Uilenspiegel wordt gedoopt.
Laten we samen het eerste plaatje eens bezien. Wat is dat, ligt de kleine man daar met de baker in de sloot? Ja waarlijk, de jongen is nauwelijks gedoopt of hij ontvangt een frisch koud bad. Wat staan, die twee mannen, zijn vader en oom, daar dwaas te kijken, niet waar? Die vrouw, aan de andere zijde van de sloot, kijkt ook heel verbaasd; maar niemand schijnt een hand uit te steken om eenige hulp te bieden. De oude baker is er maar leelijk aan toe; zij ligt zoo lang zij is in 't slijk en in 't water. De jonge held, komt er genadig af; hij houdt, zeker door een toeval, zijn kopje flink boven water. Ziet ge die kikkertjes wel, de eene is er van verschrikt dat de baker met den kleine zoo perdoes in het moeras viel en vlucht voor dat geplas in 't water, maar dat andere kikkertje dat daar zoo netjes op die waterplant zit, lacht, geloof ik, om de gekke gezichten van de baker en de lui die er bijstaan en geen hand ter redding uitsteken. Alleen Turk, dat trouwe dier, springt te water, neemt den jongen heel voorzichtig met zijn bek in de kleertjes en brengt Tijl op droog. De oude baker mocht zelf zien dat zij uit het nat en den modder kwam.
Na veel spartelens gelukte het aan de oude om op den wal te komen. Maar hoe geraakte Uilenspiegel met zijne baker in 't water? Ja, dat moeten wij u nog even verhalen.
Kort na zijne geboorte zou de doopplechtigheid plaats hebben. Moeder bleef thuis maar eene tante van den jonggeborene, eene zuster van zijne moeder, zou baker vergezellen. De vader en zijn broeder stapten als doopgetuigen deftig meê kerkwaarts, terwijl Turk de huishond ook met den stoet meêging en nu eens hollende vooruitliep en dan weêr een heel eind achter bleef. De heenreis liep zonder het minste ongeval af en zoo ook de plechtigheid waarom de reis ondernomen was. Nu moest vader Uilenspiegel, als naar gewoonte, in het naastbijzijnde bierhuis trakteeren.
Dat ging aan. Menig glaasje werd er geledigd. 't Kon ook niet anders. Er moest toch op het welzijn van Tijl gedronken worden. Op de gezondheid van den vader en de moeder werd mede een glas geledigd. Het bier scheen aan 't gezelschap te smaken en het eene glas gleed na het andere door de keel. Toen het gezelschap de terugreis aannam was men niet al te frisch. Vooral de baker, die erg van proeven hield, had een wankelenden gang en de andere leden van het gezelschap sloegen mede een zonderlinge schaats. Op den breeden weg ging het nog al; maar, o ramp! om te huis te komen moest men een sloot of beek passeeren, waarover eene smalle plank zonder leuning lag. De baker die eene moedige vrouw was, zag geen gevaar. Zij volgde terwijl zij den doopeling droeg, tante, die gelukkig over de plank kwam, maar, o wee! baker tuimelde er af en spartelde weldra in 't moeras.
Ofschoon Uilenspiegel aan dit voorval hoegenaamd geen part of deel kan gehad hebben is men gewoon, wanneer men zijn leven beschrijft, dit feit ook te vermelden.
Als inleiding van zijne snakerijen meenden wij dit kluchtige geval, dat ons op de eerste plaat wordt voorgesteld, niet achterwege te moeten laten.