluitje en een pijp gekocht en ik heb briefpapier laten drukken met een alziend oog in een driehoek en het telefoonnummer van mijn sigarenwinkelier er op. Met mijn sigarenbaas heb ik nu ruzie, omdat de drukker, die denkt dat
ik al Sherlock Holmes of hoofdcommissaris van politie ben, iedere dag opbelt en vraagt wanneer ik mijn rekening betaal. Maar ook met die speurderij is het niks gedaan en tot nu toe heb ik nog maar één zaakje gehad: een echtscheiding. Het had een mooi zaakje kunnen worden, als de man, wien ik bewijzen voor de ontrouw van zijn vrouw
| |
| |
moest bezorgen, er niet plotseling met zijn winkeljuffrouw vandoor gegaan zou zijn. En ik was al zoo aardig met zijn vrouw op dreef! Nu wil die Griet mij aanklagen als ik haar in de steek laat, omdat ik onder valsche voorwendsels vijftig gulden van haar losgekregen zou hebben. En laat ik nu voor den rechter maar eens aantoonen, dat ik alles alleen maar ambtshalve gedaan heb.
- Je hebt inderdaad niet veel geluk, zei Vlekkie.
- Als alle menschen zoo'n goed hart hadden als jij, zouden de detectives een beter leven hebben, antwoordde Blinkie. In dit vak is trouwens ook al te veel concurrentie. Het hoofdbureau van politie heeft het monopolie en aan het particulier initiatief wordt niets meer overgelaten. Daarover zou eens een ingezonden stuk geschreven moeten worden.
In de Koperen Lamp, het nieuwe café dat Vlekkie ontdekt had, was het nog niet bijzonder druk. De waard, die als proviandmeester bij een scheepvaartmaatschappij zijn zaak met veel moeite bijeen gestolen had, zag zich in zijn verwachtingen teleurgesteld en was op weg een verbitterd man te worden. Toen de beide vrienden het café betraden, heerschte daar een stemming als in een schuilkelder gedurende een bombardement. Aan een tafeltje bij de ingang zat een bleek, reeds eenigermate beschimmeld echtpaar, dat er zijn best voor deed uit de bierglazen te drinken, zonder dat de inhoud zichtbaar minder werd. Deze echtelieden spraken blijkbaar sedert jaren niet meer met elkander en maakten zich aan elkaar verstaanbaar door schouderophalen en hoofdknikken. Voor de bar stonden twee, ondanks hun nat-geregende kleeren eenigszins op heeren gelijkende personen, een lange magere en een korte dikke. De lange magere, wiens ruime slappe wangen, telkens als hij zijn tandelooze mond sloot, als gordijntjes over zijn onderkaak zakten, vertelde aan den kleinen dikke, die bij ieder woord van zijn vriend bevestigend het ronde roode hoofdje knikte, dat bepaalde treinen de geheele dag door, om tien minuten over het halve en het heele uur vertrokken. Heel gemakkelijk: tien over het halve en tien over het heele. Wellicht omdat hij er niet van overtuigd was dat de kleine de zaak even gemakkelijk vond als hij, herhaalde hij zijn uiteenzetting een paar keer. Bij de laatste keer sprak de dikke de woorden mee
| |
| |
en ontstond er een soort spreekkoor, waarnaar de waard, die muzikaal was en wel van een beetje leven in zijn zaak hield, met een goedkeurend glimlachje luisterde. In de verste hoek van het café, gedeeltelijk verborgen achter een verlept bloemstuk, dat de stewards van de bestolen boot bij de opening van de zaak gestuurd hadden, zat nog een vijfde bezoeker. Het was een jongeling die, niet geheel zonder succes, trachtte door te gaan voor een man, die wist wat er in de wereld te koop is en die van deze wereld eigenlijk nog maar bitter weinig goeds verwachtte. Zijn licht-grijze hoed stond achterop zijn hoofd, als een waarschuwingsboei op de kop van een golf, op zijn onderlip kleefde een smeulende sigaret en de slip van zijn fel-roode zijden das hing in zijn bierglas. Het geheel vormde een kleurig, ofschoon eenigszins onsamenhangend beeld van verveling en wereldverachting. De twee nieuwe bezoekers lieten zich echter niet afschrikken, namen aan een tafeltje in zijn nabijheid plaats en bestelden een borrel.
- Vervelende rotboel, mompelde de kleurling achter het verlepte zeeliedenbouquet, bij wijze van groet.
- Zei die verfdoos iets? vroeg Vlekkie.
Blinkie draaide zich om en keek zijn buurman aan.
- Hallo gentleman, zei hij lachend, je slabbetje hangt in de pap.
De gentleman hief het hoofd op en trok zijn das uit zijn bierglas. Terwijl hij, na te zijn opgestaan, met zijn handen op het tafeltje steunend bleef wachten, trad een stilte in, waarin men den langen man voor de bar duidelijk kon hooren zeggen, dat het gemakkelijk genoeg was: tien over het heele en tien over het halve.
- Englishmen? informeerde de dassendooper.
- Misschien, antwoordde Blinkie. Mijn vader sprak algebra en mijn moeder heeft een Fransche min gehad. Maar als je bij ons komt zitten, hoef je daar niet te staan.
De jongeman voldeed lachend aan Bart's uitnoodiging en stelde zich voor.
- Albert ter Gast, van de firma ter Gast en zoon.
- Bart Blink, van Blinkie alleen, antwoordde de detective. Er werden handen geschud en Albert ter Gast bestelde een
| |
| |
rondje, welk gebaar op zijn nieuwe vrienden al dadelijk een goede indruk maakte.
- De heeren zijn zeker artiesten, schilders of zooiets? informeerde hij.
- Goed geraden, antwoordde Blinkie, maar dat artist kunt u er, tenminste wat mijn vriend aangaat, wel aflaten. Op uw gezondheid, meneer ter Gast en zoon!
- Ook in de kunst? vroeg Vlekkie, zijn geledigd jeneverglas met zijn vingertoppen streelend.
- Amateur meneer, ik schilder wel eens voor mijn plezier.
- Ik hoop het, na een zomer van appelen en bokkingen, ook weer eens voor mijn plezier te kunnen doen.
- De geschiedenis heeft groote amateurs gekend, vervolgde Blinkie, vooral in de politiek. Hebt u zich op een of ander gebied gespecialiseerd, bijvoorbeeld op eetwaren?
- Hoe bedoelt u dat?
- Een vriendelijkheid aan mijn adres, zei Vlekkie. Ik heb namelijk, zooals ik reeds zei, een voorliefde voor stillevens met appelen en bokkingen. Mijn vriend kan dat niet goed begrijpen, eenerzijds omdat hij een te groot pessimist is om de frissche kleuren van een appel te kunnen waardeeren, anderzijds omdat hij lijdt aan watervrees. Maar ik stel voor, dat wij dit onderwerp laten schieten, want het spreken over kunst is een naargeestige bezigheid, behalve voor de critici, die er hun brood mee verdienen. Sta mij dus toe, een tweede rondje voor uw rekening te bestellen.
- U denkt hoop ik niet, dat wij parasieten zijn? vroeg Blinkie.
- Heelemaal niet.
- Dan maakt u een vergissing, dan bent u het slachtoffer van een misverstand, dat wij zoo vlug mogelijk uit den weg zullen ruimen. Wij denken er namelijk hard over, u lid te maken van onze club. Weet u wat dat beteekent? Dat beteekent om te beginnen, dat u de eerste amateur bent die opgenomen zal worden in een gezelschap van bekende en erkende kunstenaars en verder beteekent het, dat u volgens de regels van onze club vanavond het slachtoffer van ons parasietisme zult zijn, wat u zoo niet de kans, dan toch het recht geeft om in de toekomst zelf te parasieteeren en zooveel mogelijk ten koste van anderen te leven.
| |
| |
Vlekkie gaf zijn vriend onder het tafeltje door een schop en maakte hem duidelijk, dat hij zich matigen moest. Een man, die de kennismaking begon met het weggeven van twee rondjes, moest in eere gehouden worden.
- Maar welke club bedoelt u dan? vroeg ter Gast.
- Ofschoon ik, ging Blinkie met eenige plechtigheid verder, geen informatiebureau ben en er ook niets voor voel om, door wie dan ook, op mijn teenen getrapt te worden, zal ik trachten uw jeugdige nieuwsgierigheid te bevredigen. Neem echter eerst deze raad van mij aan: dat het beter is te weigeren dan te vragen. Maar ter zake. Wij hebben het voornemen u vanavond te introduceeren in de artisten-societeit Het Tranendal en u voor te dragen als lid van de artistenclub De Parasiet. Het is bij ons de gewoonte, dat de introducé de eerste avond tracteert.
- Is het duur in uw club?
- Het is beter te geven dan te vragen. Overigens is het bij ons niet duur en doet men wonderen met een tientje.
- Dan zal het wel losloopen, antwoordde ter Gast. Willen wij dan meteen maar opstappen? Ik heb er hier meer dan genoeg van. Die bloemen op dat tafeltje ruiken naar het kerkhof en de rest bevalt mij ook niet.
- Niet zoo somber, mijn jonge vriend, en vooral niet zoo haastig. Ondernemingen welke overijld begonnen worden, loopen meestal niet goed af, zei de veroordeelde tot den beul. Wij nemen dus nog eerst één rondje, want wat hier gedronken wordt, behoeft in Het Tranendal niet betaald te worden.
Terwijl ter Gast met den waard afrekende, nam Blinkie zijn vriend nog even onderhanden.
- Ik sta er op, dat je morgen je hospita betaalt, zei hij, of dat die vier gulden op een andere, nuttige manier worden besteed. In ieder geval geef je dat geld vannacht niet uit. Wij moeten dien knaap in de gelegenheid stellen iets goed te maken, want hij schijnt de postzegelkas van de firma ter Gast en zoon geplunderd te hebben. In ieder geval wasschen wij onze tongen in onschuld.
De artisten-societeit Het Tranendal was gevestigd in de kelder van een oud heerenhuis, dat aan een der Amsterdamsche grachten lag. In het gebouw waren verder alleen kantoren,
| |
| |
waarin des avonds maar zelden iemand aanwezig was, zoodat het lawaai, dat de Parasieten des nachts menigmaal maakten, maar weinig kans kreeg om tot de buitenwereld door te dringen. Het societeitslokaal was een grauw betonnen hol met eenige ongeschilderde banken en tafels, een oude piano, en een stuk van een ijzeren tuinhek, dat voor kapstok dienstdeed. Zoowel de hoeveelheid als de verscheidenheid der in het buffet aanwezige dranken, werd bepaald door het geduld en de mate van goed vertrouwen van de menschen, die het ongeluk hadden de societeit te mogen leveren. Een enkele maal was er overvloed en kon Schele Jaap, die tegen vergoeding van vrij drinken en vrij rooken als kastelein optrad, aan de wenschen van de meest verwende fijnproevers voldoen, maar meestal heerschte er schaarschte en was de keus beperkt. De laatste leverancier, die het veertien dagen had volgehouden, was een kruidenier geweest, die alleen maar alcohol-vrije dranken en zoete laboratoriumwijn had kunnen leveren. Toen de man op betaling was blijven aandringen, had de kastelein gedreigd dat hij hem bij de politie zou aangeven, omdat het gekleurde vergif, dat hij wijn noemde, drie leden van de societeit een ingewandsziekte bezorgd had. Op het oogenblik had een bierbottelaar de leverantie en Schele Jaap, die het beste nog niet goed genoeg vond voor zijn vrienden, had den man er toe weten te bewegen, om honderd flesschen Stout op een crediet van acht dagen te leveren. Het bericht, dat er Stout in voorraad was, had zich snel onder de clubleden verspreid en zoo kwam het, dat er dien avond, toen Blinkie en Vlekkie met hun gast in Het Tranendal aankwamen, reeds een tiental bezoekers in de kelder aanwezig was. Er was juist een kleine woordenwisseling, omdat Schele Jaap, die het gezanik met de schuldeischers moe was, niet meer op de pof wilde leveren.
- Mijn hemel, riep de filosoof de Prop, die al jaren met het voornemen om een wereldschokkend werk te schrijven rondliep, zijn wij de baas in eigen huis of niet? Het lijkt hier wel een ordinaire kroeg, waar kellners en andere ploerten de lakens uitdeden. Ik verlang Stout en dadelijk.
- Je hebt een beer van meer dan een tientje, antwoordde Jaap, en je kunt voor mijn part naar de bliksem loopen. Als wij op deze manier doorgaan, kunnen wij binnenkort alleen
| |
| |
nog maar bij de melkboeren terecht. Jenever is er voor ons in de heele stad al niet meer te krijgen. Ik denk er niet aan om voor een stelletje drinkebroers mijn goeie naam verder nog op het spel te zetten.
- Mijne heeren, hernam de Prop, zijn eindje sigaret in de piano werpend, aan deze toestand moet een einde komen. Het bestuur moet dezen bottelier van zijn functie ontheffen en een ander aanstellen, die beter zijn plicht nakomt en die wat meer respect voor de bezoekers van deze societeit heeft.
- Jij kunt doodvallen met het heele bestuur er bij. Ik heb voor de Stout gezorgd en als je niet betaalt, krijg je geen druppel meer.
- Vrienden, vervolgde de Prop, jullie hebben het gehoord. Met dezen man valt niet te praten. Terwille van de fictie, die hij zijn goede naam noemt, is hij bereid ons van dorst te laten omkomen. Ik stel daarom voor, dat wij deze nuttelooze onderhandelingen staken en de biervesting bestormen. Toe Jaap, vervolgde hij van toon veranderend, wees nou geen spelbreker en geef mij nog een fleschje. Als de vent met de kwitantie komt, zal ik hem wel te woord staan.
- Daar hebben we waarachtig Vlekkie! riep een der bezoekers.
- Hallo Vlek!
De nieuwe gasten waren in een oogwenk door de anderen omringd en werden met vragen en uitroepen bestormd.
- Onze Vlek. Hij ruikt nog naar de stal!
- Stilte, hier is een vertegenwoordiger van de onbedorven plattelandsbevolking.
- Vlekkie, heb je veel geld meegebracht?
- Als de nood het hoogst is, verschijnt Vlekkie.
- Stilte en ruimte, gebood Blinkie, laat Vlekkie met rust, want die moet nog een half uurtje herkauwen. Het gezelschap wordt verzocht, een oogenblik zijn menagekleppen gesloten te houden. Ik heb de eer voor te stellen den heer Albert ter Gast van de firma ter Gast en zoon. De heer ter Gast biedt het gezelschap een entree-rondje aan en ik verzoek den bottelier te willen mededeelen, wat er op het oogenblik onder de kurk is.
| |
| |
- Er is Stout en volop, antwoordde de Schele onder plechtige stilte.
Alle aanwezigen gingen nu in een wijde kring om den bezoeker staan en zongen hem uit volle borst het lied toe: De mensch is beter dan men meestal denkt.
Na het lied werd er bier gebracht en dronk men op het welzijn, het verleden, het heden en de toekomst van den heer ter Gast.
- U bent zeker edel-socialist? vroeg de Prop, op ter Gast's roode das wijzend.
- De volgende week, riep Stompie, moet ik naar een privé stierengevecht, dat mijn zuster ter gelegenheid van het verbreken van haar verloving geeft. Zou ik uw das dan te leen mogen hebben?
- Geen flauwe moppen jongens, riep Blinkie. Hartstochtelijke naturen dragen felle kleuren en over smaak valt niet te twisten. Als meneer ter Gast nu even het eerste rondje met den bottelier wil afrekenen, mag hij aanstonds een tweede bestellen.
Blinkie's voorstel werd bij acclamatie aangenomen.
- Uit welke kinderkamer heb je dien vriend van jou weggehaald, vroeg de Prop, toen zij later in de hoek bij de piano zaten. Als zijn moeder het bij de kinderpolitie aangeeft, kunnen wij nog de grootste last krijgen.
- Wij zullen er voor zorgen, dat hij zich niet aan drankmisbruik te buiten gaat, antwoordde Blinkie. Overigens kun je op het uiterlijk niet afgaan en schijnt hij een nette jongen met veel zakgeld te zijn. Hij schildert op Zondag en als ik mij niet vergis, kan hij een steunpilaar voor het Amsterdamsche kunst- en nachtleven worden.
- Vrienden, riep een der aanwezigen, een oogenblik stilte. Onze gast, de heer ter Gast, zal ons vergasten op een lied. Manus, maak die rammelkast open en laat hooren wat er in zit.
- Wat zal meneer zingen? vroeg de pianist.
- Een Fransch lied: Plaisir d'Amour.
- Uitmuntend. Och ja, die liefde, zuchtte Manus.
- Onder voorwaarde, dat het stil is, vervolgde ter Gast.
- Vanzelfsprekend, antwoordde iemand. Dadelijk daarop
| |
| |
sloeg een bank met een smak tegen de cementen vloer.
- Stilte daar. Kannibalen de zaal uit!
De pianist sloeg een accoord aan en zette toen een pittige marsch in. De man, die zou gaan zingen, keek hem even verwonderd aan en riep toen in zijn oor, dat hij Plaisir d'Amour wilde zingen.
- Dat komt, antwoordde de pianist, maar eerst dit, voor de overgang, om de goede stemming er in te krijgen.
Toen de marsch ten einde was, trad even stilte in en riep iemand om bier. Hij kreeg dadelijk bijval en spoedig brulden alle aanwezigen in spreekkoor: Bier, bier, bier!
- Is dat in orde, meneer? vroeg de Schele.
Ter Gast knikte bevestigend.
Toen de fleschjes waren uitgereikt, zong men opnieuw gemeenschappelijk: De mensch is beter dan men meestal denkt. Daarna was ter Gast aan de beurt, maar nauwelijks was de pianist met het voorspel begonnen, of het licht ging uit.
- Geef eens even een gulden, riep Stompie, die een van de stoppen had losgedraaid. Wie heeft een gulden? Meneer ter Gast?
Er werden lucifers aangestreken en iemand, die zei dat hij bang in donker was, begon om bier te roepen. Ter Gast verstrekte de gulden, die Stompie in zijn zak stak, maar even later brandde het licht toch weer.
- Heeft iemand die gulden in de meter hooren vallen? vroeg de Prop. Ik verdenk Stompie, die licht gemaakt heeft, van verduistering.
- Afgunst en wantrouwen, antwoordde Stompie, waarmee je onze societeit in een kwaad daglicht stelt.
- Dus, heeren zakkenrollers en roddelaars, riep Manus, Plaisir d'Amour.
- Eerst wil ik weten, waar die gulden gebleven is. Het geld groeit onze gasten ten slotte niet op de rug.
De zanger schraapte zijn keel en de pianist zette het lied opnieuw in. Ter Gast had werkelijk geen slechte stem en gedurende de eerste drie maten van het lied, heerschte volkomen stilte in de kelder. Toen deed iemand iets zeer menschelijksch en zeer onbetamelijksch, waarna er, waarschijnlijk door den dader zelf, geroepen werd, dat schoften, die de kunst op een
| |
| |
dergelijke minderwaardige manier in de rede vielen, de zaal moesten worden uitgezet. De pianist onderbrak zijn spel, draaide het hoofd om naar ter Gast en vroeg, wat deze van het geval dacht.
- Wat mij betreft, ik ben er uit, vervolgde Manus. Zooiets kan ik niet hebben. Meneer, wij nemen eerst nog een biertje.
- Neen, zei Blinkie, eerst zingen. Er bestaat gelukkig nog zooiets als beschaving en gastvrijheid. Meneer, laat u niet van de sokken blazen. Plaisir d'Amour.
- Hebt u zangles gehad? informeerde de Prop.
- Een half jaar, antwoordde ter Gast.
- Dat hoor je dadelijk. Zing, want ik hoor u graag, zing want u hebt de wind mee. Straks, als we dronken zijn, komt niemand meer aan het woord.
Opnieuw zette ter Gast in, maar thans begon van Laar, een schilder die tot nu toe weinig gezegd had, hevig te kreunen.
- Buikpijn, zei hij, een familiekwaal. Bij mij thuis is iedereen pessimist en kan niemand muziek hooren.
- Maar dit is toch geen muziek? vroeg de Prop.
- Meer bier, voordat het te laat is, riep iemand.
- Een volgende keer maar, ter Gast, zei Blinkie verdrietig. Er is vanavond geen kunststemming, dat komt wel eens meer voor. Ik stel voor, dat wij nog een biertje nemen. U hebt toch nog voldoende geld?
Ter Gast glimlachte geruststellend.
- Gelukkig maar, een pak van ons hart. Je kunt ten slotte iemands laatste kwartje niet vragen.
De vroolijkheid en de vertrouwelijkheid, waarmede de Parasieten met hun gast omgingen werd grooter, naarmate het aantal leege stoutfleschjes toenam. Manus, die ter Gast een fijne kerel met goede manieren vond, had kans gezien diens roode das onder de knoop af te snijden en gebruikte het lapje als zakdoek. De Prop, die naast den bezoeker op de grond voor de piano zat, had zijn arm om diens hals geslagen en informeerde er belangstellend naar of ter Gast van adel was. Ofschoon hij niet geheel nuchter meer was, was hij nog helder genoeg om te kunnen begrijpen, dat hij dezen knaap, die fonteinen van bier deed vloeien, tot vriend moest houden. Blinkie, die de treurige staat van de Prop's financiën maar al te goed
| |
| |
kende, was niet bijzonder ingenomen met deze vertrouwelijkheid. Ik ben verantwoordelijk voor den jongen, dacht hij, en ik moet hem tegen de praktijken van dien zwendelaar beschermen. Iedere gulden, die de Prop hem lichter maakt, is voor mij verloren.
- Bevalt het u hier? vroeg hij Albert, toen de Prop een oogenblik met den Schele over een nieuwe bier-leverantie aan het onderhandelen was.
- Reuze!
- Dat doet mij genoegen. Kijk echter uit uw oogen en pas op. Ik wil geen kwaad van mijn vrienden spreken; het zijn fijne jongens, die stuk voor stuk een beter lot verdiend hebben. Maar te vertrouwen is hier bijna niemand. Een mensch moet onder bepaalde omstandigheden afstand weten te bewaren. Begrijpen wij elkaar?
Ter Gast knikte.
- In orde. U schijnt ook te behooren tot de menschen, die aan een half woord genoeg hebben. Ik geloof, dat wij vrienden kunnen worden en dat wij nog heel veel aan elkander kunnen hebben. Een goede vriend meneer, is beter dan een verre buur.
- Denkt u, vroeg ter Gast, die de laatste woorden niet geheel begrepen had, onzeker.
- Beslist. Als vriend geef ik u de raad, het verdere verstrekken van bier nu stop te zetten. Alles heeft zijn grenzen en u hebt uw plicht gedaan. Ik ben ervan overtuigd, dat men u op de eerstvolgende bestuursvergadering met algemeene stemmen als lid zal aannemen. Laat ons nu opstappen, want het is de gewoonte niet, dat een gast de eerste avond tot het laatste toe blijft.
- Zeker, antwoordde Albert, die reeds trachtte overeind te krabbelen.
- Gaat u nu al weg? vroeg de Prop, die begreep, dat hem een mooie kans om een leening te sluiten ontgaan zou. Blijf nog een beetje, het begint nu pas gezellig te worden.
- Onmogelijk, antwoordde Blinkie, wij moeten morgenochtend vroeg opstaan om te gaan visschen. Voor de rest van de nacht zullen de heeren de gezelligheid zelf moeten betalen.
- Je bent een egoistische hond, Blinkie, hernam de filosoof. En ik, idioot, die jou in mijn argeloosheid altijd een vriend
| |
| |
genoemd heb! En, zijn arm om Blinkie's schouder leggend, fluisterde hij hem toe: Wees tenminste een kerel en geef mij vast een knaak voorschot van de winst.
- Jij bent een ondankbare ellendeling, m'n waarde heer. Ik heb je vanavond zooveel goed bier bezorgd, dat je ongeveer niet meer op je beenen staan kunt en nog ben je niet tevreden. Jij zoudt in staat zijn de laatste centen uit onze zakken te halen.
Achterin de kelder ontstond tumult. Een aantal dorstigen, onder leiding van Vlekkie, deed een aanval op het hok, waarin de Schele de laatste flesschen stout had opgeborgen.
- Als roofdieren, die bloed ruiken, zei Blinkie verachtelijk. Als onze beschaving ondergaat, zal dit in het Tranendal beginnen. Kom, ter Gast, wij gaan.
Toen zij buiten in de koele nachtlucht stonden, kreeg ter Gast het een weinig met zijn beenen te kwaad. Ook begonnen de boomen en de huizen, ofschoon het windstil geworden was, op een bedenkelijke manier te zwaaien.
- Geef me maar een arm, zei Blinkie, we nemen een taxi met een nuchteren chauffeur. Ik breng je even thuis en dan kan ik meteen wel op je kamer blijven slapen.
- U bent een edel mensch.
- Een familietrek, waaraan ik zelf niets veranderen kan. Maar dat slapen heeft met mijn goedhartigheid niks te maken. Ik heb namelijk mijn sleutel niet bij me en ik wil mijn hospita er middenin de nacht niet aan herinneren, dat ik vijf weken huurschuld heb.
- Ik begrijp het, hernam ter Gast, maar u zult heel stil moeten zijn.
- Ik ben een beschaafd mensch en snurk niet.
- Mijn vader en moeder slapen beneden.
- Een teeken van echtelijke vrede. Ik ken echtparen, die al jaren lang 's nachts geen oog meer kunnen dichtdoen van de ruzie. Het huwelijk is ook niks meer, Albert.
- Bent u getrouwd?
- Een beetje nog; 't mag geen naam hebben. Toen ik verloofd was, had ik mijn meisje wel kunnen opeten van verliefdheid en toen ik twee jaar met haar getrouwd was, had ik spijt, dat ik het niet gedaan had. Nu leven wij al drie jaar ge- | |
| |
scheiden, zuchtte Blinkie, en de treinen loopen toch nog tien minuten over het heele en het halve uur. De samenleving is een geniaal stuk prutswerk, m'n jongen. Maar daar is een taxi.
Het groote huis, waarin de koffie- en theehandel van de firma ter Gast was ondergebracht, lag op de grens van de Jordaan, aan een van de grachten. In de beide beneden-verdiepingen waren de magazijnen en kantoren gevestigd, terwijl de twee bovenste verdiepingen de familie tot woonplaats dienden. Het huis kon langs twee wegen betreden worden: door de winkel en door een deur in de zijstraat. Om redenen van strategische aard besloot Albert van de zijingang gebruik te maken. Toen ter Gast den chauffeur betaald en de deur gesloten had, fluisterde hij Blinkie toe, dat men vooral op de trap uiterst rustig zou moeten zijn en dat het licht niet aangestoken mocht worden.
- Vader wordt dadelijk wakker, zei hij.
Blinkie nam deze waarschuwing ter harte en meende, dat thans het oogenblik aangebroken was om tot uitvoering over te gaan van een plan, dat hij reeds de geheele avond gekoesterd had.
- Luister, sprak hij. Ik had je een tientje te leen willen vragen.
- Straks boven, hier niet.
- Dank je, antwoordde Blinkie, alsof de ander reeds toegestemd had, je bent een fijne vent.
- De parapluiepot, links, waarschuwde ter Gast, juist even te laat.
- Welke parapluiepot? Op hetzelfde oogenblik schopte Blinkie met kracht tegen het blikken ding. Het klonk in de stilte als een kanonschot.
- Verrek, fluisterde Albert.
Die tam-tam kan mij een tientje kosten, dacht Blinkie. Als pa wakker wordt, is de soep bedorven. Ik ben weer te goedhartig geweest en heb het te lang uitgesteld.
Zij bleven beiden in spanning op de trap staan luisteren, maar geen ander geluid was hoorbaar, dan het regelmatig tikken van een klok. Zonder verdere ongevallen bereikten zij Albert's kamer. Het was een ruim, goed gemeubeld vertrek,
| |
| |
dat echter meer aan een boudoir, dan aan de kamer van een jongeman deed denken. Vooral de waschtafel met haar verzameling parfum en eau de Colognefleschjes, tubes tandpasta en flacons met haarwater, nam Blinkie's aandacht gedurende de eerste seconden in beslag. Toen hij de collectie toiletartikelen bekeken had, viel zijn oog op een rij schoenen die, als soldaten in het gelid, in een hoek van het vertrek stonden. De rij werd geopend door een paar hooge bruine rijlaarzen en daarnaast stonden zeven paar andere schoenen van verschillende vorm en kleur.
Eigenaardig, dacht Blinkie, dat deze jongejuffrouw er zooveel heerenschoenen op na houdt. Die knaap schijnt anders niet van halve maatregelen te houden.
- Hoe oud denk je wel te worden? vroeg hij, op de laarzen wijzend. Daar staat voor meer dan twee menschenlevens. En dat paard van je, stal je dat op zolder?
Ter Gast wees naar de vloer en legde zijn wijsvinger tegen zijn lippen.
- Ik begrijp het, vervolgde Blinkie iets zachter. Welke maat schoenen heb je? Die van mij zijn zoo lek als een mandje. Apropos, dat tientje. Geef het even, want ik sta altijd vroeg op en als jij wakker wordt, ben ik waarschijnlijk al weg. Volgende week terug, eerewoord.
Hij ondervond werkelijk wel iets dat op een gevoel van dankbaarheid geleek, toen hij het tienguldensbriefje opvouwde en in zijn vestzak stak. Zoo gemakkelijk had hij nog nooit geld los gekregen. Een beste kerel, die Albert. Jammer dat hij geen vijf en twintig pop gevraagd had.
- Bezit is alleen maar een kwestie van plaats, filosofeerde hij hardop. Het geld zit alleen maar in de verkeerde portefeuilles, dat is alles. Als jij....
Hij hield op met spreken en staarde naar ter Gast, die aan het voeteneind van zijn ledikant zat te knikkebollen.
Het is ook veel te laat voor dat kind geworden, overpeinsde hij. Toen begaf hij zich naar de waschtafel en onderwierp de collectie reukwatertjes aan een inspectie. Hij nam stoppen en kurken van verschillende flesschen en snoof de geuren op. De geurtjes waren van vrouwelijke zachtheid en milde zoetigheid, maar er was variatie genoeg. Het rook naar deftige da- | |
| |
mes, die een bril met een handvat voor hun neus houden als ze je aankijken, er waren geuren bij van dure maintenee's en van goedkoope snollen en verder parfum van H.B.S.-meisjes en lichtzinnige dienstboden. Met uitzondering van de eau de Cologne, scheen echter geen enkele van deze vloeistoffen drinkbaar te zijn. Hoe kon een jongmensch, dat blijkbaar over voldoende geld te beschikken had, het uiterlijk van zijn waschtafel zoo verknoeien? Op dat smalle marmeren plankje was minstens plaats voor een kruik oude jenever, een flesch goede cognac en een flesch whiskey. In de nikkelen houdertjes van de drinkglazen, zouden dan de kleine fleschjes met elixer kunnen staan. Nu echter was de heele waschtafel een stankaltaartje, een allegaartje van geuren, een parfumeriewinkel in liquidatie.
Ter Gast zat nog steeds te knikkebollen.
Ik zal hem verrassen, mompelde Blinkie, een wereld van nieuwe geuren en onbekende stanken zal ik voor hem openen. Terwijl hij aldus dacht, was hij er reeds toe overgegaan, de inhoud van een klein kristallen fleschje Chypre in een flesch met haarwater over te storten. Met de toewijding van een barkeeper en de nauwgezetheid van een chemicus, mengde hij eenige vloeistoffen en constateerde, niet zonder voldoening, dat verschillende nieuwe en merkwaardige geuren uit zijn mengsels opstegen. Het mondwater geurde achtereenvolgens naar een gorgeldrank, naar rijwiellak en naar een riool. Elixer d'Amour veranderde in een binnenplaatslucht op een warme zomeravond en ging daarna in een olie-achtige machinekamer-stank over. Maar ook lieflijke geuren, zooals kerkhofviooltjes, paddestoelen en verlepte rozen waren het resultaat van zijn arbeid. Als Boldoot of Coty had ik schatten kunnen verdienen, mompelde hij met een zucht, terwijl hij de inhoud van het laatste fleschje, dat het dagloon van een klein ambtenaartje gekost had, in de rijlaarzen liet loopen. Eigenlijk was hij een ezel, om zijn tijd met dit onnoozele spelletje te verknoeien. Waarom besteedde hij niet wat meer aandacht aan dat regiment laarzen, dat daar als het ware op hem stond te wachten? Hij behoefde zichzelf werkelijk niet wijs te maken, dat hij niet een paar behoorlijke schoenen gebruiken kon. Misschien was het zijn maat niet, maar zelfs in dat geval, le- | |
| |
verden een paar solide schoenen altijd nog wel wat op. Ten slotte was hij detective en diende hij iedere zaak behoorlijk te onderzoeken, voordat hij conclusies trok. De hooge rijlaarzen dus, want die dingen waren fijn. als straks de sneeuwmodder op straat zou liggen. Het ging een beetje moeilijk, de laarzen waren een ietsje te nauw en zijn natte sokken schenen zich vast te zuigen in de schachten. Verdorie, zuchtte hij, wat een diepte hebben die dingen, om daar heelemaal onderin te komen, moet je eigenlijk een lift hebben. Eindelijk had hij
één voet er in gewrongen, maar nu begon de ellende pas goed. De laars, die veel te nauw was, knelde om zijn voet als een bankschroef en hij scheen plotseling op alle vijf teenen likdoorns en eksteroogen gekregen te hebben.
- De kwaliteit is prima, meneer, zei hij luid, maar geef mij een maatje grooter. Hij trachtte de laars weder uit te trekken, maar er was geen beweging in het ding te krijgen. Hoe harder hij trok, hoe nauwer het leder zich om zijn voet scheen te sluiten. Hij trok, wrong, perste en rukte, doch de laars bleef onwrikbaar op haar plaats. Donders Blinkie, zuchtte hij, als dat maar geen ziekenhuiswerk wordt. De aderen op zijn slapen zwollen van inspanning, de alcohol in zijn maag kwam onder druk te staan en steeg hem naar het hoofd. Opeens werd hij heet en duizelig, voelde hij zich volslagen dronken.
- Dat moet er nog bij komen, riep hij driftig. Als de drank is in den man, is de wijsheid in de schoen. Hé baby, word eens wakker, trek eens aan m'n poot.
De baby reageerde, door wat luider te gaan snorken.
- Beleef ik het nog? schreeuwde Blinkie. Denk je soms dat ik van plan ben om nog langer in die rotschoen van jou te staan?
Omdat ter Gast, die thans languit op bed lag, niet wakker werd, ging Blinkie naar hem toe en schudde hem heen en weer.
- Dadelijk paps, mompelde de jongen.
- Beleedig je moeder niet, antwoordde Blinkie. Als ik je vader was, tippelde je op klompen door de wereld en dan stond er een kruik jenever op de waschtafel. En nu opstaan en trekken of ik ga moord schreeuwen.
| |
| |
- Wat is er dan? vroeg ter Gast, die nog steeds niet begreep wat er aan de hand was.
- Moord! riep Blinkie.
Albert ontwaakte en keek zijn bezoeker verwezen aan.
- Trek! commandeerde Blinkie, zijn voet op de deken plaatsend.
Ter Gast kwam overeind en na de situatie met lodderige oogen even opgenomen te hebben, begreep hij wat er van hem verlangd werd. Hij ging op een stoel tegenover Blinkie zitten, nam de schoen in zijn hand en begon uit alle macht te trekken. Gedurende de eerste minuut bleven zijn pogingen zonder resultaat, maar toen gelukte het opeens, Albert schoot naar achteren en Blinkie schoot in een lach. Ter Gast verloor het evenwicht en viel tegen een klein tafeltje met boeken en doosjes aan. Het tafeltje kwam met een luide slag terecht op de vloer, waar Albert inmiddels ook reeds was aangekomen.
- Stil toch, waarschuwde ter Gast, toen hij een weinig van de schrik bekomen was. De waarschuwing kwam echter te laat, want de kamerdeur was open gegaan en tegen de donkere achtergrond van de gang, stond de heer ter Gast senior op groen fluweelen pantoffels en gekleed in een groen en wit gestreepte pyjama.
- Wat is dat voor een krankzinnig lawaai? vroeg hij.
Albert krabbelde overeind, trachtte armzwaaiend zijn evenwicht te bewaren en deed stotterend zijn best om de beide heeren aan elkander voor te stellen.
- Ik wensch op dit tijdstip en onder deze omstandigheden aan niemand voorgesteld te worden, sprak de vader verstoord.
- Meneer Blink is mijn gast, een goed vriend, ziet u....
- Ik wensch niets en niemand te zien; mijn huis is geen kroeg en geen nachtclub. Mijnheer, richtte hij zich tot Blinkie, ik verzoek u dit huis, mijn woning, onmiddellijk te verlaten.
- Zeker meneer, antwoordde Blinkie onderdanig, maar ik verzoek u vriendelijk mij nog even toe te staan in dit huis, uw woning, te verblijven, opdat ik deze laars, mijn schoen, weer zal kunnen aantrekken.
De heer ter Gast gaf geen antwoord en onder doodsche stilte trok Blinkie zijn oude versleten schoen weder aan.
- Het is gebeurd, zei hij, zijn rood hoofd opheffend, ik ont- | |
| |
vlucht dit ongastvrije huis, uw woning, en trek alleen de onherbergzame duisternis in. Albert, jongen, ik wensch je sterkte, draag het als een man en vergeet niet, dat je altijd op mij zult kunnen rekenen. Als je, zoo besloot hij met een gebaar in de richting van de waschtafel, als je soms een gasmasker noodig mocht hebben, moet je het mij maar even berichten.
Toen verliet hij, nagestaard door de firma ter Gast en zoon, langzaam en waardig het vertrek. Op het trapportaal van de tweede verdieping, waar nu licht brandde, vond hij de omgevallen parapluiepot. Hij gaf het ding een schop, die door het geheele huis hoorbaar was en verliet toen grinnikend het huis, zijn woning.
|
|