Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XVIII. Gods barmhartigheid en genade. ’t Zwak geslacht der stervelingen, Daar ’t zijn diep verval beschreit, Waagt het om den lof te zingen God! van Uw Barmhartigheid; ’t Schepsel, broos in zijn natuur, Zou voor ’t loutrend lijdens-vuur, Voor d’ elend’ en ’t leed bezwijken, Liet gij Uw Genaê niet blijken. 2 Maar Uw kindren, en verlosten Voelen, door Uw’ Zoon verlicht, Wat hun heil en redding kostten, Voelen ’t eindeloos gewigt, ’t Onuitspreeklijk groot gewin Van Uw dierbre menschenmin; In hem staat G’ als voor [Folio B10r] [fol. B10r] onz’ oogen In Uw eindloos mededogen. 3 Staat niet op het kruis geschreeven Waar aan Iesus werdt gehegt: ‘’t Waar Berouw heeft niet te beeven Voor den eisch van ’t Godlijk recht.’ Elk die deeze waarheid leest Durft nu vrij en onbevreesd, Vol bevredigend vertrouwen, Zich met God verzoend beschouwen. 4 Vader! daar w’ Uw Goedheid looven In ’t vergeeven onzer schuld, Laat daar d’ indruk niet verdooven, Die thans onze ziel vervult, Of op Uw Barmhartigheid Roekloos hoopend, en misleid, Door een waan ontbloot van gronden, Zonden stapelen op zonden. Vorige Volgende