Uilenspiegel doet een aantal jongens om hunne schoenen plukharen.
Tijl kon maar niet vergeten dat het volk hem, bij gelegenheid van zijn bad in de Saale, had uitgelachen en steeds zocht hij naar eene gelegenheid om zich hierover op hen te wreken. Eens, toen zijne moeder uitgegaan was, nam hij die gelegenheid waar. Hij maakte door het geheele dorp bekend dat hij nu eens een heel groot kunststuk op de koord over de Saale zou uitvoeren. Het volk, dat gewoonlijk wel van zoo'n grapje houdt, kwam weldra op de been en begaf zich naar de plaats door Uilenspiegel aangewezen.
Ja wel, - toen zij er kwamen zagen zij de koord al gespannen. Tijl had zich, bij de afwezigheid van moeder, er weldra meester van gemaakt en om het lange touw aan beide zijden vast te hechten, och! dat was voor den snaak maar een kleinigheid.
Toen er eene menigte volks bijeen was begon hij eerst op de koord heen en weder te loopen toen te dansen en allerlei grappen uit te halen. Eindelijk kwam hij van de koord en hield hij de volgende toespraak: ‘Vrienden! Kameraden! Dorpsgenooten! Gij allen die hier tegenwoordig zijt. Wat gij tot hiertoe van mij gezien hebt is niets dan kinderspel. Ik heb u echter hier doen komen om u een nog nooit gezien kunststuk te doen aanschouwen. Het oogenblik waarop wij daartoe zullen overgaan is nu gekomen. Tot het verrichten van dit kunststuk heb ik iets noodig wat gij mij zeer gemakkelijk verschaffen kunt en daarom twijfel ik ook niet of gij zult dit willen doen.’ Daarop wendde hij zich tot een aantal knapen die daar stonden, - er waren er zoo ongeveer honderd, - en zeide: ‘geeft mij voor eenige oogenblikken uwe schoenen!’ Niemand dacht er aan om dit verzoek te weigeren. Al de knapen trokken de schoenen uit en reikten die bereidwillig den kunstenaar over. Tijl haalde een snoer uit den zak en begon al de schoenen daaraan te rijgen. Oud en jong, volgde, met gespannen aandacht, de handeling van den snaak, en ieder was zeer nieuwsgierig wat hij nu wel in zijn schild voerde.
Nadat hij ze allen had aangeregen, ging hij weêr op de koord, maakte eenige gekke wendingen, en riep: ‘Nu, jongelui, let op! nu komt de kunst. Ieder uwer geve vooral acht op zijne eigene schoenen.’ Daarop sneed hij de snoer door en zie daar vlogen de schoenen naar alle kanten en zoo door elkaâr dat het onmogelijk was om de paren bijeen te zoeken. Ieder knaap die schoenen geleend had was evenwel begeerig om de zijne terug te hebben. Ten einde ze te zoeken buitelden de jongens over elkander heen, en als de een meende dat een kameraad de zijne had, ontstond een vechtpartij die niet voor de poes was. Zie maar eens op het plaatje: de een grijpt den ander bij het haar en wil hem met de schoen ranselen. Daar rollen een paar knapen over elkander heen en betwisten elkaâr de schoenen, elk voor zich bewerende dat ze hem toebehooren. 't Is een lust om te zien hoe zij door elkander heen rollen en die eene knaap daar boven aan heeft zoo'n pleizier dat hij zijn eigen schoeisel in den steek laat en het met de handen omhoog van pret uitgilt. Uilenspiegel nog altijd op zijne koord, lacht dat hij schudt, vooral nu, daar een der dorpsgenooten die niet minder dan vier stuks jongens bij den hoop heeft, met een langen stok komt om een weinig orde onder den troep te brengen. Intusschen willen eenige toeschouwers den kunstenaar te lijf, omdat hij hen zoo gefopt heeft. Zij willen hem van zijne koord afhalen om hem loon naar werken te geven, maar daartoe is hij hen te vlug.
Nadat hij een weinig van zijn lachbui bekomen is, springt hij van het touw af, en ijlt naar huis, alwaar hij zich eenigen tijd moet schuilhouden omdat de jongens afgesproken hadden hem voor dezen streek zijn loon te geven. Gedurende deze gevangenschap gedroeg hij zich zeer goed. Hij hielp zijne moeder in haar werk, zoodat deze heel blij was en de hoop voedde dat de deugniet toch eindelijk tot inkeer zou komen en eens een goed mensch worden.