Uilenspiegel wordt door twee dieven in een kist weggedragen.
In een dorp, niet ver van de woonplaats van onzen guit was het eens kermis. Zijne moeder, die daar goede kennissen had, werd gevraagd dit feest te komen bijwonen. Zij beloofde aan Tijl hem te zullen meênemen als hij twee weken heel goed oppaste.
Naar de kermis gaan! dat was juist iets voor onzen snaak. Er was nu geen zoeter jongen dan Tijl. Moeder was dan ook bijzonder met haar gehoorzaam zoontje te vreden en op den bestemden tijd wandelden zij naar het naburig dorp ter kermis. De gastheer ontving ze heel vriendelijk en was zeer gul in het voorzetten van allerlei lekkere spijzen, maar die moesten naar zijne meening, ook behoorlijk doorgespoeld worden. Hij schonk dus een goed glas wijn en onze schelm, hoe jong hij ook nog was, dronk meê als de beste. Na het eerste onthaal moest men de kermis gaan zien en toen hij daar liep, zwierde hij al zoo raar langs de kramen dat de straatjongens er schik in kregen en riepen: ‘hoû je roer recht! hoû je roer recht!’ Dat vond Uilenspiegel al heel vermakelijk. Hij voegde zich bij den troep en maakte zooveel gekheid dat de jongens meer pret hadden met den vreemden guit dan met de heele kermis.
Eindelijk moest hij met moeder en den gastheer naar huis en daar werd weêr op nieuw opgedischt, geschonken en niet weinig gedronken, vooral door den jongen schavuit. Eindelijk was Sinjeur erg tipsy; ge begrijpt wel wat ik daarmeê zeggen wil, - hij was dronken en hij voelde zich heel raar. Hij liep daarom naar het erf en zocht een geschikt plaatsje om zijn roes uit te slapen. Achter het huis van zijn gastheer stond een pakhuis waarvan de deur openstond. Hier landde Tijl eindelijk aan, hij vond daar eene groote ledige kist. Zonder bijna te weten wat hij deed lei hij zich daarin, het deksel sloeg dicht en weldra was de guit in diepe rust. Gelukkig voor hem waren er nog al tamelijk groote openingen in de kist. Maar wat gebeurde er 's avonds laat toen het stikdonker was en Uilenspiegel nog maar steeds in zijn kist voortsliep? - Twee boeven, slopen in het pakhuis met het plan om den eigenaar, den gastheer van Tijl, te bestelen. Zij wisten toch dat hij feest vierde en zelf ook nog al veel gedronken had. De gelegenheid voor de dieven was dus zeer gunstig. Het pakhuis waarin zij wisten dat zich koopgoederen van waarde bevonden, was ongesloten. Zij verheugden zich in stilte al over hun goed geluk, vooral toen zij vooraan een kist vonden, die heel zwaar was. Deze pakten zij op en voerden ze in alle stilte weg.
Door de beweging van het dragen ontwaakte Tijl. Eerst wist hij niet waar hij was en wat er met hem gebeurde, maar weldra bezon hij zich en begreep hij ook wat er plaats vond. Hij hield zich daarom zoo stil als een muisje, want zijn lust om grappen uit te richten, was dadelijk weer ontwaakt. De duistere nacht die er heerschte, kwam hem voor de uitvoering van een plan dat hij dadelijk vormde, recht goed te pas. Voorzichtig lichtte hij het deksel van de kist open, en trok den man die vóór de kist liep geweldig aan het haar. ‘Ben je stapel gek, Jan,’ riep hij zijn makker toe, ‘waarom trek je mij zoo aan het haar?’ ‘Droom je of slaap je’ zei de ander, ‘heb ik mijn handen dan niet vol? hoe zou ik je aan het haar kunnen trekken?’ Uilenspiegel had heel veel schik en dacht die grap kan goed worden. Na eenigen tijd richtte hij zich weder op en gaf den achtersten drager een hevige slag in het aangezicht. Deze denkende dat zijn makker het deed, werd woedend en dreigde den ander die nergens van wist; maar kort daarna zich weer hevig aan het haar voelde trekken, terwijl de achterman op nieuw een oorveeg kreeg. Beiden zetten nu de kist neer en begonnen te vechten. Zij hadden elkander al duchtig afgerost, toen zij eindelijk tot de verklaring kwamen, dat zij elkander in het geheel niet hadden aangeraakt en dit met eeden bezwoeren. Dan moest de duivel hier in 't spel zijn, zeiden zij tot elkaâr en maakten zich zoo beangst dat zij de vlucht namen en de kist achterlieten. Uilenspiegel lachte intusschen dat hij schudde en daar hij in de duisternis den weg naar het huis van zijn gastheer niet wist, bleef hij in zijn kist en sliep tot den morgen toen hij ontwaakte en zich naar zijne moeder begaf.