Uilenspiegel geeft zich uit als bakkersknecht en maakt goede zaken.
Op zijne reis kwam Tijl eens in een dorpsherberg in Brunswijk, en trof daar een bakker aan, die een knecht zocht. Daar hij op 't oogenblik niets aan de hand had en gaarne onder dak wou zijn, omdat hij niet veel geld op zak had, verhuurde hij zich bij dien bakker als knecht. Nu had hij vroeger wel eens in eene bakkerij dit werk afgezien, en daar hij nog al vlug van begrip en goed van aannemen was, vertrouwde hij, dat hij het bakkersbedrijf wel spoedig zou leeren. Het werk ging ook redelijk wel, zoolang het gedaan werd onder toezicht van den meester. Als deze evenwel niet tegenwoordig was, volgde de nieuwe knecht zijn luim en werkte bitter weinig. Nadat Tijl een paar dagen in zijnen nieuwen dienst geweest was, sprak zijn meester des avonds: ‘Tijl! ik ga heden nacht slapen. Gij weet nu reeds vrijwel wat er in mijne bakkerij omgaat, doe dus dezen nacht het werk alleen, evenals wij dit de vorige nachten samen deden. Tegen den morgen sta ik op en kom u helpen.’ ‘Heel goed, Baas!’ was het antwoord van Uilenspiegel. ‘maar zeg eens wat moet ik eigenlijk bakken?’ De meester die wat kort van stof was, gelijk men zegt, werd boos om die vraag, want wat was ook natuurlijker dan dat de knecht brood moest bakken. In zijn kwaadheid zeide hij daarom: ‘wat anders dan uilen en meerkatten?’ Met deze woorden ging hij heen en legde zich te slapen. Ha, vrind! dacht Tijl, dat heb je aan geen doove gezegd. Uilen en meerkatten zullen het zijn wat ik dezen nacht bak. Nadat hij dus het deeg had toebereid, maakte hij er geen brooden van, zooals gewoonlijk, maar hij maakte al maar figuren die uilen en meerkatten moesten voorstellen. Door zijne handigheid en goede gave van opmerking slaagde hij er bij uitstek in, om aan zijn deeg den vorm en de gedaante van deze dieren te geven. Het baksel viel bij uitstek goed uit, en toen de baas des morgens opstond vond hij in plaats van brooden niets dan gebakken uilen en meerkatten.
Hij werd woedend en wilde Tijl te lijf maar deze zeide: ‘Wel, Baas! ik heb niets anders gedaan dan wat mij bevolen is.’ ‘Uilskuiken!’ schold de meester. ‘Pardon’ sprak de knecht ‘een uilskuiken ben ik niet maar wel een Uilenspiegel!’ Intusschen zwoer de baas bij hoog en laag dat Tijl, de waarde van het deeg, dat bedorven was, zou vergoeden. - ‘Best,’ zei Tijl, ‘maar dan zijn ook de gebakken uilen en meerkatten voor mij.’ Hij betaalde den bakker en ging met zijn vreemdsoortig brood naar de herberg waar men dien dag feest hield, want het was juist St. Nikolaas. - Hier stelde hij zijn baksel ten toon en de menschen die er kwamen vonden de grap niet alleen heel aardig, maar ieder wilde gaarne een dezer brooden hebben. Tijl stelde den prijs eens zoo hoog als de waarde van een brood van hetzelfde gewicht, zoodat onze kwant heel goede zaken maakte. Sedert dien tijd is het de gewoonte geworden in dat deel van Duitschland, hetgeen op sommige plaatsen in ons land is nagevolgd, om aan kleine broodjes, die men bij gelegenheid van dit feest gebruikt, allerlei vreemdsoortige vormen te geven. Toen de bakker vernam dat Uilenspiegel zulke goede zaken met zijn vreemd baksel gemaakt had, vorderde hij het geld; maar onze snaak liet zich het winstje door hem behaald niet zoo gemakkelijk ontnemen. Hij zei dus: ‘Het deeg vergoed ik u, zooals gezegd is, maar de opbrengst der uilen en meerkatten komt in mijn tasch!’ De bakker begaf zich naar den rechter, die de beide partijen hoorde en, tot groot verdriet van den bakker, Tijl in het gelijk stelde. Nu was het in dien dienst voor hem niet langer uit te houden en hij trok heen om elders zijn geluk te beproeven.