Uilenspiegel geeft zich te Maagdenburg als kunstenaar uit.
Uit medelijden met den armen zwerver had de geestelijke, bij het vertrek van Tijl, hem boven zijn loon nog een goede reispenning geschonken. - Nu begaf hij zich naar Maagdenburg en leefde daar eenige dagen alsof hij schatten te verteren had. Hij bezocht de koffiehuizen en openbare plaatsen en gaf zich overal voor een groot kunstenaar uit. In dien tijd had de snaak wegens zijne streken reeds naam gemaakt, en zoodra men in de stad vernam, dat hij de persoon was van wien men reeds veel gehoord had, verlangde men van hem dat hij voor de Maagdenburgers een zijner kunsten zou vertoonen. Eerst hield hij zich als of hij dit niet wilde doen, doch hij handelde alleen maar zoo om de inwoners van de goede stad Maagdenburg meer begeerig te maken naar de kunsten die hij voorgaf te kunnen verrichten. - Ten laatste had hij al zijn geld verteerd, en begon naar een middel uit te zien om zijne beurs op nieuw te vullen. Hij wilde de Maagdenburgers eens echt bij den neus hebben, en verhaalde in de koffiehuizen, dat hij nu binnen kort zijn grootste kunststuk binnen deze stad vertoonen wilde. Hij liet dan ook werkelijk het volgende bericht door de stadsomroepers bekend maken: ‘De groote kunstenaar Tijl Uilenspiegel, zal over drie dagen van het dak van 't Stadhuis over de markt gaan vliegen! Al wie dat schouwspel wil genieten behoort zich tegen betaling van een stuiver van een plaats te voorzien.’
Het huis waar Tijl verblijf hield werd door duizenden bestormd, die ieder een stuiver kwam op offeren om een bewijs van toegang tot de markt te krijgen. - Uilenspiegel verkreeg door deze kunstgreep zoo veel geld als hij nog nooit in zijn leven bezeten had. - Hij voorzag zich van een pak kleeren zooals kunstemakers in dien tijd gewoonlijk droegen, trok een haan den staart uit, zette dien op zijn hoed en nam nog eenige maatregelen, om, als het tijd was, zich spoedig uit de voeten te kunnen maken. De dag waarop hij zijne vliegkunst zou vertoonen was aangebroken. Duizenden van toeschouwers bevonden zich reeds op de markt voor het stadhuis, allen in gespannen verwachting hoe onze kunstenaar dat vliegen er wel zou afbrengen. - ‘Daar komt hij! Daar komt hij!’ schreeuwde het volk toen de schelm zich werkelijk, en dat in zoo'n mooi pak, op het dak van het raadhuis vertoonde. Eerst maakte hij allerlei grappen, maar daar hij evenmin vliegen kon als gij of ik, had hij gezorgd dat hij, [...] de achterzijde van het stadhuis, gemakkelijk ontsnappen kon. Hij had een touw met vele knoopen aan de dakgoot vastgemaakt, om zich gemakkelijk te kunnen neerlaten, als het volk kwaad werd dat hij het zoo voor den gek hield. Terwijl de lichtgeloovige menigte hem stond aan te gapen, en ieder oogenblik verwachtte dat hij zou gaan vliegen, trad de gewaande kunstenaar naar voren en sprak het volk aldus aan: ‘Vrienden! Ik dacht dat er buiten mij, die een groote gek ben, geene andere gekken in de wereld waren. Heden heb ik echter gezien, dat deze stad er vol van is. Gij wist toch dat ik noch vederen noch vleugels heb. Gij wist dat ik noch een raaf noch een kraai ben. Daar gij u evenwel als gekken hebt gedragen zoo wilde ik u ook als zoodanig behandelen. Een kunst wil ik u toch vertoonen en deze is: mij in een oogenblik voor u onzichtbaar te maken.’
Nauwelijks had hij dit gezegd of hij liet zich langs het touw, waarvan ik zoo even sprak, afzakken, en eer iemand op de afgelegen plaats kon zijn om zich op den bedrieger te wreken, had Tijl zich reeds uit de voeten gemaakt. Nooit vertoonde hij zich weer in de stad Maagdenburg.