| |
| |
| |
18
David had er maar om gelachen, toen zijn buurman, wijzend op een paard aan de overkant van de straat, gezegd had, dat er een familielid op hem stond te wachten. Na zijn optreden had hij heel wat van dergelijke grapjes te horen gekregen. Hij trok er zich niet veel van aan en kon het wel verdragen, dat de mensen een beetje de spot met hem dreven. Achteraf vond hij het zelf ook een gekke geschiedenis en viel het hem moeilijk om in zijn paard te blijven geloven. Volkomen overtuigd was hij nooit geweest en zelfs toen hij op handen en voeten over het podium kroop, had hij zichzelf meer een bedacht dan een echt paard gevonden. Hij had het eenvoudig niet kunnen nalaten en er had niets anders voor hem opgezeten, dan zich in die zaal vol mensen als een paard te gedragen. Als ze mij toen gras of hooi hadden voorgezet, zou ik het hebben opgegeten, al zou ik er ook kotsmisselijk van geworden zijn, had hij tot Holmers gezegd. De boekhandelaar had dit wel begrepen en in de haak gevonden. Dergelijke dingen zijn vaak vreemd als je er later over nadenkt, had hij gezegd, maar door die twijfel wordt ook niets verklaard. Hij achtte het dan ook best mogelijk, dat David in een vroeger leven een paard was geweest.
Sophie, naar wier mening hij het meest benieuwd was geweest, had hem teleurgesteld. Na de bijeenkomst had hij geen kans meer gekregen om haar te spreken en het had nogal even geduurd, voordat zij weer in de winkel gekomen was. Sedert zij
| |
| |
bij Brog inwoonde, zagen zij elkaar niet vaak meer. Wat is een paard? had zij gevraagd, toen hij er over begonnen was. Zoiets stoms kan iedereen bedenken. Van zijn aanbod om weer eens een avondje met hem uit te gaan, had zij zich afgemaakt met de uitvlucht, dat zij het voorlopig veel te druk had. Misschien later, als de televisie-uitzending achter de rug was.
Zij nam het hem kwalijk dat hij zich belachelijk had gedragen, dat hij, als haar vriend, haar in opspraak had gebracht, door zich zo aan te stellen. Brog zou het heus wel zonder zijn hulp hebben klaargespeeld. Als hij iets van zijn vroeger leven te weten had willen komen, had hij het beter aan haar kunnen vragen, inplaats van zich zo bespottelijk te gedragen. Iedereen was nu eenmaal geen medium, maar dergelijke mensen konden geholpen worden. Dit had zij ook al een paar keer met succes bij Brog gedaan. Als iemand niet kon inslapen of in trance niet in staat was te spreken, hoefde zij alleen maar zijn hand vast te houden, om de geheimen van zijn vroeger leven te ontsluieren. Het bleek haar niet de minste moeite te kosten om haar bovenzinnelijke gevoelens in dienst van anderen te stellen. Zij was vlot en openhartig in haar mededelingen en vertelde alles wat zij in haar slaap zag, onverschillig of het voor de betrokkene verheugend of teleurstellend, aangenaam of onaangenaam was. Aan het verleden kon zij niets veranderen, zij was, zoals Brog zei, alleen maar bemiddelaarster, werktuig. Zij hoefde zich er dus niets van aan te trekken, als de groenteboer niet wilde geloven, dat hij vroeger een generaal zou zijn geweest of als zo'n ingebeelde kwast van een procuratiehouder zich boos maakte, omdat hij het grootste deel van zijn vorig leven in de gevangenis zou hebben doorgebracht. Niettemin zou het al heel gek zijn geweest als zij David niet aan iets beters dan een paard zou hebben kunnen helpen.
Haar aanbod, om hem als tussenpersoon te helpen, had Leo
| |
| |
Brog van heel wat beslommeringen ontlast. Aanvankelijk had hij er niet veel van verwacht en was hij er eerder bang voor geweest, dat zij hem ongewenste verrassingen zou bezorgen. Voor zover het haarzelf betrof, had Sophie bewezen een ideaal medium te zijn, een soort van menselijke geluidsband, die, als er maar op de juiste knop werd gedrukt, zonder haperen telkens weer te horen bracht wat er in opgeborgen was. Hij had echter getwijfeld of zij de gravin, waarvan zij zozeer vervuld was, voldoende zou kunnen vergeten om zich met anderen bezig te houden. Toch had hij het er maar op gewaagd haar te hulp te roepen, toen hij zat te tobben met een eigenzinnig oud dametje, dat op de slaapverwekkende golven van zijn hypnotische kracht met toenemende levendigheid en spraakzaamheid reageerde. Omdat hier toch niet veel te verknoeien viel en hij tenminste nog wilde proberen om zijn honorarium te redden, had hij tenslotte Sophie er maar bij gehaald. Haar optreden had de situatie, die hij niet meer meester was, grondig en verrassend snel veranderd. Stil zijn, je mond houden, had het medium, dat nog amper kon zijn ingeslapen de bezoekster toegesnauwd. Zonder dat hij haar daartoe had behoeven aan te zetten, was Sophie aan het vertellen geslagen en wat zij gezegd had, had de praatlustige juffrouw gauw tot zwijgen gebracht. Ook Brog, die toch wel iets van haar gewend was, had geboeid geluisterd naar haar verhaal over heksen en rechters, gevangenissen en beulen. Zij had een zo levendige en afgrijselijk duidelijke schildering van een terechtstelling gegeven, dat hij de indruk gekregen had de ongelukkige heks te horen en de stank van haar schroeiend vlees te ruiken. De hemel sta mij bij, ze verbranden mij levend!, had het medium geroepen. Haar door doodsangst en pijn verwrongen gelaat ontspande zich pas, toen de heks, diep zuchtend de laatste adem had uitgeblazen. Daarna, met een rustiger stem en terwijl zij haar wijsvinger op
| |
| |
de bezoekster hield gericht, had zij gezegd: ‘jij Annetje Klein, levend verbrand als heks in het jaar zestien honderd achten veertig. Door je eigen schuld ben je op de brandstapel gekomen, omdat je je mond niet hebt kunnen houden en altijd te veel hebt gepraat.’ Na dit te hebben gezegd, was zij wakker geworden zonder dat hij haar had gewekt. Of zij het goed gedaan had, had zij gevraagd. De bezoekster, bleek en nog onder de indruk, had fluisterend haar waardering geuit. Of zij nog meer te horen kon krijgen van haar vorig leven, dat zo treurig was geëindigd. Later, een volgende keer, had Brog beloofd. De voormalige Annetje Klein had zonder bedenken haar vijf en twintig gulden betaald en zij was niet weggegaan voordat men een afspraak voor een volgende séance gemaakt had. Deze eerste afspraak voor een voortgezet consult, opende voor Brog onverwacht ruimere perspectieven, zowel van metafysische als van materiële aard. Je kon een heel mensenleven, al was het dan ook voor goed voorbij, niet in een half uurtje afdoen. Daar was rust, bezinning en tijd voor nodig en daarom was het goed, dat degenen die meer van hun begraven verleden weten wilden, vaker terugkwamen. Wie zich in hypnotische slaap niet voldoende wist te herinneren, kon nu geholpen worden door het medium, dat alles scheen te zien en dat onuitputtelijk was.
Sophie kreeg een deel van de ontvangsten en was daarmee wel tevreden. Met Blieks kwam hij niet zo gemakkelijk tot overeenstemming. Die man eiste te veel, omdat hij zich inbeeldde dat hij onmisbaar was. Brog was wel bereid te betalen, maar hij dacht er niet aan zich de wet te laten voorschrijven en zeker niet door iemand die tenslotte niet meer dan hand langersdiensten verrichtte. Dat Blieks hem te verstaan had gegeven, dat hij het, zo nodig, op zijn eigen houtje kon klaarspelen en wel eens een concurrent zou kunnen worden, bezorgde hem geen hoofdpijn. Het was de
| |
| |
vraag of die man met zijn gebrekkige ontwikkeling en geringe mensenkennis er iets van terecht bracht, maar zelfs als dit het geval was, hoefde hij voor wat concurrentie niet bang te zijn. Zijn naam was nu bekend, hij had Sophie, er werd reclame voor hem gemaakt en aan klanten ontbrak het hem niet. Ook zonder Blieks zouden er wel kapers op de kust verschijnen. Wie succes had, kreeg navolgers. Vooruit dan maar, hij kon nu best een duwtje verdragen en kwam toch al tijd te kort. Herhaaldelijk werd nu ook zijn hulp als genezend magnetiseur ingeroepen, maar al deze aanvragen had hij afgewezen. Het kostte te veel tijd, het bracht weinig op en het was bovendien nog extra gevaarlijk, omdat de politie scherp op genezers lette. De enige uitzondering die hij maakte, was voor mevrouw Luns. Dit was een prestigekwestie geworden, een erezaak, die ook niet veel risico meebracht, omdat hij gedekt werd door een arts. In de slappe tijd, toen zijn vooruitzichten nog onzeker waren, was hij er aan begonnen en nu het hem, vlugger dan hij verwacht had, voor de wind ging, wilde hij het niet opgeven. Het bleef, ook nu nog, belangrijk als het hem gelukken zou om iets voor de vrouw van een bekende persoonlijkheid te doen en hij beschouwde het als een plicht tegenover zichzelf om dokter Drewes en Luns ervan te overtuigen, dat hij geen knoeiertje was. Resultaat had zijn behandeling tot nu toe nog niet opgeleverd, maar het was nog te vroeg om in zo'n ernstig en oud geval nu reeds verbetering te verwachten. De patiënte toonde zich geduldig en scheen wel vertrouwen in hem te hebben. Haar houding gaf hem tenminste niet het gevoel dat hij een stuk hout onder handen had of dat hij zijn genezende kracht in een bodemloze put uitstortte en dit hield de moed er bij hem in...
Het had heel wat van de heer Flutters' niet geringe overredings- | |
| |
kracht geëist om Sophie zo ver te krijgen, dat zij er in toestemde om als werkvrouw voor de filmcamera te verschijnen. Dat, zoals hij herhaaldelijk getracht had haar duidelijk te maken, juist de tegenstelling tussen haar vroegere en tegenwoordige staat haar geval voor de kijkers interessant maakte, liet haar koud. Zij was geen werkster meer - strikt genomen was zij het nooit geweest - en hoe langer zij er over had nagedacht, hoe meer tegenzin zij gekregen had in de voorstelling van zaken die in het scenario werd gegeven. Zij vond deze niet alleen misleidend voor het publiek, maar ook beledigend voor haarzelf. Pas toen haar beloofd was, dat in de toelichtende tekst duidelijk tot uitdrukking zou worden gebracht, dat haar verschijning als werkvrouw als een historische bijkomstigheid, een herinnering aan een hard verleden dat voorgoed voorbij was, moest worden gezien, had zij zich wat toeschietelijker getoond. Was het, zo had Flutters gevraagd, niet juist de moed waarmee zij die ellendige tijd doorworsteld had, die haar tot heldin en martelares maakte? Dat woord martelares had haar wel iets gedaan, maar toch zou hij, waarschijnlijk zonder er in te slagen haar te overreden, nog veel meer fraais hebben kunnen vertellen, als hij niet op de inval zou zijn gekomen om zijn kijkspelletje achterste voren te repeteren. Inplaats van de filmfragmenten op te nemen, was hij begonnen met de laatste scène, waarin zij als gravin optrad. Hij had er een complete generale repetitie van gemaakt, waaraan, met uitzondering van het technische personeel, iedereen en van alles te pas was gekomen. Men had haar gekleed, gekapt en geschminkt en toen zij klaar was had zij zichzelf in de spiegel mogen bewonderen. Wat zij toen te aanschouwen gekregen had, had haar voorstellingen en verwachtingen ver overtroffen. Daar stond zij in levenden lijve, een verschijning uit een sprookje, een fee, gehuld in een kostbaar, weelderig met crème kant gegarneerd gewaad van olijfgroene
| |
| |
zijde en fluweel. Eindelijk was zij dan, kleurig, stralend en in volle glorie uit de, ondanks haar levendige herinnering, toch nog wazige diepte van het verleden te voorschijn getreden, Sophia, gravin van Rimshagen en Blauwvelden, neen, een koningin. ‘Zo, in dit kostuum kom je voor de televisie,’ had Flutters gezegd, ‘zo sta je in werkelijkheid voor de kijkers en zo blijf je in hun herinnering. Die stukjes film zijn dan al lang voorbij en vergeten.’ Zij was gezwicht en had er niet eens meer aan gedacht, dat zij bezwaren tegen de vertoning had gemaakt. Zij dacht aan niets, bedwelmd als zij was door de onderdompeling in dit koesterende bad van pracht en voornaamheid. In de minuten die zij voor de spiegel doorbracht, groeide zij samen met de kleren die zij droeg, werden zij een deel van haarzelf, waarvan zij zich niet meer zou kunnen ontdoen. Dit kostuum moest en zou haar eigendom worden.
Op Flutters' aandringen gaf de directie van de televisiedienst toestemming om het kostuum te verkopen. De prijs viel niet mee. Brog, die er voor moest opdraaien, had getracht haar tot andere gedachten te brengen en gevraagd wat zij met die peperdure jurk, die zij waarschijnlijk nooit meer zou dragen, wilde beginnen. Betaal en wacht verder maar af, had zij geantwoord.
De uitzending verliep vlot en naar Flutters' mening zou een beroepsactrice het er zeker niet beter hebben afgebracht. Zij nam het compliment met een minzaam glimlachje in ontvangst. Zij had deze spullebaas niet nodig om haar te vertellen dat zij toneel kon spelen. Zij had niet veel op met zijn praatjes en dat hele gedoe in die warme, rommelige studio beviel haar maar matig. Aanstellerij, vond zij, een boel kouwe kak, waardoor zij zich niet van streek liet brengen. Tijdens de uitzending kon zij zichzelf voortdurend in het oog houden in de monitors, die buiten het bereik van de camera's waren opgesteld en dit spel der zelfbe- | |
| |
wondering boeide haar zozeer, dat zij alles vergat en er zelfs niet bij stilstond, dat ontelbaren haar op hetzelfde ogenblik te zien kregen.
David volgde de uitzending in een café in de binnenstad. Hij moest toegeven dat zij prachtig was, misschien mooier dan hij zich haar als gravin had voorgesteld, maar van een ontmoedigende vreemdheid. Terwijl hij naar het trillende beeld staarde, kreeg hij de indruk dat zij in een andere wereld was binnengegaan, die voor hem wel altijd gesloten zou blijven. Haar verschijning was indrukwekkend en overtuigend en bewees dat alles wat zij over haar afkomst gezegd had, waar was. Zij liet zien wie en wat zij geweest was en dit kon zij alleen doen, omdat zij haar verleden door en door kende. Maar wat had je aan het verleden van een dier, wat kon hij, pechvogel, met dat beroerde paard van hem beginnen? Hoe had hij zo idioot kunnen zijn om het zo grondig voor zichzelf te verknoeien! Hij had echter niets in te brengen gehad en het was alles buiten hem om gegaan, toen hij daar op het podium zat en een zaal vol mensen iets van hem verwachtte. Dat paard was toen door zijn verleden heen zijn leven binnen gestapt. Het was alles erg vreemd en onzeker en die hele reïncarnatie was, voor zover het hemzelf betrof, een troebele, twijfelachtige zaak. Anderen waren op dit punt gelukkiger, niet alleen Sophie, maar ook iemand als Holmers, die zich had laten hypnotiseren en die nu de prettige zekerheid had, dat hij eeuwen geleden een geheimschrijver aan het hof van een Egyptische farao was geweest. Zo waren er meer, die er beter voor stonden, zelfs iemand als de bakker, die het niet verder dan tot beul in de middeleeuwen had gebracht. Wat er met hem aan de hand geweest was, zou hij waarschijnlijk nooit te weten komen, dacht hij, terwijl hij de rest van zijn verschaald biertje opdronk. Misschien later, als hij weer dood was.
|
|