Uilenspiegel loopt langs een koord, gespannen over het riviertje de Saale.
‘Als de kat niet te huis is dansen de muizen in de provisie-kast.’ Dit spreekwoord schijnt van Uilenspiegel afkomstig te zijn. Wat het beteekent begrijpt gij zeker wel. Men zou er voor in plaats kunnen zeggen: Als er niet iemand is om opzicht te houden loopen de zaken in de war.
Uilenspiegel was een recht ondeugende jongen, die allerlei kattekwaad uitvoerde. Voor zijn vader had hij nog een weinig ontzag omdat deze hem wel eens strafte, maar voor zijne moeder, die zwakke vrouw, geen greintje. Tijl was nog maar een knaap toen zijn vader stierf. Nu meende hij kon hij doen wat hij verkoos, want om zijne moeder gaf hij zie zooveel niet. Hij zeide dan ook maar ronduit, doelende op den dood van zijn' vader: ‘Als de kat niet te huis is, dansen de muizen in de provisiekast’ en voerde allerlei guiterijen uit. Zijne moeder spoorde hem meermalen aan om een ambacht te leeren, doch daar had Tijl in 't geheel geen zin aan.
Grappen, dwaasheden, bedriegerijen, als hij zich daarmêe maar kon bezighouden, dan was hij in zijn schik. Op een goeden dag ging hij naar den zolder waar hij een lang en dik touw vond. Wacht, dacht hij, hiermeê moet ik eens een grap hebben. Hij bond het eene einde stevig aan het zoldervenster vast, wierp het andere einde naar beneden en sloop zelf ook stil de trap af.
Nu was het huis dicht bij het riviertje de Saale gelegen. Zoodra hij beneden was bracht hij het losse einde van het lange touw in een klein hootje dat daar juist lag. Vervolgens roeide hij naar de overzij, klauterde ook daar op het dak van een huis en maakte het andere einde van zijn koord daar vast. Hij trok er uit alle macht aan om het touw zoo stijf aan te halen als mogelijk was. Eindelijk had hij het naar zijnen zin, gereed. Voorzien van een ballanceerstok wandelde Sinjeur, nu heen en weêr over de Saale. Hij had dit, in navolging van kunstenaars, die hij wel eens gezien had, bij zijn huis op het erf, terwijl de koord aan twee palen was vastgemaakt, wel eens meer gedaan, maar zoo boven het water, dat was nog al een waagstuk, doch zoo iets was juist een kolfje naar zijn hand, gelijk men zegt. Het moet gezegd worden, het ontbrak den knaap geenszins aan moed en behendigheid, anders had hij zoo iets niet durven uitvoeren.
De kleine jongen op de plaat, die, nu Tijl valt, eene lange neus tegen hem maakt, was de eerste die Uilenspiegel dit kunststuk zag uitvoeren. Hij liep spoedig heen om zijne makkers en al de menschen die hij ontmoette daarheen te roepen ten einde met hem den kunstenmaker te zien. Het duurde niet lang of een aantal dorpelingen, oud en jong, was op de been om den koorddanser zijn kunststuk te zien verrichten. Dat het hierbij niet ontbrak aan gelach en gejoel is licht te begrijpen. De goede moeder van den jongen was in het achterhuis aan hare bezigheden. Zij had de hulp van den knaap juist noodig en denkende dat hij op den zolder was riep zij: ‘Tijl! Tijl!’ maar of zij al riep, Tijl kwam niet.
Daar klom zij op den zolder om hem te zoeken en hoorde het gejuich buiten. Zij liep naar het zolderluik om te zien wat er aan de hand was. Ja wel, daar zag zij haar lief zoontje als koorddanser. Toevallig was Tijl dicht bij het venster toen moeder er bij kwam. Zij nam dus een langen stok om hem daarmeê te slaan, maar ge kunt begrijpen, daar wachtte de deugniet juist op. Zoodra zijne moeder hem dreigde liep hij een heel eind weg zoodat zij hem niet raken kon en hield het arme mensch nog voor den gek er bij. Nu werd zij zoo boos dat zij een mes nam en het touw doorsneed waardoor het ondeugend zoontje onder het gejuich van al het volk, in de Saale stortte. Hij was vlug genoeg om weêr op droog te komen en kwam dus met een frisch bad vrij. Dat het volk hem uitlachte, kon hij niet best verdragen en daarom zon hij op een andere grap om hen dit betaald te zetten.