| |
| |
| |
6
Het ging Walter Taverne met zijn journalistiek werk als met het vertellen van moppen: hij deed het graag en niet zonder talent, maar hij had er geen hoge dunk van. Tegenover buitenstaanders ontbrak het hem nooit aan argumenten ter verdediging van zijn opvatting dat de journalistiek een sociaal belang van de eerste orde was, een onmisbaar en heilzaam ferment in de giftige drab van de moderne maatschappij. Deze stelling kon, zij het met een tikje idealistisch zelfbedrog, wel staande worden gehouden, maar daarmee hield het dan ook op. Veel groter en belangrijker dan haar deugden, waren de kwade eigenschappen dezer Koningin der aarde, die zich vaak als een deerne gedroeg. Zoals film, radio, televisie en andere jongere zusters in de ontucht, verloochende zij zichzelf en haar taak, door de domme menigte te aaien, inplaats van haar over de knie te leggen. In het publiciteitsbordeel was de pers de grootste zondares, niet alleen omdat zij de oudste was en dus de verstandigste had moeten zijn, maar ook omdat zij, geraffineerder dan de anderen, braafheid wist te huichelen als dit in haar kraam te pas kwam. Haar voornaamste begunstigers waren de groote adverteerders, die schijnbehoeften kweekten en de massa onder schoonklinkende leuzen stenen voor brood wisten aan te smeren. Haar dienstbaarheid aan deze smaakbedervers, vervlakkers, giftmengers en misleiders, maakte haar tot hun werktuig en medeplichtige. Walter kende het karakter en de streken van zijn meesteres, maar dit be- | |
| |
lette hem niet om haar gehoorzaam en zelfs met genoegen te dienen. Hij had eerste minister of kamerheer aan haar hof kunnen zijn, maar zich tevreden gesteld met een baantje als hofnar. Na de oorlog, toen het perswezen gereorganiseerd werd, had hij geen moeite gedaan om redacteur aan een krant te worden, maar er de voorkeur aan gegeven om als onafhankelijk journalist zijn brood te verdienen. Hij was medewerker aan verschillende bladen en schreef over van alles en nog wat, over aangelegenheden die, zoals hij zei, hem zelden interesseerden of waarvan hij geen verstand had. Toen hij een woning in het in aanbouw zijnde stadsdeel kreeg toegewezen, had hij zich belast met de verzorging van het redactionele gedeelte van een voor de nieuwe wijk bestemd buurtblad. In het begin had hij nogal wat kopij moeten leveren, omdat nog maar weinig plaats door advertenties der nog schaarse winkeliers in beslag werd genomen. Waar de handel te kort schoot, was hij bij gesprongen met cultuur en had de gaten gevuld met wijs-, wetenswaardig- en andere onbenulligheden. Toen de straten talrijker en langer werden en de bevolking toenam, had hij het gemakkelijker gekregen, niet alleen door de grotere toevloed van advertenties, maar ook omdat er ruimte moest worden afgezonderd voor het nieuws van de vele verenigingen en clubs die werden opgericht. Hij had zich niet bedreigd gevoeld door de concurrentie en met genoegen het veld geruimd voor de klaverjassers en toneelspelers, de sportvrienden en vrijetijd-verzorgers. Al gauw was het zo geworden, dat hij wekelijks nog maar een paar uur nodig had om de saus te bereiden, die bij de advertentiepudding moest worden opgediend.
Voor zijn wekelijks hoofdartikel had hij nooit gebrek aan stof. Er ontbrak nog veel aan deze stad in wording, de nieuwe bewoners kwamen van allerlei tekort en het was voor een journalist een even gemakkelijk als dankbaar werk om zich, door critiek
| |
| |
op overheid en openbare diensten, tot de tolk van hun wensen en ontevredenheid te maken. Hij had geijverd voor betere tram- en busverbindingen, de aanleg van meer speelplaatsen voor de jeugd bepleit en herhaaldelijk op het gebrek aan wijkgebouwen en vergaderzalen gewezen. Ook in de dagbladen had hij over deze aangelegenheden geschreven en dat deze publicaties niet onopgemerkt waren gebleven, was een paar keer bij zittingen van de gemeenteraad gebleken. Het mocht dan ook voor een deel op zijn credit worden geboekt, dat het grote gebouw met toneel-, feesten vergaderzalen er eindelijk gekomen was. Men had de zaak royaal aangepakt en er was iets tot stand gekomen, waar iedereen die met het verenigingsleven te maken had of zich voor de nieuwe stad interesseerde, ingenomen mee was. De schouwburgzaal, die duizend toeschouwers kon bevatten, had een ruim toneel en was toegerust met de nieuwste technische installaties. Er waren grote lichte foyers en aan de decoratie van gevels en binnenmuren hadden kunstenaars van naam hun zorgen besteed.
De inwijding van het complex zou worden bijgewoond door vertegenwoordigers van de regering en het gemeentebestuur en na hun toespraken zou een lang feestprogramma worden afgewerkt, dat de voornaamste verenigingen in samenwerking hadden verzorgd.
Het wordt een cultuurgebeurtenis van de eerste rang, waaraan wij een hele voorpagina moeten wijden, had de drukker-uitgever van het buurtblad tot zijn redacteur gezegd. Dat kan wat mij betreft gebeuren, als het stuk maar met een paar flinke foto's wordt versierd, had Taverne geantwoord. Maar wat begint u met die wasmachinefabrikant, die voor zijn prijsvraag recht op de eerste pagina heeft? Hij had het feestprogramma gezien en zijn verwachtingen waren minder hooggespannen dan die van zijn werkgever. Je hoefde geen kenner van muziek en toneel te zijn, om te
| |
| |
voorspellen dat met dit ratjetoe van eenacters, jazz- en accordeon-muziek, humoristen en radioconferenciers, de avond op een artistieke mislukking moest uitdraaien. Het bestuur van de vereniging voor Volksontwikkeling was van plan geweest er iets goeds van te maken en had voorgesteld om een beroepstoneelgezelschap of een symfonieorkest te engageren. Dit voorstel had niet de minste weerklank bij de besturen der andere verenigingen gevonden. Kom alsjeblieft niet met klassiek aanzetten, dat is niks, had men gezegd. Mensen die uitgaan willen zich amuseren. Het gebouw is er trouwens voor ons en wij moeten het zoveel mogelijk zelf doen. Een paar bekende artiesten als trekpleisters er tussendoor, maar voor de rest spelen wij het zelf wel klaar.
Terwijl hij, voor de aanvang van het feest, de zaal bekeek, had hij, in confrontatie met het resultaat, getracht te blijven geloven in het lovende oordeel, dat hij destijds na inzage van de plannen gepubliceerd had. Het was hem niet gemakkelijk gevallen deze keiharde en volgens psychologisch verantwoorde esthetische opvattingen kakelbont gekleurde fabriekshal, te blijven zien als het ideaal van de moderne schouwburgzaal, die hij eens had beschreven. Hij wilde nog altijd wel volhouden, dat de toeschouwers volmaakt zouden zitten in de door een knappe binnenhuisarchitect ontworpen en anatomisch aangepaste stoelen, al maakten zijn billen het hem na enige tijd dan ook moeilijk dit te blijven geloven.
Een paar uur lang had hij een stroom van courante gebruikskunst, pseudocultuur en amusementskolder over zich heen laten gaan. Hij had ongeveer geweten wat komen zou en was dus op verveling voorbereid geweest, maar men had het zo bont gemaakt, dat hij zich tot zijn verwondering ook nog had geërgerd. Van het jazzconcert, dat de avond besloot, had hij het einde maar niet afgewacht. Tegen de klankuitbarstingen van deze grofsme- | |
| |
derij waren zijn trommelvliezen niet bestand, daarvoor moest je, zoals die meegillende jongeren, een gietijzeren kop hebben.
- Wat is er met die mensen, wat wil die jeugd? vroeg hij.
Dokter Drewes, die de zaal tegelijk met hem verlaten had, bleef in de hal staan.
- Wat wil jij van de jeugd? Ze laat horen dat ze er is, een beetje hard. Moet zij ook nog iets willen?
- Wij maakten minder lawaai toen wij jong waren, maar hadden er meer dan genoeg aan, omdat wij ook nog iets anders wilden, bereid waren ons voor iets in te zetten.
- Dat hebben onze vaders en moeder van zichzelf ook gezegd. Gezichtsbedrog van omkijkende ouders, retrospectrisch idealisme. Een handjevol wil iets, gaat zijn eigen weg of verzet zich tegen een ontwikkeling, waarin de grote rest zich onverschillig laat meenemen. Vroeger viel dat minder op, omdat die ontwikkeling zich minder spectaculair voltrok en er niet zoveel over gesproken en geschreven werd. In mijn jongensjaren was de stoomdraaimolen, die een keer per jaar kwam, een gebeurtenis. Nu hebben we drie honderd vijf en zestig dagen van het jaar kermis, waaraan de ouders, op hun wijze, even hard meedoen als hun kinderen.
- Maar de tent waar de cultuurclowns optreden, lopen ze voorbij. En wij maar halsstarrig volhouden met onze volksontwikkeling.
- Voor de paar die binnen willen komen en ook voor ons zelf, al was het alleen maar om te blijven geloven, dat wij het lang geleden bij het rechte eind hadden, toen wij iets wilden.
Taverne keek Drewes aan. Wat hem betrof had hij gelijk met zijn opmerking, die hij niet ernstig bedoeld scheen te hebben. Hij deed nog mee, maar zonder geestdrift en nauwelijks met belangstelling, hield maar vol omdat hij, eens in beweging geraakt, niet
| |
| |
tot stilstand komen kon. De anderen konden nog geloven, omdat zij minder hadden meegemaakt, gemakkelijker hadden geleefd dan hij. Wat nu voor zijn medebestuurders, die uit goede burgerfamilies afkomstig waren, liefhebberij, een hobby was, was eens voor hem, de arbeidersjongen, een levensdoel geweest. De strijd om het bestaan, een paardemiddel, had hem grondig genezen van de waanvoorstelling, dat de mensen met goed bedoeld knutselwerk gelukkig konden worden gemaakt. Van dat pacifisme, socialisme, drankbestrijding, rein leven en andere heilige idealen uit zijn jeugd was niets overgebleven. Er viel niets te veranderen en te verbeteren. Even onverstoorbaar als deze aarde om haar as wentelde, draaide het individu om zichzelf en vergaapte zich liever in de aanblik van zijn achterhoofd, dan om zich heen te kijken. De erkenning dat je je vergist had, betekende echter niet dat je moedeloos behoefde te worden. Je kon gerust mee blijven doen, als je jezelf maar niet wijsmaakte dat het nut of zin had. In een zinledige wereld kon je je elke dwaasheid veroorloven, mits je jezelf maar in de gaten hield. Wie eens een rode tulp of gebroken geweertje in zijn knoopsgat gedragen had, kon op latere leeftijd het gat gerust met een lintje vullen, als hij, in de spiegel kijkend, dan maar niet de vergissing beging om de hoed voor zichzelf af te nemen.
Drewes vroeg, of hij hem even thuis zou brengen. Hij had het portier van zijn nieuwe wagen geopend, een paar lichtjes gloeiden aan en beschenen een interieur als een gecapitonneerde juwelendoos, dat nog geurde van plastic en verse celluloselak.
- Niet mooi, maar ingenieus en praktisch, zei Taverne. De lopende band dicteert en wij gehoorzamen zonder mopperen. Het zou ook niet veel helpen. De mechanisatie en automatisering van alles, ook van de mens, valt toch niet tegen te houden.
- Maar tot beloning worden wij verwend met gemak, snelheid
| |
| |
en vrije tijd. Wij weten alleen geen raad met deze geschenken der techniek. Ik heb nog nooit zoveel zenuwpatiënten gehad als hier in deze nieuwe stad, waar van alles is gedaan om de mensen het leven zo gemakkelijk en aangenaam mogelijk te maken. Je hebt er geen voorstelling van hoeveel vrouwen, vooral in de buurt van de Vijver, waar de duurdere huizen staan, het met zichzelf te kwaad hebben. Zij hebben te weinig te doen, gaan piekeren en vervelen zich en wachten de hele dag op hun mannen, die in de lunchtijd niet thuis kunnen komen, omdat zij te ver van de city af wonen. Elke dag zie ik ze op mijn spreekuur en geef ze maar wat slaaptabletten of een kalmeringsmiddeltje. Vergif, dat op den duur evenmin helpt als radio en televisie of het amusementsbrouwsel, dat ze vanavond hebben geslikt. Maar wat doe je er aan?
Wat doe je er aan? herhaalde Walter, toen hij later voor zijn schrijfmachine zat. Je vergrootte alleen maar het lawaai, door je stem te verheffen op een kermis, waar iedereen schreeuwde om de stilte niet te horen. Wat viel er te beginnen in een wereld, waarin het de mens, zelfs in vredestijd, onmogelijk was voor zijn leven en de toekomst zijner kinderen op te komen en machteloos moest toelaten, dat de lucht die hij inademde met radioactieve stoffen werd vergiftigd? Welke Don Quichotte was dwaas genoeg om vruchten te verwachten van geestelijk zaad, dat werd uitgestrooid in door gammastralen verziekte grond?
Hij begon aan zijn artikel voor het weekblad, stak een nieuw vel papier in de machine en tikte de kop:
feestelijke opening van onze schouwburg
Een mijlpaal op de weg der cultuur.
|
|