| |
| |
| |
8
Frans Herder wist dat hij een slechte patient was, die zijn eigen genezing in de weg stond. Het ontbrak hem aan het optimisme en vertrouwen, dat zieken even hard nodig hebben als goede medische hulp. Voor hem was het ziekenhuis het voorportaal van het crematorium en inplaats van er gerust door te worden gesteld, wantrouwde hij de chlichématige blijmoedigheid van artsen en verpleegsters, die zich door de dood, tenminste van anderen, niet uit hun goed humeur lieten brengen. Toen het oordeel was gevallen, had hij getracht zich te verzoenen met het onvermijdelijke, maar zijn pogingen om te berusten hadden zijn vrees niet weggenomen. Toch was hij er, toen hij eenmaal overgebracht was en in bed lag, beter aan toe dan hij had durven verwachten. De nachtmerrieachtige beklemming was van hem afgevallen en het was minder met vrees dan met nieuwsgierigheid, dat hij de komende gebeurtenissen tegemoet zag. Het levensgevaar waarin hij verkeerde, had een verschuiving veroorzaakt, hem tot het inzicht gebracht, dat hij meer bang voor het sterven dan voor de dood was. Het niet-zijn had niets afschrikwekkends, waar het op aan kwam was het laatste moment, het einde van het leven, de val in het onbekende. En zelfs daaraan zou hij kunnen ontkomen, als het, wat toch wel eens voorkwam, tijdens de narcose gebeurde. In dat geval moest het prikje van de injectiespuit met de bedwelmende vloeistof de laatste en weinig schokkende gewaarwording zijn. Ook als je wist dat de dood er
| |
| |
op zou volgen? Werd dan de dokter, die de inspuiting toediende, niet tot beul en het spuitje niet tot bijl of galgetouw? Maar ook door deze gedachte was zijn vroegere vrees niet terug gekeerd en de voorbereidselen tot de operatie had hij rustig en belangstellend aangekeken. Hij had een injectie gekregen en was daarna, zoals de dokter gezegd had, hardop gaan tellen. Zich afvragend hoe lang hij het volhouden zou, had hij naar zijn eigen stem geluisterd. Hij was tot tien gekomen, toen hij het luiden hoorde van een klok. Hij herkende het geluid van de kerkklok, uit het dorp waar hij als jongen gewoond had. Het klonk zo duidelijk en reëel, dat hij verrast zijn ogen geopend had. De operatie was toen al achter de rug, er waren een paar uur verstreken en hij lag op het bed in zijn kamertje. Maar de kerkklok luidde nog steeds.
Hij verkeerde nog in een schemertoestand, waarin het hem moeite kostte zijn geheugenvlagen te ordenen en te begrijpen wat er met hem gebeurd was. Toen het hem duidelijk begon te worden dat de operatie al voorbij moest zijn, had hij eerst zijn verbonden buik nog moeten betasten om zich zekerheid te verschaffen en verblijd te kunnen constateren dat het waar was. Uren later, toen de nevels der bedwelming al opgetrokken waren, verkeerde hij nog in een lichte roes, alsof hij champagne gedronken had, een toestand tussen waken en slapen, waarin hij tot zijn verrassing bleek te kunnen dromen van de dingen waaraan hij dacht. Hij hoefde maar aan zijn geboortedorp te denken, of de bekende vertrouwde bel begon weer te luiden en hij liep als jongen over de zonbeschenen brink of door de laan met hoge rechte beuken, die naar de burcht leidde. Alle goede en vriendelijke mensen die hij in zijn leven had ontmoet, gingen voorbij, een parade van familieleden en vrienden. Zij waren allen weer jong, van dezelfde leeftijd als hij, kinderen die spraken als volwassenen, maar met de onbedreigde blijmoedigheid van de jeugd. Ook
| |
| |
Ella en Marianne waren bij hem, een paar frisse meisjes van dezelfde leeftijd, die als zusters op elkander geleken. Ook als hij ophield met dromen, zijn ogen opende en weer het ziekenvertrek zag, behield hij het gevoel van welbehagen. Toen de hoofdverpleegster kwam vragen of hij onaangename gevolgen van de narcose ondervond, antwoordde hij overmoedig dat hij zich kiplekker voelde en met plezier alles nog eens wilde overdoen.
Tegen de avond was de roes voorbij en voelde hij zich weer een patiënt in een ziekenbed, een uitgeputte man met een pijnlijk lichaam, dat beslag legde op zijn aandacht. Hij was alleen maar buik en borst, een met pijn gevulde zak. De delen van zijn lichaam die geen pijn deden, schenen niet meer bij hem te horen, lagen buiten het bed, in alle hoeken verspreid.
Pas laat sluimerde hij in, maar werd weer na korte tijd, naar hij meende door de pijn, gewekt. Dat kan niet, het moet iets anders zijn, dacht hij, omdat hij nog maar weinig pijn voelde. Een beangstigende droom, een gewaarwording van bedreiging, die ook nu nog aanhield, moest hem hebben gewekt. Of was hij niet wakker en droomde hij dat hij ontwaakt was? Zijn adem stokte, toen hij de vrouw ontdekte, die aan het voeteneind van zijn bed stond. Het gezicht herkende hij ogenblikkelijk, maar toch duurde het nog even voordat hij begreep dat zijn kind daar stond. Een hallucinatie, want dit was onmogelijk. Was het door de nawerking van de narcose, dat hij wakend droomde en daar zijn kind zag staan, dat zich aan de andere kant van de wereld bevond? De verschijning was van een verbijsterende duidelijkheid, alsof Marianne lichamelijk aanwezig was. Hij drukte op de schakelaar, die onder het bereik van zijn hand aan het ledikant hing, maar ook toen de grote lamp alles helder verlichtte, bleef zij zichtbaar. Pas toen zij hem glimlachend had toegeknikt, verdween zij, plotseling en volledig, als het beeld van een film, die is afgebro- | |
| |
ken. De nachtzuster kwam binnen en vroeg wat er aan de hand was. In zijn angst en verwarring moest hij, zonder het te weten, op de schelknop hebben gedrukt.
Van slapen was geen sprake meer. Hij was opgewonden en verontrust, moest voortdurend aan Marianne denken en vroeg zich af waarom er nog geen antwoord gekomen was op de brief, waarin hij haar van de operatie op de hoogte had gesteld. Drewes, op zijn verzoek gewaarschuwd, kwam dadelijk na zijn spreekuur bij hem. Het was een opluchting dat hij het voorval vertellen en zijn bezorgdheid uiten kon, maar de geruststellende woorden van de dokter namen zijn vrees niet weg. Drewes kon hem niet overtuigen, omdat hij, bij gebrek aan een redelijke verklaring, hem geen zekerheid geven kon. Hij kon ook niet ontkennen, dat het wel voorkwam, dat tussen mensen die innerlijk met elkander verbonden waren, gedachten op een onverklaarbare manier werden uitgewisseld. Verschijningen, zoals die van Marianne, vielen samen met critieke momenten, het waren waarschuwingen op het uiterste, een laatste levensteken. Als kind had hij een paar keer voorspellende dromen gehad. De dood van zijn grootvader was hem aangekondigd in zo'n droom, op een moment dat niemand enig onheil vermoedde. Men had hem niet geloofd en getracht hem gerust te stellen. Zijn oudste zuster was nog bezig de spot met hem te drijven om zijn bijgelovige vrees, toen het telegram met de doodstijding kwam.
Drewes had zijn pogingen om hem tot andere gedachten te brengen tenslotte maar opgegeven. Hij zat met het geval wat verlegen en het had hem aan overtuigingskracht ontbroken, omdat hij het niet uitgesloten achtte, dat Herder gelijk kon hebben. Dergelijke dingen kwamen voor en bovendien gaf het te denken dat er nog geen antwoord uit Venezuela gekomen was.
Hij besloot om met Taverne te overleggen wat er gedaan kon
| |
| |
worden. Walter behartigde Herder's persoonlijke aangelegenheden, hij kende de buitenlandse adressen en wist waarschijnlijk van de verhoudingen in zijn familie. Hij was nog maar nauwelijks in zijn woning terug gekeerd, toen de telefoon ging. Het was Taverne, die vroeg of hij hem onmiddellijk spreken kon. Het ging over Herder. Een slecht bericht? vroeg hij en zonder het antwoord af te wachten, voegde hij er aan toe, dat het zeker over Herder's dochter ging. Een telegram van de schoonzoon, hoorde hij, zij was plotseling overleden. Hij schrok, meer uit medelijden met Herder, dan door de aard van het bericht. Hij was voorbereid geweest, had het verwacht.
Een vernietigende slag voor die arme kerel, daar in het ziekenhuis. Hij bekeek het telegram en liet zijn vingertoppen glijden over de strookjes papier met de noodlottige woorden. Hij zag zich gesteld voor een probleem, dat hij niet wist aan te pakken. Machteloos was je, als het er werkelijk op aan kwam. De mens in diepste ellende bleef onbereikbaar voor de tot hulp toegestoken hand. - Ik weet er waarachtig geen raad mee, zei hij. Wat moeten, wat kunnen wij doen?
Als dat met die droom of dat visioen niet zou zijn gepasseerd, zouden zij voorlopig het bericht hebben kunnen verzwijgen. Maar nu was het de vraag, of dat wachten in onzekerheid en dat tobben niet erger voor hem zou zijn dan de waarheid. Hij stond voor een moeilijke beslissing.
- Als er tenminste nog maar iemand was, die iets van hem over kon nemen, een beetje steun, iemand om hem te troosten. Maar hij is zo alleen, zo eenzaam. Hoe staat hij met die zuster in Zwitserland? Ken jij haar?
Taverne had haar maar een keer ontmoet, jaren geleden. Herder had hem haar adres gegeven, voor het geval er iets met hem zou gebeuren.
| |
| |
- Wij moeten telegraferen, haar vragen om onmiddellijk hier te komen, besloot Drewes. Hij heeft dan tenminste zijn zuster bij zich, als hij het te horen krijgt.
Het was geen oplossing, maar een verantwoord uitstel en hij voelde zich een weinig opgelucht toen hij, na het telegram te hebben opgegeven, de telefoon neerlegde.
- Anders een merkwaardige coïncidentie, dat Drewes haar juist vannacht aan zijn bed gezien heeft, zei Walter. Een wonderlijke toevalligheid.
- Zo kum je het noemen, ja.
- Is het voor jou dan iets anders?
- Dat heb ik mij ook afgevraagd, toen ik nog niets van dat telegram wist. Nu meen ik, dat ik het een andere naam geven moet.
- Maar toch een met een vraagteken?
- Ja, maar behalve achter het woord toeval. Daar hoef je geen mystiek of occultisme achter te zoeken, hetgeen niet betekent, dat ons verstand ons van het vraagteken zou kunnen afhelpen, zei de dokter, als antwoord op Taverne's sceptisch glimlachje. Telepathie is geen verklaring, maar misschien toch een aanwijzing. Het is niet uitgesloten, dat onze hersenen onder bepaalde omstandigheden golven zouden uitzenden, die gedachten overdragen. Een oplossing in deze richting behoort tot de mogelijkheden, sedert wij weten, dat de hersenen elektrische stromen voortbrengen, die met de encefalograaf gemeten kunnen worden. Maar zelfs als het overbrengen van gedachten op deze wijze zou zijn bewezen, dan is er nog niets verklaard. Het zou ons hiermee gaan als met alle vermeerdering van kennis die tot de kern, dat is de oplossing van het levensraadsel, niet doordringt en alleen maar onze onzekerheid vergroot.
- En toch is vermeerdering van kennis de enige weg om achter dat geheim te komen.
| |
| |
- Een heel lange en interessante weg. Maar zou het niet kunnen zijn, dat wij in een cirkel rondlopen, om tenslotte op ons punt van uitgang terug te keren?
Taverne zei niets, hoewel hij er van overtuigd was, dat die vraag ontkennend moest worden beantwoord. Hij verwachtte zeker dat het de wetenschap zou gelukken om het levensraadsel op te lossen, maar zo lang de feiten hem niet in het gelijk hadden gesteld, was zijn opvatting van even veel of weinig waarde als die van Drewes. Niettemin hield hij het maar op de encefalograaf en niet op de wichelroede, zoals Peter, wiens blijkbare voorkeur beter paste bij de waarzegster dan bij de arts.
|
|