Christelijke gezangen en liederen
(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij
[Folio H4r]
| |
vindt nog zijn reden
Meest in ligtzinnigheid.
Waar kragt en welvaart welig groeijen
Gelijk een lenteroos,
De handel en de rijkdom bloeijen,
Leeft men gedachteloos.
2 Het doel des leevens wordt vergeeten,
En d’ onwaardeerbre tijd
In laffe beuslaarij versleeten,
Of d’ ondeugd toegewijd.
Hoe ver zou niet de mensch verdwaalen
Van God, zijn hoogste goed,
Zag hij zijn wuftheid niet bepaalen
Door Druk en Tegenspoed.
3 Dan, als gezondheid ’t dierlijk leeven
Geen sterkt’ en veêrkragt geeft,
Vermaak en rijkdom ons begeeven;
De laster om ons zweeft,
Dan staat men stil, begint te denken
En zoekt het heilgenot,
’t Geen nu geen wereld ons kan schenken
In zich, de Deugd en God.
| |
[Folio H4v]
| |
4 Maar gij, ô ongeveinsde Vroomen!
Wordt gij door smart bedroefd;
’t Geschiedt niet om uw’ lust te toomen,
Uw moed wordt slechts beproefd;
U treffen geene tegenheden,
Ter uwer tuchtiging;
Gij lijdt, als Jesus heeft geleeden,
Den mensch tot zegening.
5 Men leer’ dan, zonder morrend klaagen,
Ootmoedig, lijdzaam, stil,
D’ ons toegezonden ramp verdraagen
Naar ’s Hoogsten wijzen wil.
Dat wij, hoe rampspoeds stormen woeden,
Hen nimmer laf ontvliên;
Wij zullen ’t nut der Tegenspoeden
Toch éénmaal duidlijk zien.
|
|