| |
| |
| |
2
Om van het Wijkcentrum thuis te komen, moest Sophie Klint een brede winkelstraat volgen. Gewoonlijk deed zij hier haar boodschappen, omdat in de omgeving van haar woning niet veel te krijgen was.
Anders dan in de oude stad, waar de winkels onregelmatig verspreid lagen, als wilde bloemen op een weide, waren ze hier op enkele punten groepsgewijs bijeengebracht, als in de perken van een park. Zoals alles, was ook het zakenleven in het nieuwe stadsdeel geregeld volgens nauwkeurig vastgestelde plannen en voorschriften. Voordat de eerste paal de grond in ging, de eerste bak cement gestort werd, had men precies geweten hoe de nieuwe stad met haar meer dan honderdduizend bewoners worden zou. Alles, zowel binnens- als buitenshuis, was tot op de centimeter berekend. De praktisch ingerichte woningen waren voorzien van vernuftige nieuwigheden, die het werk der huisvrouwen konden verlichten. Er was doorzicht en lucht in deze huizen, die door de lichte verf, het glas en de tegels deden denken aan ziekenhuisjes, waaraan alleen de onveilige geuren van veilige desinfecteermiddelen ontbraken.
Straat na straat verrees. De huizenblokken waren nog maar amper gereed of zij werden reeds betrokken, als onverdedigde vestingen bezet. Ontelbaren, die zich al jaren lang moesten behelpen in te kleine kamers, op zolders, in kelders en gammele woonschepen, hunkerden naar een woning. Hun zenuwen waren
| |
| |
geschokt door eindeloze strubbelingen met eveneens overspannen medebewoners en in een ongelijke strijd met lastige en vaak inhalige verhuurders. Kwam dan, voor sommigen op de drempel van de psychiatrische kliniek, eindelijk de vestigingsvergunning, dan wilden zij geen dag, geen uur meer wachten om hun te na gekomen evennaasten te ontvluchten. Zij waren niet veeleisend en alleen maar blij, dat zij alleen konden zijn met degenen, die voor hen de belangrijkste mensen op de wereld waren. Pas later, als de narigheid vergeten was en zij gewend raakten aan de nieuwe toestand, deden gebreken zich gelden en kwamen de klachten. De woningen waren te klein en schenen, anders dan de brede hoofdstraten, met de millimetermaat berekend. De aanvankelijk lieve slaapkamertjes werden kooien, waarin men zich opgesloten voelde, de woonvertrekken bleken te klein voor de omvangrijke oude meubelen. De dunne vloeren en wanden lieten te veel geluiden van de buren, de naden van deuren en ramen te veel tocht door. Er viel een te schel en te overvloedig licht door al dat glas, het verschil met buiten was niet groot genoeg om zich binnen geborgen te voelen.
Sophie had een hekel aan het nieuwe stadsdeel. Zij was met haar zuster meegekomen, toen deze een der eerste woningen betrok en had de nieuwe wijk zien groeien. Aan een oordeel kwam zij niet toe, haar tegenzin had niets met mooi of lelijk te maken en zij voelde zich alleen maar een vreemde, die niet thuis geraken kon. Haar ontevredenheid was echter van een andere oorsprong en had ook voordat zij hierheen verhuisde al bestaan, maar dat herinnerde zij zich niet. Het was begonnen toen zij haar eigen woning had moeten verlaten, omdat zij de huur niet meer opbrengen kon, of misschien nog eerder, toen zij begrijpen moest dat haar huwelijk met Albert een mislukking was. Dat was gebeurd op de dag dat aan haar twijfel een einde kwam en zij de
| |
| |
zekerheid kreeg dat hij haar ontrouw was. Nog een jaar lang had zij getracht hem vast te houden en deze pogingen zou zij, ondanks ruzie en slapeloze nachten hebben volgehouden, als hij er niet een eind aan had gemaakt door haar te verlaten. Zonder iets te zeggen was hij van haar weg gegaan, zoals je wegblijft uit een kroeg, waar de kastelein je niet meer aanstaat of de borrel je niet meer bevalt. Met een gedekte tafel en eten dat op het gascomfoor stond aan te branden, had zij op hem zitten wachten. Omdat hij wel meer niet op tijd thuis kwam, was zij niet ongerust geweest en had zijn wegblijven haar alleen maar geërgerd. Toen het te lang duurde en Elsje, die honger had, zeurde, waren zij maar gaan eten. Zij waren nog niet klaar, toen een jongen van de garage de brief bracht. Drie regels, minder dan een doodsbericht, een paar woorden die aan alles een eind maakten. Wat er dadelijk na het lezen van dat briefje met haar gebeurd was, kon zij zich niet meer herinneren. Zij hoorde het van tante Aaltje, die bij haar zat toen zij, op de divan liggend, weer tot bewustzijn kwam. Het had langer dan een uur geduurd en de dokter, die de buren hadden gewaarschuwd, was alweer weg gegaan. Een toeval, had hij gezegd, niets ernstigs, alleen maar rust houden. Haar moeder had aan toevallen geleden en haar zuster had er nog altijd last van, maar na haar kinderjaren was zij er vrij van gebleven. Nog diezelfde avond was zij naar de garage gegaan, had zij in het kleine, naar olie stinkende kantoortje huilend zitten luisteren naar de baas, die getracht had haar gerust te stellen. Een gril, had hij gezegd, zoiets kwam meer voor bij mannen en Albert zou wel weer terug komen. Maar zij had hem niet geloofd en naarmate hij meer gezegd had, was haar zekerheid toegenomen, dat alles uit was. Voor een rijk wijf, een opgedirkt aftands loeder, dat van adel, een jonkvrouw of barones of zoiets was, had hij haar in de steek gelaten. Al maanden geleden moest het zijn begonnen, toen zij
| |
| |
hem in haar groene slee met buitenlandse nummerplaten van huis was komen halen. Hij moest dadelijk mee, om de motor na te kijken. Een prinses, die een monteur, een werkman kwam afhalen! Uilskuiken, dat zij het toen niet meteen begrepen had. Mevrouw was bizonder op Albert gesteld omdat hij zo'n prima vakman was en hij alleen mocht reparaties aan haar wagen doen, had de baas gezegd. Zij had het gesprek afgebroken en was weg gegaan, de gravin, de baas, Albert en alle garages vervloekend. Als zij in die dagen een grote groene auto zag, had zij een schok gekregen, in de mening dat het de Chrysler van dat loeder was. Zij had gewalgd van groene wagens en er was een tijd geweest, dat zij alle automobielen gehaat en getracht had haar woede te koelen, door venijnige krassen in de lak van geparkeerde wagens te maken. Gevaarlijk gekkenwerk, maar het krassen schonk haar een troostende bevrediging en zij had het pas gestaakt nadat zij betrapt en op het nippertje ontkomen was.
Sophie was die middag vroeg en had voldoende tijd om nog even bij de drogist aan te gaan. Gewoonlijk was het hier tegen het etensuur niet druk, maar nu moest zij wachten op een besluiteloze juffrouw, die van alles hebben moest en bij de keus van elk artikel aarzelde en overwoog, alsof het om juwelen ging, die je maar één keer in je leven koopt. Ook een manier om de aandacht te trekken, als je zo lelijk bent dat de mannen niet naar je kijken, dacht zij. Zij was gaan zitten, keek om zich heen naar de volgepropte stellingen en snoof, genietend alsof zij iets lekkers proefde, de kruidige met de geuren van zeep en chemicaliën vermengde lucht op. Een gezellige winkel was het, een schemerig en knus priëel in de kale open straat, een stukje van de oude stad, dat was overgeplant naar de nieuwe buurt.
David, de broer van de eigenaar, stond achter de toonbank. Hij droeg een lange witte jas en een donker omrande bril en deed
| |
| |
haar, door uiterlijk en optreden, aan een dokter denken. Er was hier, ondanks het rommelige en de voorraad stoffers, boenders en andere huishoudelijke dingen, toch iets dat je aan apotheek en ziekenhuis herinnerde. Je kon hier ook terecht voor gevallen, die gewoonlijk door de apotheker werden behandeld en er werd verteld dat vrouwen hulp en raad konden krijgen voor moeilijkheden, waarmee zij bij de dokter niet konden aankomen. Deze geheimzinnigheid maakte voor Sophie de winkel alleen aantrekkelijker, de gebroeders Gorris interessanter, de inhoud van de glazen en stenen potjes met hun onbegrijpelijke opschriften gevaarlijker. Zij kon hier niet komen of zij moest zich afvragen wat die twee mannen met de vrouwen in dat kamertje achter de winkel bespraken, wat deze keurige doktershanden, die in de openbaarheid zakjes dicht vouwden en zeep afwogen, in het verborgene uitvoerden.
Van de beide broers kende zij David het best. Hij was een heer, aardig en niet onknap, maar hij had ook iets griezeligs. Hij kon je door zijn dikke brilleglazen soms zo doordringend en vreemd aankijken, dat je er koude rillingen van kreeg. Het zou haar niet hebben verwonderd, als zij zou hebben gehoord, dat hij een moord begaan of zich aan kleine meisjes vergrepen had. Maar dit deed aan haar sympathie geen afbreuk.
David was, dat had hij vaak genoeg laten blijken, op haar ook wel gesteld. Als zij in de winkel kwam hield hij altijd een praatje, hij gaf haar snoepjes mee voor haar dochtertje, vroeg haar op dansles vaker dan de andere vrouwen en tracteerde haar wel eens na afloop. Er was van haar kant zeker niet veel voor nodig om hem over de drempel van zijn aarzelen heen te helpen, hem er toe te brengen dat hij haar ten huwelijk vroeg. Als zij zijn hand maar eens wat langer vasthield en hem een zoentje toestond, kon zij zeker mevrouw Gorris, de vrouw van een drogist met een
| |
| |
eigen zaak worden. Stel je alleen voor, dat het dan later eens uitkwam, dat zij met een moordenaar of kinderverkrachter getrouwd was. En een eigen zaak? Die drogisterij was van zijn broer en David bezat waarschijnlijk geen cent. Als zij voor de tweede keer trouwde, zou zij er beter op moeten worden. Geen arme sloeber, zoals Albert, die je in de steek liet om er met een rijke opgedofte kaketoe vandoor te gaan. David mocht dan geen harde, gekerfde monteurshanden met zwarte nagelranden hebben en er een beetje als een dokter uitzien, een echte heer was hij toch ook niet. Hij stond, zoals zij, aan de verkeerde kant, voor de gesloten ingang naar het betere deel van de maatschappij, waar mensen zoals Herder en de andere heren van het wijkcentrum waren toegelaten.
- Wij zien elkaar vanavond toch? vroeg hij, toen hij haar, nadat zij haar boodschappen gedaan had, naar de deur bracht.
- Wat dacht je dan? Haar dansavondje wilde zij niet missen. De danslessen bij Brog en het wekelijkse bezoek aan de bioscoop, vormden haar enige ontspanning.
Tussen een paar voor de deurruit hangende reclameplaten door, keek hij haar na. Een fors en knap wijf, zoals zij daar over het asfalt van de brede rijbaan naar de overkant stapte. Nadat zij om de hoek verdwenen was, bleef hij in gepeins verzonken staan. Zoals na elke ontmoeting, hield zij hem ook nu weer bezig. Hij wist niet wat hij aan haar had, kon er niet achter komen of hij haar bij beetjes geschonken vriendschap als een uitlokking of als een uiting van voorzichtigheid zien moest. Haar houding verwarde en belette hem om uit zijn onzekerheid te geraken. Hij zou zichzelf geen antwoord hebben kunnen geven op de vraag of hij verliefd op haar was of alleen maar een avontuurtje wenste. Hij stelde zichzelf ook niet voor deze keus. David was er de man niet naar om besluiten voor of over zichzelf te nemen, zich een
| |
| |
doel te stellen en daarop zijn leven te richten. Hij was geen plannenmaker, die zich bezig hield met de toekomst, die aan morgen en overmorgen dacht, maar een man van het ogenblik, wiens lot, als de richting van een obstakels ontmoetende knikker in een speelautomaat, door reacties op toeval en ingeving werd bepaald. Zijn onrust en nieuwsgierigheid hadden hem ongedurig gemaakt en hem in allerlei uiteenlopende beroepen en ambachten gedreven, waarvan hij er niet een meester geworden was. Hij was als scheepsbediende in verre havens en als zomergids in toeristenstreken geweest, waar hij veel gezien, maar weinig ervaren en niets geleerd had. Tenslotte was hij bij zijn broer in de drogisterij terecht gekomen, waar hij zijn honger naar afwisseling en avontuur trachtte te stillen door toenadering tot de vrouwen te zoeken en hen, als toegift op zoutzuur en dropjes, met vriendelijkheidjes te verrassen.
Omdat zij last van hoofdpijn had en eerst nog even had gerust, kwam Sophie wat later op de dansles. Reeds bij de ingang legde David beslag op haar en zonder dat zij de anderen had begroet, begonnen zij te dansen op de muziek van een te luid afgestelde grammofoonversterker.
In het fondant-rose licht der met plastic schermpjes overkapte lampjes, bewogen zich minder dansers dan gewoonlijk. Er was ruimte en men kon zich wat vrijer bewegen in het kleine en doorgaans te volle zaaltje boven het café Het Kruispunt.
Voor Leo Brog, de dansleraar, betekende een slecht bezochte avond van gevorderden, die niet per cursus maar per keer betaalden, een strop, een gevaarlijke stoot tegen zijn wankelend budget. Al zijn klanten behoorden tot de arbeiderskringen en de kleine middenstand en hij moest concurreren. Hij was geen erkend dansleraar, maar had in zijn jongelingsjaren een danscursus ge- | |
| |
volgd en een paar prijzen verworven. Deze opleiding had hij voltooid met het kijken naar de dansende beren in de dierentuin, waar hij gedurende twee seizoenen hulpopzichter was geweest. Zoveel ervaring was hem voldoende basis voor zijn overtuiging, dat menige erkende dansleraar nog wel iets van hem opsteken kon. Op het tijdstip dat hij zich in het nieuwe stadsdeel vestigde en zijn financiële positie weer eens dringend behoefte aan verbetering had, gaf een gesprek met de eigenaar van Het Kruispunt hem een aanwijzing over de manier waarop dit zou kunnen gebeuren. Als die man voor het gebruik van het aardige zaaltje bovan zijn nieuwe zaak geen andere vergoeding dan de opbrengst der verplichte consumptie vroeg, waarom zou hij het dan niet eens met een dansschool proberen? Hij bezat nog een oude, maar toonbare smoking, voor het drukken van prospectussen wist hij wel een mannetje dat geen contante betaling verlangde en ook voor de muziek wist hij een oplossing, die geen cent hoefde te kosten. Hij had een juweel van een electrische grammofoon, een demonstratieapparaat van een op afbetaling leverende radiohandel waarvoor hij op provisiebasis als verkoper werkte. Zijn circulaires en de dure, maar nooit betaalde advertentie in het nieuwe buurtblad leverden niet veel op en gedurende het eerste seizoen had hij het moeten doen met een handjevol leerlingen. De vooruitzichten waren zo somber, dat hij het waarschijnlijk zou hebben opgegeven, als Betlem die, te weinig bier en koffie tappend, achter zijn kostbaar chroomnikkelen tabernakel ook op betere tijden hoopte, hem niet herhaaldelijk moed had ingesproken. De gezelligheidsavonden voor gevorderden brachten uitkomst. Het bezoek viel al dadelijk mee, de dansers brachten nieuwe leerlingen aan en Leo Brog begon er aardigheid in te krijgen. Hij breidde zijn programma uit met klaverjasavondjes en organiseerde spiritistische scéances met kleine groepen uitverkorenen. Deze veelzijdige
| |
| |
ontplooiing zijner activiteit gaf hem een bekendheid, die hem zowel geestelijk als materieel ten goede kwam. Het maakte hem niet alleen snel populair en een stadsdeel dat nog geen traditie had en waarvan de bewoners, die elkander niet kenden, behoefte hadden aan iemand tot wie zij zich om raad en voorlichting konden wenden, maar het verschafte hem ook introductie bij echtparen, aan wier woninginrichting en huwelijksgeluk alleen nog maar een radio of grammofoon ontbrak. Ook Betlem deelde in dit succes. De kaartavondjes werden in zijn zaak gehouden en op bijeenkomsten voor gevorderden was het soms zo vol, dat hij handen te kort kwam en zich achter zijn sissende en briesende expressomachine een gelukkige tovenaar voelde, die wonderen wist te verrichten met een handvol koffie en veel cichorei.
In de pauze gingen Sophie, David en een ander paar zitten aan de ronde tafel, die in een hoek, onder het schijnsel van een met linten en strikken versierde schemerlamp stond. De mannen bestelden bier, de vrouwen koffie. Sophie, die nog wat hoofdpijn had en een paar aspirientjes wilde innemen, vroeg er water bij. De grammofoon, wat zachter nu er niet gedanst werd, speelde een gesyncopeerde variatie op Gounod's Ave Maria. De tegelijk feestelijke en treurige muziek, bracht Sophie in een stemming van melancholische vreugde, alsof zij gast was op een bruiloft, waar de bruid begraven werd.
- Mooi, fluisterde zij, haar hand op Davids' arm leggend.
Hij streelde haar en keek haar door zijn brilleglazen vertrouwelijk aan, alsof hij begreep, wat door deze muziek in haar omging. Als zij alleen waren geweest, zou zij misschien haar hoofd tegen zijn arm hebben gelegd om uit te huilen, maar nu hield zij zich goed en wist zich op een paar tranen na te bedwingen.
Zou zij toch wel iets willen, vroeg hij zich af, haar blote arm teder omvattend.
| |
| |
Sophie huiverde. Zij dacht aan het enge kamertje achter de drogisterij, waar de bruidegom zijn bruid uit liefde had vermoord.
- Wat heb je? vroeg hij.
- Niks. Alleen nog hoofdpijn. Zij liet een paar aspirientjes in het glas met water vallen.
Brog kwam bij hen zitten, bekeek het kokertje en schudde afkeurend zijn hoofd, toen hij haar in het troebel geworden water zag roeren.
- De mensen slikken veel te veel van die rommel. Salicylzuur is de pest, dat kan gaten in je maagwand branden. Op z'n minst brengt het je spijsvertering in de war en maakt het je bloed zuur. Wacht nu eens even, riep hij, toen hij zag dat zij het glas wilde leegdrinken. Wat scheelt er aan?
- Zij heefthoofdpijn, zei David. Een aspirientje kan geen kwaad.
- Meer dan je denkt. Alle chemicaliën zijn schadelijk, er gaat niets boven de natuur. Laat dat nu eens staan, dan zal ik je van je hoofdpijn afhelpen. Geen geknoei, maar de natuurlijke weg: magnetisme.
- Kan dat? vroeg Sophie geïnteresseerd. Zij vond het fijn dat Brog zich met haar bemoeide, haar in bescherming nam tegen gewone, gevaarlijke dingen en zei dat haar iets bizonders toekwam. Zijn zorg was vererend, alsof een generaal of een prins die je tegenkwam, van zijn paard afstapte en je met een buiging vroeg of je de natuurlijke weg met hem wilde bewandelen.
- Het kan zeker, verklaarde Brog, als je er in gelooft en meewerkt.
Zij knikte haastig en gretig, bang zijn belangstelling te verliezen.
- Kom dan maar even mee, naar een rustig hoekje. Hij keek zoekend om zich heen, alsof hij het zaaltje voor de eerste keer zag.
| |
| |
Te veel rumoer, te veel mensen. Zij moesten maar naar de garderobe gaan en een paar stoelen meenemen.
David keek hen na. Hij was jaloers, maar nog meer nieuwsgierig en zou graag zijn meegegaan.
- Flauwekul, mompelde hij, in het doorvlokte aspirienewater roerend. Wij verkopen per week honderden kokertjes, vervolgde hij tot de man tegenover hem. Als het schadelijk was, zouden ze het wel verbieden.
- Och, dat is niet gezegd, antwoordde de ander, die als worstmaker in een fabriek van fijne vleeswaren werkte.
Sophie trilde en haar tanden klapperden, toen zij tegenover de dansleraar plaats nam.
- Je hoeft niet bang te zijn, er gebeurt niets. Rustig zitten en vooral passief blijven.
Zij wilde wel passief blijven, als hij maar zei wat hij daarmee bedoelde.
- Kijk mij eens aan, zei hìj, haar hoofd tussen zijn handen nemend en zijn vingertoppen op haar slapen leggend.
Prettig koel was die aanraking, alsof er een natte doek op haar hoofd werd gelegd. De rillingen hielden op, maar toch bleef zij onrustig, was zij bang voor zijn strak op haar gerichte ogen, welker pupillen zich schenen te verwijden tot donkere gaten, grotten waarin iets op haar loerde. Haar schichtige blikken ontgingen hem niet en hij zei, dat zij haar ogen wel sluiten kon.
- Als je nu rustig blijft, dan zul je zo meteen de krachtstroom wel voelen, die uit mijn vingertoppen komt. Dat is het magnetisme, de genezende natuur.
Zonder haar aan te raken, begon hij strelende bewegingen langs haar voorhoofd te maken. Zijn vingers volgden strijkend de omtrek van haar schedel, alsof hij met lucht een laag er omheen boetseerde. Een paar maal onderbrak hij deze bewegingen, om
| |
| |
zijn handen omlaag te zwaaien, iets van zich af te schudden en daarbij een knallend geluid met zijn vingertoppen te maken. Toen hij dit voor de eerste keer deed, opende zij verschrikt haar ogen.
- Dat is je zieke aura, die ik van je afhaal, legde hij uit. Als ik het niet van mij afsla, loop ik de kans dat ik het zelf krijg. Je treft het anders wel, want ik voel dat ik vanavond veel kracht heb. Merk je al iets?
Van alles merkte zij, te veel om op te noemen. Zij koesterde zich in zijn lichamelijke nabijheid en voelde een aangename doezeligheid, alsof zij, op het punt van inslapen, in een bed lag van watten, die doortrokken waren van zijn lichaamslucht en de geur van sigarenrook. Bang was zij niet meer, maar zij begon zich af te vragen, of Brog met zijn magnetisme nog iets anders bedoelde dan hij gezegd had. Dat weke gestrijk was niet onprettig, maar als je er bij ging denken, dan hield je het niet uit. Wat haar betrof mocht hij zijn gang gaan en het wat steviger aanpakken.
- Nu trekt de pijn uit je hoofd weg, hoorde zij hem zeggen.
Of het de pijn was wist zij niet, maar het trekken bemerkte zij duidelijk. Het trok ook niet bepaald, het was meer alsof er vliegen over haar voorhoofd liepen.
- Het kriebelt een beetje.
- Magnetische golven, verklaarde hij. De meeste pijn moet er nu al uit zijn. Voel je het?
Zij probeerde het te voelen, maar kon niet nagaan of zij nog hoofdpijn had. Na de vliegen kwam de wind, een gewaarwording van kou, alsof zij in de tocht zat. Zij opende haar ogen, zag een gezicht dat rood van inspanning was, een voorhoofd waarop zweetdruppels stonden.
- 't Is weg, zei ze, een paar keer haar voorhoofd fronsend. Waarachtig, ik voel het niet meer.
| |
| |
- Kan ook niet anders, het stroomde er gewoonweg uit, antwoordde hij, alsof hij het over een leeglopende gootsteen had. Hij had een prijscourant van radiotoestellen uit zijn zak gehaald en wuifde zich daarmee wat koelte toe. Ik voelde dadelijk dat het goed zat en dat er contact was. Dat is er niet altijd, zie je. Met sommige mensen is het niets gedaan, maar jij hebt het.
- Denk je?
- Reusachtig!
Zij vond het heerlijk, dat Brog ervan overtuigd was dat zij het had en nog wel reusachtig. Dat zij niet helemaal begreep wat hij bedoelde, kwam er minder op aan. Zij was anders, niet zoals de meeste mensen, met wie het niets gedaan was. Hij had iets in haar ontdekt dat haar onderscheidde, iets bizonders, dat anderen niet hadden. Zij had altijd wel geweten, dat er maar één Sophie Klint op de wereld was, een vrouw met je weet niet wat, een buitenbeentje. Gelukkig had nu eindelijk iemand die het weten kon het ontdekt en gezegd. Het zou haar wat waard zijn geweest, als dat stuk ongeluk van een Albert, die zich aan dat snertwijf verslingerd had, dit had kunnen horen.
- Als kind heb ik het al gehad, zei ze peinzend.
Brog keek haar vragend aan.
- Droom je veel?
- Altijd.
- Ik geloof dat je een goed medium bent. Zonde dat je er niets aan doet, want het straalt om zo te zeggen van je af. Je hebt zeker ook wel eens van vroegere levens gedroomd?
Wat moest zij daar nu op antwoorden? Dat zij een goed medium zou zijn, wilde zij graag aannemen, maar van de verleden tijd wist zij niets. Zij was nooit-sterk in geschiedenis geweest.
- Reïncarnatie, verduidelijkte hij. Een mens leeft meer dan één keer. Als je dood gaat, dan sterft je lichaam, maar je ziel heeft
| |
| |
daar niks mee te maken, want die blijft leven en komt later weer terug. Er zijn mensen die zich die vroegere levens in hun dromen herinneren. Je kunt ze daar ook een handje mee helpen door magnetisme of hypnose. Met hypnose gaat het meestal het best, daardoor schakel je de weerstanden uit en kun je er alles tot op de grond uithalen. Ik zou je eens moeten hypnotiseren.
Sophie zei niets en knikte alleen maar. Zij voelde zich bedolven onder een lawine van geheimzinnigheid. Over hypnose had zij allerlei naars gehoord, daarmee kon je een mens dwingen de gekste dingen te doen, zelfs moorden. Onder andere omstandigheden zou het haar hebben afgeschrikt, maar zoals Brog het op een gemoedelijke toon en in een gewoon kleedkamertje had gezegd, klonk het helemaal niet griezelig.
- Als kind had je het al, herhaalde hij. Bij kinderen zijn de bovennatuurlijke gevoelens sterker en zuiverder, bij de ouderen stompen ze af. Heb je nooit dromen gehad die uitkwamen, wel eens voorspellingen gedaan?
- Dat van Albert heb ik destijds voorspeld.
- Dat zegt niets, want dat zag je aankomen. Ik bedoel iets bijzonders. Denk eens na.
- Als kind heb ik wel eens toevallen gehad.
- Daar hebben we het! riep hij, zijn handen op haar schouders leggend. Dacht ik het niet? Eén brok natuur.
De deur ging open. David, die zijn nieuwsgierigheid niet langer had kunnen bedwingen, vroeg waar zij bleven. De mensen werden ongeduldig.
- Wij spreken er nog wel eens over, besloot Brog.
Hij herinnerde zich dat hij in dit leven ook nog zoiets als dansleraar was, ging het zaaltje in en klapte in zijn handen.
- En je hoofdpijn? vroeg David.
- Helemaal over.
| |
| |
Gek, zonder aspiriene, dacht hij. Maar als Sophie het zei, dan zou het wel waar zijn. Waarom ook zou menselijke kracht minder zijn dan zo'n onnozel aspirienetabletje?
|
|