Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende V. Gods weldaadigheid in de natuur. Verhevenst voorwerp der gedagten! Alzegenende God! ô God, waar wij en elk van wagten Ons heil en leevenslot. Tot U verheffen w’ onze zangen, ô Schepper van ’t Heelal! En onze juichtoon zij vervangen Door bosch en berg en dal. 2 Laat snooden siddren en verschrikken Als [Folio A10r] [fol. A10r] Gij Uw magt bewijst, ô God! ’t is in die oogenblikken Dat U de vroome prijst. Hij kent U als de bron van zegen, Die vreugd’ en wasdom schenkt; Het land, dat dorstig is na regen, Wordt mild door U gedrenkt. 3 Gij zijt het, die de harde voren Week door de drupplen maakt, Tot wasdom van ’t alvoedend koren, Dat na verkwikking haakt. Die ’t jaar met overvloed van vrugten En alles goeds bekroont, Dat ’s landmans moeite zorg en zugten Met rijke winst beloont. Vorige Volgende