| |
| |
| |
1
Zoals gewoonlijk, was het Frans Herder die de spreker van de avond uitgeleide deed. Bij de auto gekomen, bleven zij nog even staan, alsof zij een laatste woord van elkander verwachtten. Toen de vertrekkende achter het stuur was gaan zitten, gaven zij elkander een hand.
- Laten wij hopen, dat het een volgende keer beter is, zei Herder.
De starter gromde en de motor sloeg aan met een gierend geluid, dat de stille straat vulde. Nog even zag hij het silhouet van de bestuurder tegen het schijnsel van een straatlantaarn, toen de wagen, bijna geluidloos als een bootje dat van de oever afdrijft, van de trottoirrand weggleed. De robijnrode achterlichten zakten weg in de duisternis, zwaaiden de hoek om en verdwenen.
Herder draaide zich om en keek naar de verlichte vensterramen van het zaaltje, waarin de bestuursleden van het Wijkcentrum nog bijeen zaten. Hij zag er tegenop om weer naar binnen te gaan, omdat hij verwachtte dat de critiek los zou komen, nu de spreker vertrokken was. Overbodig gepraat, zoals altijd, als het over vervelende kwesties ging, waaraan toch niets veranderd kon worden. Gezoek naar oorzaken, dat niets opleverde, zodat men de man die alles georganiseerd had dan maar als zondebok aanwees. Maar hij had zichzelf niets te verwijten, de door hem aanbevolen spreker had de verwachtingen niet teleurgesteld en aan zijn voorbereiding had het zeker niet gelegen dat er zo weinig mensen gekomen waren. Hij was het echter geweest die de
| |
| |
lezing had doorgezet, ondanks de tegenwerpingen van sommige bestuursleden. Die hadden nu gelijk gekregen en zouden hun spijt, omdat zij waren gezwicht wel in verwijten omzetten. Zij hadden niet veel weten in te brengen tegen zijn argument, dat de vereniging voor Volksontwikkeling niet alleen bestond om kinderen van de straat te houden en volwassenen wat verstrooiing te bezorgen. Het opvoedende, instructieve werk mocht niet verwaarloosd worden. En hoe zou men dit beter kunnen behartigen dan door het organiseren van lezingen, waar sprekers van naam onderwerpen, die de moeite waard waren, behandelden? Waar moest het heen, als men het zelfs niet meer aandurfde om een veelgelezen auteur te laten optreden, die met een belachelijk klein honorarium genoegen genomen had? Tenslotte was het hem gelukt een meerderheid voor zijn voorstel te winnen. De avond was doorgegaan, doch de spreker had zijn interessante voordracht over de bedreigde vrijheid voor een beschamend klein auditorium moeten houden. Wij krijgen het zaaltje wel vol, had hij beloofd, tachtig toehoorders is niets bij een ledental van over de vijf honderd. Het was bij drie en twintig gebleven, de bestuursleden inbegrepen. Taverne, de scepticus, had gelijk gekregen.
Zijn tegenzin overwinnend, liep hij langzaam naar binnen.
- Een volledige mislukking, zei hij, om de anderen voor te zijn.
- Niet volledig, antwoordde Taverne.
Hij keek de journalist vragend aan.
- Ik meen het. Die lezing was puik en die man had het voor een stampvolle zaal niet beter kunnen doen. Maar de bedreigde vrijheid, die hij zo sympathiek heeft verdedigd, zal er niet veel zij bij spinnen.
- Dat gezeur ook over problemen in een plezierige tijd. De mensen verlangen ontspanning, vermaak, zij willen lachen. De radio, nietwaar Holmers?, vroeg dokter Drewes.
| |
| |
De tegenover hem zittende jongere man trok zijn wenkbrauwen op en knikte bedachtzaam. - Vanavond was de wekelijkse uitzending van Knufje, de vrolijke postbode. Dan krijg je de mensen met geen stok bij hun radiotoestellen weg.
- Het ziet er niet best met de wereld uit als zelfs de brievenbestellers de vrijheid belagen, zei Taverne.
- Hebt u er wel eens naar geluisterd? vroeg Holmers, de boekhandelaar.
Luns, het schoolhoofd, had het eenmaal geprobeerd en was er bij in slaap gevallen.
- Op dit punt wint de radio het, zei Taverne. Bij een lezing slaap je nooit echt lekker, omdat je bang bent dat je gaat snurken.
In de deuropening aan de smalle kant van de zaal verscheen een vrouw, die op de drempel bleef staan.
- Is het klaar, Sophie? vroeg Herder. De dames en heren willen nog wel een kop koffie.
- Mits het niet te lang duurt, want ik moet nog naar een patient, antwoordde de dokter. En met die lezingen moeten wij toch maar proberen door te gaan. Het hoofdbestuur moet dan maar financieel bijspringen.
- Populaire onderwerpen, de aankondigingen zo aantrekkelijk en eenvoudig mogelijk opstellen, de mensen vooral niet afschrikken, vond Luns. Onwetenden zijn gauw kopschuw, als de dood voor iets waarover ze zouden moeten nadenken. Wie wil opvoeden, moet met de grootste voorzichtigheid te werk gaan.
- Opvoeden? Holmers grinnikte zacht. Dankbaar werk.
- Jij gelooft het langzamerhand wel, nietwaar Joop?, vroeg de journalist. Door schade, maar nog juist zonder schande, ben jij wel zo wijs geworden, dat je de opvoeding der volwassenen liever aan de Knufjes overlaat.
De boekhandelaar zweeg, een weinig onaangenaam getroffen.
| |
| |
Taverne was geen kwade vent, maar gaf te veel toe aan zijn neiging om zich ten koste van anderen te vermaken. Waarvoor was het nu weer nodig om te zinspelen op de teleurstellende ervaringen, die hij had opgedaan bij zijn pogingen om de bewoners van het nieuwe stadsdeel goede boeken te leren lezen? Waarom moest hij hem weer aan zijn mislukking herinneren? Zijn naaste buren, de slager en de kruidenier, ging het goed, maar aan zijn altijd keurige etalage met goede boeken, die in een langzaam verkleuringsproces verdorden, liep men voorbij. Een enkele maal raakte hij eens een kinderboek kwijt, maar voor het overige bestond zijn omzet uit wat schrijf behoeften en papierwaren. Zonder de uideenbibliotheek en het dagbladagentuur had hij zijn zaakje wel kunnen sluiten. Het was Taverne geweest, die hem het agentschap bezorgd had. De journalist had hem ook op andere manieren geholpen en hoewel Holmers dit wel wilde erkennen, stootte hij zich toch aan Taverne's spot, die hem van het begin af gewaarschuwd had. Zijn voornemen om goede lectuur te brengen, zou moeten stranden op de onverschilligheid van een publiek dat voor boeken, goede of slechte, minder belangstelling had dan voor de kraters op de maan. De voorspelling was uitgekomen en hij had zich al gauw gedwongen gezien concessies te doen om zijn zaakje in stand te houden. Aan deze vernederende buiging voor de Knufjesgeest, was de hulpvaardige journalist medeplichtig geweest. De ziel van een boekhandel, vind je in zijn kasten, had Walter gezegd. Hoe beter de boeken, hoe mooier de ziel. Maar het hart van een boekhandel, zoals van elke winkel, is zijn kasregister. Nu kun je zonder ziel heel aardig leven, maar zonder hart red je het niet lang. Winkeliers die het belletje van hun kassa te weinig horen worden gedwongen naar de deurwaarder te luisteren. Nadat Holmers, die het niet met hem eens was, herhaaldelijk gezegd had, dat hij zijn zaakje beter sluiten kon als Ta- | |
| |
verne gelijk had, had deze tenslotte geantwoord dat hij dit dan maar doen moest. Het schijngevecht, waaraan hij in het begin maar had meegedaan, was hem gaan vervelen, toen Holmers het nog volhield nadat hij al lang water in zijn wijn gedaan had en een cultuurpionier geworden was, die dekking zocht achter een wal van beeldromans en smoezelige bibliotheekboeken. Niet dat hij daar iets tegen had, maar dan moest je niet met een verongelijkt gezicht over je borstwering heen kijken. Bij gebrek aan beter, kon ook het kassabelletje als ideaal dienst doen. Als hij geroepen meende te zijn om het heil dezer wereld te bevorderen, dan moest hij zijn bazar maar sluiten, bij de zending of in de politiek gaan of het desnoods als onderwijzer of journalist proberen. Hij was achter zijn toonbank gebleven en had zich laten troosten door het belletje van de kassa. Maar het bleef hem hinderen als zijn kennissen meenden dat het hem nu goed genoeg ging, om een grapje over zijn vroeger tekort aan werkelijkheidszin te kunnen maken.
- Je krijgt de mensen hier in de buurt niet gemakkelijk voor iets beters, zei mevrouw Greunt.
- Schei maar uit, zuchtte Luns. Ik heb hun kinderen op school.
Holmers glimlachte begrijpend. Ook hij wist ervan mee te praten. Als een rechercheur moest hij jacht maken op zijn bibliotheekboeken, die men niet terug bracht. En dan, wat werd er gelezen en hoe! Die middag had hij een plak bloedworst als bladwijzer in een dure historische roman gevonden.
- Een smeerkees, die lezer, maar toch wel iemand met cultuurbegrip, lachte Walter. Want wat anders is geschiedschrijving dan bloedworst verpakt in een vliesje beschaving?
- Hier ontbreekt zelfs dat vliesje beschaving, zei mevrouw Greunt. Zij had zich het leven in dit nieuwe stadsdeel anders voorgesteld.
| |
| |
Herder meende iets ter verdediging van zijn buurtgenoten te moeten inbrengen. Als de enige maatschappelijke werker in dit gezelschap, had hij waarschijnlijk een wat betere kijk op de achtergronden. Alles was nog te nieuw, er was hier nog geen gemeenschap, de mensen moesten nog tot rust komen en wennen. De belangstelling zou dan wel komen. In de oude stad had de vereniging in het begin met nog veel grotere moeilijkheden te kampen gehad.
- Toen hadden ze nog tijd om te luisteren, omdat de radio niet de hele dag aanstond, viel Taverne hem in de rede. De gewone man had toen minder te eten, maar vulde zijn menu met idealen aan. Tegenwoordig is hij verzorgd, maar gestroomlijnd, in de vorm geperst en in cellofaan en plastic verpakt.
- Toen ik een meisje was gingen wij 's avonds, zonder te hebben gegeten, wel rechtstreeks van het atelier naar een concert of een lezing, zei mevrouw Greunt. Kom daar tegenwoordig eens om. De mensen willen nergens moeite meer voor doen, niet meer vechten.
- Je vecht niet gemakkelijk als je stijf in de plastic zit, zei Taverne.
- Vervlakking, maar misschien ook onverschilligheid uit onmacht, meende dokter Drewes. Wie beseft dat hij machteloos is, komt er moeilijk toe zich te verweren. Twee wereldoorlogen een stuk of wat mensenslachtingen op grote schaal, bedreiging met de atoombom, politieke verwarring en een wanbeleid, dat het individu in de watten legt, maar met de mens geen raad weet. De tegenwoordige generatie heeft geen problemen meer, omdat zij heeft moeten erkennen dat haar problemen onoplosbaar zijn.
- Ik geloof eerder dat de massa geleerd heeft het met wat simpeler dingen dan idealen en problemen te doen, hernam Taverne. Televisie, rock and roll, sport en film; deze generatie komt heel aardig uit met haar Knufjes.
| |
| |
- Zij komt veel te kort, al voelen de meesten dit niet. Maar de roes is onvoldoende, er blijft een onbevredigd verlangen naar iets anders, iets dat men geen naam kan geven.
- Ruikt dat niet een tikje naar de wierook van het mysticisme? vroeg de journalist. Wat, in 's hemelsnaam, zou de massa verlangen?
- Van een algemeen bewust verlangen kan niet gesproken worden, antwoordde de dokter, maar naar mijn mening heeft deze wereld een nieuwe filosofie of misschien een nieuwe godsdienst nodig.
- Ik denk niet dat de mensen daarop zitten te wachten.
- Dat beweerde ik ook niet. Toch is het niet alleen uit verveling dat zij afleiding zoeken. Ik zie er ook een poging in om te ontvluchten aan een werkelijkheid, waarin zij zich niet gelukkig voelen. Ik geloof, dat juist de vertechnisering van de samenleving de behoefte aan irrationele waarden heeft doen toenemen.
- Dus mooie dromen inplaats van een lelijke werkelijkheid?
- Het behoeven niet beslist mooie dromen te zijn. Als het maar iets is waarin ze kunnen geloven, iets dat hoop geeft.
- Een wonder bijvoorbeeld?
- Als het maar geen technisch wonder is, waarmee alleen maar gespeeld wordt, maar dat onbevredigd laat. Als het anders was, zou er niet zoveel bijgeloof bestaan.
- Dat is waar, gaf Taverne toe, onze tijd is bijgeloviger dan de middeleeuwen.
- Overdreven, zei Herder, die zwijgend had toegeluisterd. Wij zijn toch waarachtig geen geestenbezweerders meer. De godsgerichten en heksenprocessen, de bezweringsdansen en de brandstapels behoren tot het verleden.
- Ons bijgeloof heeft ten dele andere vormen aangenomen, antwoordde Walter, wij hebben nu dieptepsychologie, reclame,
| |
| |
sport en moderne kunst. Onze dansende Derwishen kun je vinden bij de jazzconcerten, waar bezetenen in hysterisch geschreeuw losbarsten en stoelzittingen kapot snijden, de godsgerichten van deze tijd worden gehouden op de voetbalvelden der stadions en inplaats van toverdranken slikken wij slaapmiddelen.
- En zijn wij er desondanks toch niet een tikje op vooruit gegaan? vroeg Herder lachend.
- Voor zover je civilisatie en comfort vooruitgang kunt noemen. Maar de innerlijke onrust, het tekort aan geestelijke waarden en aan zekerheid is groter dan vroeger. Er is meer verwarring, meer vrees waarmee de mensen geen weg weten en waaraan zij trachten te ontkomen door hun heil bij de Knufjes te zoeken.
- Die ze met lege handen en verkleumde zielen in de kou laten staan, zei Holmers.
- Wij brengen het er niet zo heel veel beter af. Maar goed; onderbrak Taverne zichzelf, ons wijkcentrum is geen psychiatrische kliniek of een kerk en een beetje kennis is geen beletsel om het geluk deelachtig te worden. Nietwaar dokter?
- Behoeft het althans niet te zijn, antwoordde Drewes ernstig maar met een knipoogje dat bewees, dat Taverne's spottende toon hem niet ontgaan was. Hij maakte aanstalten om te vertrekken en de anderen volgden zijn voorbeeld.
Het was Herder meegevallen, dat hij zo weinig over de mislukte avond te horen gekregen had. Onverdiende critiek, al werd zij dan ook met de beste bedoelingen geuit door mensen die je welgezind waren, bleef onaangenaam. Ditmaal had hij zijn beleid echter niet behoeven te verdedigen. Aan critiek waren zij nauwelijks toegekomen en het was bij algemeenheden gebleven, omdat het hoofdzakelijk door Drewes en Taverne gevoerde gesprek de aandacht afgeleid had.
| |
| |
Hij was in het half verlichte zaaltje blijven zitten en keek door de openstaande deur in het keukentje, waar Sophie nog bezig was. Toen zij haar armen ophief om de bovenste plank van de kast te bereiken, ging haar korte rok mee omhoog, zodat hij haar benen tot aan de knieholten kon zien. Zij had goed gevormde kuiten, waarvan de lijnen verstrakt werden door het omspannende laagje der nylons. Ook nu weer viel het hem op dat zij er, voor een vrouw die uit werken ging, goed verzorgd uitzag. Zij maakte een jeugdige indruk, had een frisse huidskleur, een zinnelijke mond en een stevig lichaam, dat iets meisjesachtigs behouden had. Als corset en bustehouder waren uitgetrokken, zouden die vormen wel wat verslappen, maar tot een ontredderende verzakking zou het zeker niet komen. Daarvoor was haar lichaam nog te veerkrachtig.
Zij kwam binnen, ging op de hoek van een tafeltje zitten en vroeg of zij, voordat zij wegging, nog iets voor hem kon doen. De punt van het tafelblad drukte in de bil van het been, dat zij zacht heen en weer het slingeren. Waarschijnlijk gebeurde dit niet onopzettelijk, daarvoor werd te veel te zien gegeven. Heel mooi, dat been en bedankt voor de aantrekkelijke offerte, maar hij zou er niet op ingaan. Meneer was te oud om zich met dergelijke doorzichtige trucjes te laten vangen. Was hij? Hij stond op en wendde zijn blik af. Afstand bewaren, geen stommiteiten, die de goede verstandhouding konden bederven. Zij was de werkster en hij meneer de chef. Een goede werkster, die meer deed dan werd verlangd en een geschikte chef, die dit op prijs wist te stellen. Hij was haar erkentelijk voor de kleine diensten die zij hem, buiten haar taak om, bewees, voor het begrip en medeleven dat zij toonde, door hem te ontlasten van beslommeringen, die het bestaan van een alleenstaande man meebrengt. Hierin schuilde echter het gevaar voor een te enge toenadering, die haar aanleiding
| |
| |
zou kunnen geven om bizondere aanspraken te stellen. Hij moest de vriendschap dus rantsoeneren, de chef blijven en intimiteiten vermijden. Zij leek hem juist het type om van een avontuurtje een drama te maken en zich het bedrogen slachtoffer te voelen, als het anders hep dan zij zich voorstelde.
- Ga maar naar huis, zei hij. Het is al laat. En bedankt voor je moeite.
Hij bracht haar naar de deur en keek haar na. Een afgrond van een straat met steile wanden en op de bodem een enkel figuurtje, dat kleiner geworden was en iets hulpbehoevends gekregen had. De mensen zijn eenzaam, dacht hij, zij ook. Maar hij was nu eenmaal de chef.
Zijn woonkamer, die hij binnendoor bereiken kon, lag boven de zaal. Hij draaide het licht aan, keek besluiteloos om zich heen en ging voor het raam zitten. Kil en onherbergzaam was het hier, oneigen als een hotelkamer. Maar zelden vond hij hier de gezelligheid, waaraan hij gewoonlijk behoefte had, als hij met zijn werk klaar was. Overdag, als hij beneden druk met de mensen bezig was, dacht hij niet aan zichzelf, maar zodra hij boven was, kreeg de eenzaamheid vat op hem en voelde hij zich verlaten en ontevreden. Toen Ella leefde was dit nooit voorgekomen. Maar toen had hij ook nog werk dat hem boeide en in beslag nam, een taak voor een man. Een verkeersongeval, dat hem gedeeltelijk invalide maakte, had hem gedwongen zijn baan als technisch opzichter op te geven en naar lichtere werkzaamheden uit te zien. Maatschappelijke belangstelling en de verwachting dat hij nuttig en interessant werk zou kunnen doen, hadden hem er toe gebracht te solliciteren, toen voor het nieuwe Wijkcentrum een leider werd gevraagd. Hij had zijn nieuwe taak met geestdrift aangepakt, maar al gauw was hem gebleken, dat van zijn mooie plannen niet veel te verwezenlijken viel. Weinig geld en te ge- | |
| |
ringe belangstelling hadden hem gedwongen concessies te doen, zich hoofdzakelijk bezig te houden met beuzelarijen en onbenullige karweitjes op te knappen. Het was een geknutsel dat geen bevrediging schonk, een geleuter over spaarfondsjes, gezellige avonden en uitstapjes, dat hem dikwijls de keel uithing. Hij was de man niet om voor kinderjuffrouw te spelen over bengels die van de straat moesten worden gehouden of te fungeren als toeziend voogd over volwassenen, die met zichzelf en hun vrije tijd geen raad wisten. Als idealist had je gevochten voor kortere arbeidstijden en als tot bezinning gekomen man zat je opgescheept met je vroegere beschermelingen, die met hun ziel onder hun arm door de vrijheid dwaalden. Een vraagbaak voor geestelijk minvermogenden was hij geworden, het orakel van het Wijkcentrum, een fröbelse zieleherder. Bij wie kon hij aankloppen als zijn eenzaamheid en de pijn in zijn geknauwd lichaam ondragelijk werden, waar vond hij steun in zijn moeilijkheden?
In de slaapkamer bleef hij staan voor Ella's portret. Over twee maanden zou het vier jaar geleden zijn dat zij gestorven was. Nog altijd ging er geen dag voorbij zonder dat hij aan haar dacht, haar niet miste en toch kon hij zich, wonderlijk genoeg, zelfs met behulp van haar portret, nog maar met moeite voor de geest halen hoe zij er uit gezien had. Twintig jaar waren zij getrouwd, goede kameraden geweest, een stuk leven dat nu ineengeschrompeld scheen te zijn tot één enkele gebeurtenis, één voorval tussen duizenden andere. Ella was voorbij, verdwenen en, ondanks alles, bijna vergeten. Zo verloor je het verband met het verleden en raakte je vervreemd van hen die gestorven waren. Het ging je overigens niet veel beter met de levenden, die uit je gezichtskring verdwenen waren. Wat had zijn enig kind nog voor hem te betekenen? Ruim twee jaar was Marianne nu in Amerika en hoewel haar maandelijkse brieven een gebeurtenis voor hem waren,
| |
| |
waarnaar hij steeds weer verlangde tegen de tijd dat hij post kon verwachten, speelde zij in zijn bestaan toch bijna geen rol meer. Een enkele maal vond hij wat troost bij de gedachte dat zij er, ver weg en onbereikbaar, althans nog was en dat zij elkaar eens nog terug zouden zien. Een onzekere en magere rekening op de toekomst, maar hij moest het er mee doen, omdat hem niets anders was overgebleven.
Hij kleedde zich uit en stak het licht op het nachtkastje aan. Met een boek tussen de beschermende dekens, voelde hij zich minder kaal, minder alleen, kon hij de gedachten aan zichzelf loslaten, de tobber die hem dwars zat vergeten.
|
|