| |
| |
| |
11
De onverschilligheid die zij tegenover de buitenwereld aan de dag legde, belette Sophie niet om voor zichzelf te geloven, dat het met haar afkomst wel in orde was. Hoe langer zij er over had nagedacht, hoe meer zij ervan overtuigd geworden was, dat zij een herboren gravin was. De telkens terugkerende twijfel, waardoor dit geloof in het begin was aangetast, had zij getracht met bewijzen te bestrijden. Zij was gaan zoeken naar uiterlijke tekenen, die haar innerlijk geloof konden schragen en allengs was het haar gelukt deze te ontdekken. Het was haar met dit speuren naar bewijzen gegaan als met het oplossen van een kruiswoordraadsel, dat gemakkelijker gaat naarmate men vordert en het patroon der woorden completer wordt. Veel van hetgeen zij waarnam was niet nieuw, omdat zij het verwacht had, maar het verraste haar dat zij nu duidelijk te zien kreeg, wat zij vroeger alleen maar vaag had vermoed. Daar was in de eerste plaats het grote verschil met Mathilde. Vroeger had zij zich daarover alleen verwonderd, nu zag zij elke dag weer opnieuw, dat het eenvoudig bespottelijk was om te veronderstellen, dat die grove ongemanierde boerse vrouw haar zuster zou zijn. Zelfs lichamelijk bestond er een hemelsbreed verschil, al hadden zij dan ook dezelfde moeder gehad. En je hoefde niet veel mensenkennis te bezitten, om Elsje als zij met haar nichtjes en vriendinnetjes speelde er uit te pikken, te zien dat dit kind met haar smal gezichtje en fijne handjes van adellijke afkomst was. Brog was dit
| |
| |
met haar eens en meende dat haar kind iets van haar gereïncarneerde eigenschappen moest hebben geërfd.
De kennis van haar vroeger leven gaf haar een gevoel van trots, een besef van meerderheid, maar zij was voorzichtig genoeg om dit zo min mogelijk te laten blijken. De proleten, waartussen zij gedwongen was te leven, zouden haar alleen maar hebben uitgelachen en bespot, als zij zich op haar afkomst zou hebben laten voorstaan. Er waren maar enkele mensen met begrip en op wier verdraagzaamheid zij rekenen kon. Voor Brog hoefde zij zich niet in het minst in acht te nemen, met hem kon zij openhartig en zelfs op een voet van gelijkheid omgaan. Er mocht dan niets bekend zijn van zijn vroegere levens en al was hij dan waarschijnlijk nooit iets voornamers dan een dansleraar geweest, hij kon alles begrijpen omdat hij een ingewijde was en haar de weg naar haar verleden gewezen had. Met David was de omgang wat minder eenvoudig. Zijn vriendschap voor haar was groot genoeg om welwillend begrip van hem te mogen verwachten, maar hij scheen het niet te kunnen verdragen om rechtstreeks in aanraking te worden gebracht met de gravin, inplaats van met de Sophie die hij op de dansles had leren kennen. Om hem niet af te schrikken zorgde zij er voor, dat de oude Sophie als bemiddelaarster aanwezig bleef en nam zij hem alleen langs omwegen van voorbehoud in vertrouwen. Inplaats van op haar afkomst te pochen, klaagde zij hem haar nood over de moeilijkheden die zij daardoor van anderen ondervond. Alsof zij er iets aan doen kon, dat zij eens een gravin was geweest. Zijn vraag, of zij dit zelf geloofde, had hij niet meer durven herhalen, nadat hij te horen gekregen had, dat je wel een grote idioot moest zijn om de waarheid niet te willen zien als de bewijzen onder je neus werden gedrukt. Omdat David geen grote idioot was en het in haar ogen ook niet wilde schijnen, had hij zich laten overtuigen en haar
| |
| |
partij gekozen. De gravin ontweek hij zoveel mogelijk, maar met haar klachten over de domheid en het wanbegrip van de mensen kon zij altijd bij hem terecht. Trek je er niets van aan, troostte hij haar, die lui zijn alleen maar jaloers.
Op de spiritistische bijeenkomsten kwam zij niet meer. Dat was niets voor haar, had Brog gezegd en zij was het met hem eens geweest. Vergeleken bij hetgeen zij presteerde, was alles wat die anderen deden maar gepruts en hun aanwezigheid zou haar alleen maar hebben gestoord. Haar mediamieke gevoeligheid, die bij de dag toenam, verdroeg zoveel opdringerige belangstelling niet en soms hinderde het haar zelfs al, als Blieks zich tijdens de zittingen met haar bemoeide. Zij was nu al zo ver, dat zij het zelfs zonder Brog's hypnotische hulp zou hebben kunnen stellen en zich in wakende toestand bijzonderheden uit haar vroeger leven wist te herinneren. Het kostte haar niet de minste moeite om zich dit verre verleden te binnen te roepen en menigmaal overkwam het haar dat dit bezit van haar nam, terwijl zij aan haar dagelijks werk bezig was. Dan vergat zij haar omgeving, veranderde de stofdoek in haar hand in een naald waarmee zij een wandtapijt met een jachttafereel borduurde en werden de bezoekers van het Wijkcentrum verdrongen door hofdames en pages, die haar op haar wenken bedienden. Brog had niet veel op met deze uitstapjes in het verleden, die hij onbetrouwbare dagdromen noemde en daarom sprak zij er maar niet meer met hem over. Zij had ook geen behoefte aan zijn steun, omdat de aard van haar visioenen haar voldoende waarborg bood, dat zij zich niet vergiste. Daarin keerden immers telkens weer dezelfde figuren terug, zag zij gezichten en hoorde zij stemmen die haar even bekend waren als die van de mensen met wie zij dagelijks omging. De betrouwbaarheid harer herinneringen werd nog vergroot door de merkwaardige gelijkenis, die sommige van deze figuren ver- | |
| |
toonden met levende bekenden. Zo had meneer Luns, die bestuurslid van het Wijkcentrum was, een tweelingbroer kunnen zijn van Jacobus, Heer van Rimhagen en Blauwvelden en zij zou er, ook zonder verder bewijs, een eed op hebben durven doen, dat haar tegenwoordige zuster Mathilde eens Annemie, de keukenmeid van Groot Klingerden geweest was. Al deze herinneringen en belevenissen maakten het haar wel eens moeilijk om zich te schikken in het nederige bestaan, dat zij thans gedwongen was te leiden. Het mocht dan waar zijn, dat een mens in zijn opeenvolgende levens door narigheid en beproevingen tot volmaaktheid moest komen, een lolletje was het niet om van edelvrouw in werkvrouw te veranderen en voor iedereen klaar te staan, als je het vroeger voor het zeggen had gehad. Gelukkig bleef haar de troost van een verbetering in de nabije toekomst, de verwachting dat de openbaringen die zij de wereld deed en die nog maar pas begonnen waren, nog in dit leven tot goede gevolgen moesten leiden. Hoe dit in zijn werk zou gaan wist zij niet, maar zij was er zeker van, dat het spoedig zou gebeuren. Dit vooruitzicht maakte haar tolerant tegenover de stakkers zonder verleden, die een loopje met haar namen en stemde haar zelfs mild genoeg om Mathilde's venijnigheden met een medelijdend glimlachje te kunnen beantwoorden.
Hoogmoed, meende haar zuster. Dat mens werd bij de dag gekker en hoe eerder zij haar biezen pakte, hoe liever het haar was. Mathilde nam geen blad voor haar mond als het om haar goede naam ging en zij de mensen aan het verstand wilde brengen, dat zij met dat gedoe van haar zuster niets te maken had.
Iemand van de krant, dat ontbrak er nog juist aan, had zij gezegd, toen Taverne om inlichtingen bij haar kwam. Haar afwijzende agressieve houding was een verrassing voor hem geweest. Hier scheen hij in ieder geval niet met een te rooskleurige schilde- | |
| |
ring van zaken rekening behoeven te houden. Niet helemaal vrij van affect, dacht hij, terwijl hij haar stroom van woorden over zich heen liet gaan. Pas toen de stortvloed wat afgenomen was, kon het tot een gesprek komen en gelukte het hem een paar zakelijke antwoorden van haar los te krijgen. Zij was, evenals Sophie, in de noord-westelijke uithoek van het land geboren, op honderden kilometers afstand van het kasteel Groot Klingerden. Het zuiden van het land hadden zij nooit bezocht. Haar vader was beambte en haar moeder een boerendochter geweest en gravinnen en graven kenden zij alleen maar uit sprookjes. Zij had trouwens nooit van dat klingelen gehoord en dat zou dus wel weer een verzinsel zijn van dat malle mens, dat de klok had horen luiden maar niet wist waar de klepel hing. Zijn mededeling dat het kasteel bestaan had en dat de door Sophie daarvan gegeven beschrijving in orde bleek te zijn, veranderde niets aan haar mening, dat haar zuster kon liegen alsof het gedrukt stond. Zij had met haar verzinsels altijd de boel op stelten gezet en de jongeren 's avonds de stuipen op het lijf gejaagd met haar spoken en gedrochten, die onder de bedden zaten en een kans afwachtten om slapenden te bijten en hun bloed te drinken. Zelfs nu nog werd zij aan Sophie's griezelverhalen herinnerd, als zij langs een drogisterij ging, waar een Gaper uithing. Bij hen in de straat had ook zo'n ding gehangen. Sophie had verteld, dat die Gapers's nachts gingen leven en de huizen binnendrongen om meisjes, die van niets wisten, zwanger te maken. Wat dat mormel niet had weten te verzinnen! Eens had zij de hele buurt in opschudding gebracht, door te vertellen dat zij een buurjongetje in het kanaal had zien vallen. Zij had zijn naam genoemd, verteld hoe hij gekleed was en precies beschreven waar en hoe hij in het water terecht gekomen was. De politie was er aan te pas gekomen, men was gaan dreggen en onderwijl hadden zowel Sophie als het verdronken
| |
| |
jongetje aan de kant tussen de toeschouwers gestaan. Je had er geen idee van hoe dat mens kon liegen. De grootste nonsens hield zij stokstijf vol, omdat zij er zelf in geloofde en het was dus geen wonder dat de mensen er in trapten. Zij herinnerde zich nog hoe zij als klein meisje huilend en overstuur thuis was gekomen, omdat men haar had uitgesloten van een feestje bij een vriendtje. Snikkend had zij zich beklaagd, omdat men haar, die van alles voor de jarige had gekocht, voorbij gegaan was. Iedereen had haar geloofd en medelijden met haar gehad: de onderwijzeres en de kinderen van haar klas. Alleen haar moeder had begrepen dat het een verzinsel was en dat zij zich aanstelde. Sophie beschikte niet over geld en had dus niets voor dat vriendinnetje kunnen kopen.
Taverne had bij dit relaas moeten denken aan hetgeen Drewns gezegd had over de onbetrouwbaarheid van hysterica's. De mededelingen van haar zuster pasten wel in dit patroon der hysterie, maar maakten het niet compleet. Er waren aanwijzingen maar zeker geen bewijzen, dat zij ook deze keer gelogen zou hebben. Tracht na te gaan hoe zij aan die kennis komt, welke haar bronnen zijn, had Drewes gezegd. Daartoe schenen geen mogelijkheden te bestaan en juist dit ontbreken van elke aanwijzing scheen, merkwaardig genoeg, in haar voordeel te spreken. Het zag er naar uit dat hij vastgelopen was met zijn onderzoek waarvan, zoals Peter had gezegd, door een ervaren rechercheur misschien meer terecht zou zijn gebracht. Hij beschikte echter niet over de middelen waarmee de politie verdachten aan het praten wist te krijgen en moest het doen met het weinige dat Sophie wilde loslaten.
Om nog eens de mening van een deskundige te horen, was hij met professor Reydon gaan praten, maar ook dit gesprek had hem niet veel wijzer gemaakt. Wat hij hier te horen gekregen
| |
| |
had, bleek vrijwel te stroken met Drewes' mening. Voorzichtig blijven en afwachten. Deze weelde kon hij zich nu juist niet permitteren. Goed of slecht, maar hij moest tot een conclusie komen en zijn stuk schrijven.
Nieuwe gesprekken, zowel met Sophie als met Brog, werden een herhaling en de enige schrale winst die hij boekte waren een paar portretten. Hij moest er maar een streep onder trekken en van de feiten een sappig verhaal maken, zonder er een eigen mening aan te verbinden. Ook in deze vorm bleef het geval als leesvoer smakelijk genoeg voor het grote publiek.
Op de dag dat hij dit besluit nam kreeg hij een brief, die hem aanleiding gaf om het schrijven nog even uit te stellen. De gemeentesecretaris van W. schreef hem, dat het provinciaal museum te B. enige portretten bezat van leden van het geslacht van Rimhagen en Blauwvelden, waarbij zich ook een schilderij van gravin Sophia bevond. Hij vond deze mededeling interessant genoeg om daar eerst nog even te gaan kijken en een foto van het portret te laten nemen. Nieuwe gezichtspunten leverde dit museumbezoek niet op, maar toen de foto op zijn schrijftafel lag, kwam hij tot de verrassende ontdekking, dat Sophie op de gravin leek. Hij vergeleek de portretten en vond dat zij een jongere zuster of dochter van de gravin had kunnen zijn. Suggestie? Nonsens, daarvoor was hij te wantrouwig en was zijn verlangen om achter de waarheid te komen te groot. Een toevallige gelijkenis? Dat kon, maar dan was het toch wel buitengewoon toevallig, dat beide vrouwen brede jukbeenderen bij een overigens lange en smalle gelaatsvorm hadden, een combinatie die zelden voorkwam. In ieder geval een pikante bijzonderheid, een aardig stuntje om de twee portretten naast elkaar te publiceren en de lezers aan het puzzelen te zetten.
Wat zijn deel betrof was het geval thans rond. Hij belde met
| |
| |
de krant, vertelde hoe hij het geval wilde aanpakken en vroeg hoeveel ruimte hij kreeg. De voorpagina van het zaterdagavondbijvoegsel met twee binnenpagina's, beloofde de redacteur, mits het stuk werd wat hij zich ervan voorstelde.
|
|