Uilenspiegel wascht in het dorp Neugefleten in Thuringen de pelzen van vele vrouwen.
In het dorp, bovengenoemd, kwam Uilenspiegel eens in eene herberg. De waardin vroeg hem wat zijn handwerk was. ‘Ik ben een waarzegger,’ was zijn antwoord. De herbergierster, die eene hupsche vrouw was, hield veel van een praatje en zeide zoo: ‘Ik houd wel van menschen die de waarheid zeggen, wees ons dus welkom!’ Uilenspiegel die weldra bemerkt had dat de waardin een weinig scheel zag, gaf daarop ten antwoord: ‘Knap, scheel vrouwtje, zeg mij, waar zal ik mijn pakje nederleggen?’ Hierover was de vrouw nu niet zeer in haar humeur. Zij toonde dit ook door te zeggen. ‘Zoo iets had ik niet van u verwacht. Ik hield u voor te fatsoenlijk om mij zulk een compliment te maken. Zoo iets heeft nog niemand mij gezegd.’ Uilenspiegel gaf heel gevat hierop weer ten antwoord: ‘Lieve vrouw, als ik altijd de waarheid moet spreken, kan ik hetgeen waar is ook niet verzwijgen.’ Dit gepast antwoord beviel de waardin nu weder bij uitstek en zij bleven nog eene wijl samen praten.
Onder vele andere zaken verhaalde Uilenspiegel, dat hij de kunst verstond om allerlei oud pelswerk op nieuw te wasschen, en wel zoo, dat het na de bewerking weer zoo goed als nieuw te voorschijn kwam. Dat vond de vrouw eene schoone uitvinding en zij verzocht hem haar pels die kuur te doen ondergaan. ‘Ja,’ sprak Uilenspiegel, ‘voor eene enkele pels is dat te veel onkosten, wanneer er nu meerder waren en ieder wilde mij twee kwartjes geven voor mijne moeite benevens hetgeen voor het wasschen der pelzen noodig is, dan zoude ik er wel toe willen overgaan.’
De waardin, die gaarne haar pelswerk vernieuwd wilde hebben, deed haar uiterste best om vele vrouwen te vinden, die dezelfde wensch hadden. Het duurde dan ook niet lang of een aantal vrouwen, schier allen van het dorp, kwamen met haar bont aandragen en betaalden ieder vooraf 50 cents. ‘Nu moet gij mij zoete melk en een groote ketel verschaffen,’ zeide de snaak. De waardin gaf een ketel en de vrouwen brachten de verlangde melk. ‘Als ieder uwer mij nu uit het bosch een bundel jong lindenhout haalt dan kan ik met het werk beginnen.’ Hij begon al vast om de pelzen in den ketel te doen en langzamerhand met melk te begieten. Intuschen gingen de vrouwen uit om het verlangde lindenhout te halen. Het bosch, waarheen zij gaan moesten, was wel op een half uur van het dorp gelegen, doch daar het schoon weder was besloten al de belanghebbenden er samen heen te wandelen. Zij deden dit en hadden onder weg heel veel pleizier, omdat zij het vooruitzicht hadden pelzen te krijgen, die er als nieuw zouden uitzien. Toen de vrouwen weg waren, deed Uilenspiegel zich eerst recht te goed aan de melk, die hij nog in de kannen had gehouden. Toen hij genoeg had, goot hij de overige melk in den ketel, vulde dien verder met water, stookte het vuur er onder dapper aan en maakte, dat hij met het ontvangen geld voor de wasscherij voortkwam. - Toen de vrouwen vervolgens met het lindenhout terug kwamen, dachten zij, dat de vreemdeling druk aan den arbeid was om hunne pelzen te vernieuwen, maar zij vonden den schelm niet, maar wel hare pelzen, die door de kuur, die Uilenspiegel ze had doen ondergaan, totaal bedorven waren. Zie, op de plaat staan ze allen rondom den grooten ketel. Eene der dames haalt een pels die geheel bedorven is met de vuurtang uit den ketel. Al de andere vrouwen staan er vol wanhoop bij, terwijl eene den vuist balt tegen den deugniet, die blij mocht zijn dat hij die lieve wijfjes uit de handen bleef, want hadden zij hem gekregen, dan zou het zeker
heel slecht voor den snaak afgeloopen zijn.