Uilenspiegel geneest de zieken in het hospitaal te Neurenberg zonder geneesmiddelen.
Toen Uilenspiegel eens in deze stad kwam, kreeg hij het in het hoofd om zich voor een wonderdokter uit te geven. Hij maakte door aanplakbiljetten aan de hoeken der straten bekend, dat een geleerd arts was aangekomen, die alle zieken, zelfs de ergste, in korten tijd kon genezen. De menschen verdrongen zich als 't ware om die biljetten te lezen, en vele kwamen in het huis waar Uilenspiegel vertoefde om met hem over zieken, in hunne familie, te spreken. - Onder zijne bezoekers was ook de Arts van het Stads-ziekenhuis, waarin zich op dat oogenblik vele zieken bevonden. Deze verlangde er zeer naar dat een aantal zieken het gesticht zouden verlaten, want hij wilde gaarne met verlof en er bestond een bepaling, dat dit niet mocht geschieden of het aantal zieken moest beneden een vastgesteld getal zijn, en nu overtrof het ver dat cijfer.
Uilenspiegel was met dat bezoek zeer ingenomen, ‘want,’ zeide hij, ‘nu kan ik mijn roem vestigen.’ Hij liet zich f 100 vooruit betalen en nam aan voor dit spotprijsje al de zieken in één dag zoo ver te genezen, dat zij allen uit eigene keus het hospitaal zouden verlaten. Hij werd nu in het ziekenhuis toegelaten, liep bij al de zieken rond en vroeg hen eerst wat zij scheelden. Aan iedere zieke zeide hij iets in stilte en vorderde geheimhouding van hetgeen hij hen gezegd had. En wat meent gij wel dat hij den zieken in 't oor fluisterde? Hij zeide aan allen hetzelfde en wel dit:
‘Ik zal al de zieken genezen en op de been helpen; daartoe bestaat slechts één middel, namelijk dat ik een uwer tot asch verbrande en daarvan een geneesmiddel bereide dat u allen zonder onderscheid gezond zal maken. Die nu van u het ziekste is, moet verbrand worden om al de overigen te redden. Om nu morgen te weten wiens lot het is het geneesmiddel voor zijne broeders te worden, zal ik met den dokter van dit gesticht hierkomen en aan de deur uitroepen: “wie van u niet ziek is haaste zich om het hospitaal te verlaten!” Dan zal blijken wie achterblijft. Deze moet ik beschouwen als het meest ziek te zijn, en hij zal tot asch verbrand worden. Talm dus niet zoodra ik roep, want de laatste moet het gelag betalen.’ - Dit zeide de wonderdokter tot alle zieken. Des anderen daags kwam Uilenspiegel met den Arts van het gesticht, voor de deur en riep met luider stemme: ‘Wie gezond is kome er uit!’ Nauwelijks had hij dit uitgeroepen of al de zieken haastten zich om op te staan en zoo goed zij konden het hospitaal te verlaten. Niemand wilde de laatste of de ziekste zijn, ieder vreesde er voor om verbrand te worden. Zie maar eens op de plaat hoe de een voor den ander zijn best doet om er uit te geraken. De wonderdokter heeft veel zelfvoldoening van zijn werk en de Arts van het ziekenhuis is zeer verwonderd en uiterst voldaan. ‘Door welk wonder,’ dus sprak hij tot Uilenspiegel, ‘hebt gij hen allen gezond gemaakt?’ ‘Ja,’ antwoordde deze; ‘ziet ge, dat is nu mijn geheim; - gij ziet dat uw hospitaal ledig is.’ Maar, ach hemel! het duurde niet lang; de gewaande gezonden, ze voelden wel dat ze weer naar het hospitaal terug moesten. Sommige kwamen des avonds al weder en de rest den volgenden dag. - De hospitaalmeester begreep daar niets van en vroeg hen: ‘Hoe komt het dat gij gisteren gezond waart en heden weer ziek zijt!’ Nu vertelden de zieken welke list de
wonderdokter gebruikt had om ze allen uit het hospitaal te lokken. Dit wekte de verbolgenheid van den Arts van het ziekenhuis in hooge mate op, en hij wilde den wonderdokter dadelijk ter verantwoording roepen, doch waar hij zocht Uilenspiegel was nergens te vinden. Hij had zich met zijn honderd gulden reeds uit de voeten gemaakt en kwam nooit meer onder de oogen van den gefopten Arts en hospitaal-meester, die, daar het getal der zieken eer toe- dan afnam, geen verlof kon bekomen, maar in tegendeel handen vol werk kreeg.